ECLI:NL:RBROT:2021:3046

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
10-002282-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 na verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

Op 1 april 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 22 december 2018 betrokken was bij een verkeersongeval in de tunnel De Noord te Alblasserdam. De verdachte reed met een extreem hoge snelheid, naar schatting 200 km/u, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 100 km/u was. Door zijn onvoorzichtige rijgedrag botste hij tegen een andere auto, waarbij twee slachtoffers betrokken waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuld had aan het ongeval, omdat hij niet tijdig kon reageren op een andere auto die zijn rijbaan opreed. De slachtoffers liepen zwaar lichamelijk letsel op, waaronder een botbreuk van het neusbeen en andere lichamelijke klachten die leidden tot tijdelijke verhindering in hun normale bezigheden.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 160 uur en ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld voor de overtredingen van artikel 6 en artikel 175 lid 3 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn rijgedrag niet alleen de verkeersveiligheid in gevaar had gebracht, maar ook aanzienlijke schade had toegebracht aan de slachtoffers, die langdurig last ondervonden van hun verwondingen. De rechtbank weegt in haar beslissing mee dat het ongeval plaatsvond in een tunnel, wat de gevolgen van een aanrijding kan verergeren. De verdachte werd schuldig bevonden aan het veroorzaken van het ongeval door zijn onvoorzichtige rijgedrag en het overschrijden van de maximumsnelheid.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-002282-19
Datum uitspraak: 1 april 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres aan de [adres verdachte] ,
raadsvrouw mr. Akca-Altun, advocaat te Breda.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 maart 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.C. Visser heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde (art. 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW));
  • inclusief de strafverzwarende omstandigheid dat het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat de verdachte de maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 160 uur alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen voor de duur van 12 maanden met aftrek.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van schuld bij verdachte. Om die reden dient verdachte te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
De verdediging voert aan dat verdachte bij zijn verklaring blijft zoals afgelegd bij de politie. Volgens de verdediging is het volgende gebeurd.
Verdachte reed op de meest linker rijstrook ter hoogte van tunnel De Noord. Hij moest uitwijken voor een rode Renault Clio. Deze Renault Clio kwam van de middelste rijstrook naar de meest linker rijstrook. De bestuurder van die Clio heeft hierbij een inschattingsfout gemaakt, door niet goed te kijken naar de naderende auto van verdachte op de meest linker rijstrook. Daardoor heeft verdachte een uitwijkmanoeuvre moeten maken, waarbij hij van de meest linker rijstrook over de middelste rijstrook naar de rechter rijstrook is gegaan, en tegen de Kia van de slachtoffers is gereden.
Uit de verkeersongevallenanalyse en de camerabeelden van een getuige blijkt dat de snelheid van verdachte niet kon worden vastgesteld. Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt wel dat het slachtoffer op het moment van de aanrijding 78 km per uur reed. Verdachte heeft over zijn snelheid aangegeven dat het kan kloppen dat hij iets harder heeft gereden dan het overige verkeer, 100 à 120 km per uur, maar verdachte heeft met klem ontkend dat hij 200 km per uur zou hebben gereden.
Volgens de verdediging zijn de verklaringen van de getuigen gebaseerd op gevoel en zeggen hun verklaringen niets over de daadwerkelijke snelheid van de auto van verdachte. De door de getuigen gesuggereerde 200 km per uur klopt dan ook niet. Bovendien stelt de verdediging dat de gevolgen van de aanrijding bij een snelheid van 200 km per uur veel ernstiger hadden moeten zijn. De in de tenlastelegging opgenomen zin “met zeer hoge snelheid” en artikel 175 lid 3 Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW 1994) kan naar het standpunt van de verdediging in elk geval niet worden bewezen.
De verdediging is verder van mening dat de rechtbank ook niet tot een bewezenverklaring kan komen van het subsidiair tenlastegelegde (art. 5 WVW) en verzoekt verdachte ook hiervan vrij te spreken.
De verdediging voert aan dat verdachte geen gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Door het rijgedrag van een ander was de uitwijkmanoeuvre van verdachte noodzakelijk om erger te voorkomen.
Tot slot stelt de verdediging zich op het standpunt dat bij de inzittenden van de Kia, [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
De verdediging verwijst daarbij naar de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 28 januari 2011, LJN BP 8233, waarin de rechtbank heeft overwogen dat naar vaste rechtspraak lichamelijk letsel als ‘zwaar’ wordt beschouwd indien dit letsel voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangemerkt. Daarbij dient in aanmerking genomen te worden de aard en de ernst van het toegebrachte letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het ontbreken van uitzicht op (volledig) herstel.
Daarnaast beroept de verdediging zich op het arrest van Hoge Raad van 4 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB7117, waaruit blijkt dat bewijs voor zwaar lichamelijk letsel ontoereikend werd geacht bij onder andere een gebroken neus.
De verdediging is daarom van mening dat de botbreuk in het neusbeen van [naam slachtoffer 1] geen zwaar lichamelijk letsel oplevert, omdat in de medische stukken geen melding is gemaakt van blijvend letsel/gevolgen en/of tijdelijke ongeschiktheid of verhindering van de normale bezigheden gedurende langere tijd.
[naam slachtoffer 2] had geen direct zichtbaar letsel na het ongeval. In het proces-verbaal van verhoor heeft mevrouw aangegeven dat zij concentratieproblemen heeft en dat zij met moeite op woorden komt. Ook zou zij een lichte hernia hebben. Er is echter geen causaal verband tussen de aanrijding en genoemde klachten.
4.1.2.
Beoordeling
Het verkeersongeval
Vast staat dat er op 22 december 2018 op de rijksweg A15 in de tunnel De Noord te Alblasserdam een verkeersongeval heeft plaatsgevonden tussen twee personenauto’s, een Audi en een Kia. Op die plaats was de maximumsnelheid 100 km per uur.
Verdachte was bestuurder van de Audi. De bestuurder van de Kia, [naam slachtoffer 1] , heeft bij het ongeval lichamelijk letsel aan/in zijn neus opgelopen.
Verdachte heeft over het ongeval verklaard dat hij op de meest linker rijstrook reed en er een rode Renault Clio vanaf de middelste rijstrook naar links kwam, waardoor hij moest uitwijken. Hij reed daarom naar de middelste rijstrook en vervolgens naar de meest rechter rijstrook waar hij tegen de Kia aanreed, die met een snelheid van 100 km per uur zou hebben gereden.
Van de situatie op de weg vlak voor het ongeval zijn camerabeelden gemaakt door een dashcam in het voertuig van getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] . Deze beelden zijn veiliggesteld voor mogelijk onderzoek naar de gereden snelheid. Op basis van de sporen en het schadebeeld was het niet mogelijk om de gereden snelheid van de Audi exact vast te stellen. Op de camerabeelden die ter zitting zijn getoond, is te zien dat de Audi van verdachte de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] met zeer hoge snelheid voorbij is gereden. [naam getuige 1] en [naam getuige 2] reden in hun auto ongeveer 100 km per uur op de meest rechter rijstrook. Beiden hebben verklaard dat de snelheid van de Audi ongeveer het dubbele van hun snelheid moet zijn geweest.
Dat zou neerkomen op (ongeveer) 200 km per uur.
Getuige [naam getuige 3] reed net voor tunnel De Noord met een snelheid van ongeveer 130 km per uur. Hij zag in zijn binnenspiegel een auto zeer snel naderen en hem voor de tunnel inhalen, waardoor het leek alsof getuige [naam getuige 3] stilstond. [naam getuige 3] heeft verklaard dat hij zelf motorcoureur is en rijdt op het circuit. Hij verklaart dat hij daardoor redelijk kan inschatten hoe hard iemand rijdt. Zijn verklaring houdt (eveneens) in dat de bestuurder van de Audi ongeveer 200 km per uur reed.
Getuige [naam getuige 4] zat als bijrijder naast bestuurder [naam getuige 3] in de auto. Zij bevestigt de snelheid waarmee zij reden, ongeveer 120 à 130 km per uur. Daarnaast verklaart zij dat [naam getuige 3] aanrijdend naar de tunnel in de binnenspiegel keek en zei iets als:
“Wat er nu aan komt rijden”. Direct daarna werden zij met hoge snelheid links ingehaald door een auto die later de Audi bleek te zijn.
Getuige [naam getuige 5] zat in de auto bij getuige [naam getuige 3] op de achterbank achter de bestuurder. Ook hij heeft verklaard dat zij op de middelste rijstrook ongeveer 120 à 130 km per uur reden en werden ingehaald door een auto waarvan de snelheid zeer hoog was, zodat het leek alsof zij stilstonden. Hij verklaart dat hij de snelheid van deze auto 200 km per uur of harder schat.
Getuige [naam getuige 6] zat als bijrijder in de auto van getuige [naam getuige 7] . Zij reden op de middelste rijstrook, wilden een auto inhalen en verplaatsten zich naar de linker rijstrook. Zij reden toen ongeveer 110 à 120 km per uur. Toen getuige [naam getuige 7] in haar binnenspiegel keek zei zij: “Jezus die rijdt hard”. Getuige [naam getuige 7] heeft verklaard dat de auto naar haar gevoel zeker 200 km per uur heeft gereden.
Is er sprake van schuld van de verdachte in de zin van artikel 6 WVW 1994?
De centrale vraag is: heeft verdachte door zijn rijgedrag schuld aan het verkeersongeval, en zo ja, in welke mate?
Bij de vraag of sprake is van 'schuld' aan een verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 22 december 2018 te Alblasserdam met zijn personenauto met zeer hoge snelheid tegen de auto van de slachtoffers is gebotst.
Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte links in beeld verschijnt, aanzienlijk sneller rijdt dan de rest van het verkeer en zich van de meest linker rijstrook bijna als een pijl naar de meest rechter rijstrook beweegt. Vervolgens komt hij met de rechter voorzijde in botsing tegen de linker achterzijde van de Kia, waarna de Kia tegen de rechter tunnelwand botst.
Uit deze beelden volgt dat verdachte met een zeer hoge snelheid moet hebben gereden: het snelheidsverschil moet worden opgeteld bij de snelheden die werden gereden door de voertuigen van de getuigen.
Dat verdachte heeft gereden met een zeer hoge snelheid vindt verder steun in de verklaringen van getuigen. De getuigen geven aan dat zij daar met een snelheid variërend tussen 100 en 130 km per uur hebben gereden. Allen hebben verklaard dat verdachte met een snelheid van ongeveer 200 km per uur zou hebben gereden. Eén van de getuigen is een motorcoureur. Naar het oordeel van de rechtbank beschikt in elk geval deze getuige door zijn bovengemiddelde ervaring met het rijden van (zeer) hoge snelheden over een meer dan gemiddelde vaardigheid om snelheden van andere weggebruikers in te schatten. Ook deze getuige verklaart dat de auto van verdachte met een snelheid van ongeveer 200 km per uur heeft gereden.
Naar het oordeel van de rechtbank staat derhalve vast dat de verdachte kort voor het ongeval met een extreem hoge snelheid heeft gereden, een snelheid die zeer aanzienlijk boven de snelheid van de andere weggebruikers lag en alleen al daardoor zeer gevaarzettend was. De Clio die naar de meest linkerbaan kwam reed al (duidelijk) meer dan de op die plaats toegestane maximumsnelheid van 100 km/uur. Mede daarom hoefde deze bestuurder geen rekening te houden met een andere weggebruiker die met een nog veel hogere snelheid aan kwam rijden. Verdachte kon door zijn eigen veel te hoge snelheid niet tijdig reageren en snelheid minderen waardoor hij moest uitwijken; op de beelden is te zien dat hij met zeer hoge snelheid dwars over de rijbanen gaat en daarbij de auto van de slachtoffers raakt.
Het rijgedrag van verdachte is zeer onvoorzichtig geweest en om die reden heeft hij schuld aan het ongeval.
Zijn snelheid is zodanig te hoog geweest en wezenlijk van invloed geweest op het ontstaan van het ongeval, dat tevens de strafverzwarende omstandigheid van art. 175 lid 3 WVW bewezen zal worden verklaard.
Hebben de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel of ander lichamelijk letsel opgelopen in de zin van artikel 6 WVW?
De bestuurder van de Kia was [naam slachtoffer 1] . Direct na het ongeval is hij naar het Albert Schweitzer ziekenhuis te Dordrecht gebracht. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat daar scheefstand van de neus, een botbreuk van het neusbeen, bestaande uit meerdere botstukken, en een grote kans op een hersenschudding zijn geconstateerd. [naam slachtoffer 1] is verder behandeld in een ander ziekenhuis. Op 26 december 2018 is door de KNO-arts geprobeerd de neus onder plaatselijke verdoving recht te zetten. De verwachting was, in april 2019 en dus bijna 5 maanden na het ongeval, dat er in de toekomst nog een operatie nodig zou zijn voor volledig herstel. Verder heeft hij bij de huisarts aangegeven na het ongeval last te hebben van hoofdpijn, snel dingen te vergeten en sneller moe te zijn. Hierdoor heeft hij zich voor zijn werk als hoogleraar aan de universiteit van Wageningen vanwege concentratieproblemen langere tijd moeten ziek melden. Aanvankelijk geheel, later voor een deel van zijn werktijd.
De rechtbank stelt vast dat bij [naam slachtoffer 1] na het ongeval medisch ingrijpen nodig is geweest alsmede herhaald operatief ingrijpen. De breuken in het neusbeen waren blijkbaar complexer en vroegen duidelijk meer en gerichte medische vervolgbehandeling dan gebruikelijk. Dit, in combinatie met de (lange) herstelduur van maanden en de verdere gevolgen voor dit slachtoffer, maken dat naar algemeen spraakgebruik sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Bijrijder in de Kia was [naam slachtoffer 2] . Zij is na het ongeval door een medewerker van de ambulance bekeken en op dat moment is er geen letsel geconstateerd. In de loop van de nacht kreeg zij meer pijn in haar nek en linkerzij. Verder was zij moe, had concentratieproblemen en had zij moeite om op woorden te komen. Zij werkt als kunstzinnig coach in de psychiatrie, maar kon lange tijd haar werkzaamheden niet en later maar gedeeltelijk uitoefenen. Zij stond langere tijd onder behandeling van de fysiotherapeut.
[naam slachtoffer 2] heeft als gevolg van het ongeval gedurende langere tijd haar werkzaamheden niet in de normale omvang kunnen doen. De rechtbank acht daarom bewezen dat haar zodanig letsel werd toegebracht dat daaruit (in elk geval) tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
4.1.3.
Samenvatting
De rechtbank is van oordeel dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994. Voor wat betreft de mate van gevaarzetting heeft de rechtbank -in het nadeel van verdachte- meegewogen dat het rijgedrag van verdachte dat heeft geleid tot het ongeval in een tunnel heeft plaatsgevonden en daarmee een ongeval kan leiden tot een botsing met de wand van de tunnel en/of personen minder makkelijk weg kunnen vluchten.
Gelet op de aard en de ernst van de door verdachte gemaakte verkeersfouten en de overige omstandigheden van het geval heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank zeer onvoorzichtig en onoplettend gereden.
Ook heeft verdachte in ernstige mate de maximumsnelheid overschreden, zodat voldaan is aan de strafverzwarende omstandigheid van artikel 175 lid 3 WVW 1994.
Het rijgedrag van verdachte heeft bij [naam slachtoffer 1] geleid tot zwaar lichamelijk letsel en bij [naam slachtoffer 2] tot zodanig letsel dat daaruit (in elk geval) tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 22 december 2018 te Alblasserdam als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft
gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden
door met dat motorrijtuig zeer, onvoorzichtig en onoplettend te rijden op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Rijksweg A15,
welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- met een zeer hoge snelheid, in ieder geval met een veel hogere snelheid dan de ter
plaatse geldende maximumsnelheid van 100 km/u, heeft gereden en
- ( (aldus rijdende) een vóór hem (langzamer) rijdende personenauto heeft moeten
ontwijken om een aanrijding te voorkomen en naar rechts heeft gestuurd en
- ( (vervolgens) op de meest rechter rijstrook in botsing is gekomen met
een aldaar rijdende personenauto,
waarbij
- de bestuurder van die andere (laatstgenoemde) personenauto, genaamd [naam slachtoffer 1]
, zwaar lichamelijk letsel (te weten een botbreuk van het neusbeen) werd toegebracht en
- een inzittende van die (laatstgenoemde) personenauto, genaamd [naam slachtoffer 2] ,
zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke
verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
zulks terwijl het verkeersongeval werd veroorzaakt of mede werd veroorzaakt
doordat hij, verdachte, de krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in
ernstige mate heeft overschreden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waardoor aan een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht,
en
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waardoor aan een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat,
terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat de verdachte een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft op de A15 te Alblasserdam een verkeersongeval veroorzaakt door zich in het verkeer zeer onvoorzichtig en onoplettend te gedragen. Hij heeft in een tunnel met een, gelet op de omstandigheden en de geldende maximumsnelheid ter plaatse, extreem hoge snelheid gereden. Hierdoor kon hij niet anticiperen op een auto die voor hem zijn rijbaan opreed om in te halen. Hij heeft niet tijdig kunnen afremmen en moest abrupt uitwijken. Als gevolg daarvan heeft één slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen en is bij het andere slachtoffer dusdanig letsel ontstaan dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van haar normale bezigheden is ontstaan.
Door het rijgedrag van verdachte is aanzienlijk leed toegebracht aan de slachtoffers. Op de zitting heeft de officier van justitie hun slachtofferverklaring voorgelezen. Beide slachtoffers geven aan dat ze erg blij zijn dat zij het ongeluk hebben overleefd en heel goed beseffen dat dit ongeval voor hen heel anders had kunnen aflopen. Het door hen opgelopen letsel heeft een grote impact gehad op hun levensvreugde. Ook konden zij gedurende langere tijd niet en daarna minder werken en niet deelnemen aan hun sociale activiteiten. [naam slachtoffer 1] zal waarschijnlijk in de toekomst nog een keer geopereerd moeten worden voor de nog aanwezige gevolgen van het ongeval. Voor de nekklachten en whiplash zijn beiden behandeld met fysiotherapie, maar zelfs ruim 2 jaar na het ongeval zijn deze klachten niet helemaal genezen. Dit alles wordt de verdachte aangerekend.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De verdediging geeft aan dat verdachte een transportbedrijf heeft met enkele werknemers in dienst. Verdachte heeft zijn rijbewijs nodig voor zijn werk. De verdediging verzoekt de rechtbank daarom geen taakstraf maar een geldboete op te leggen en geen ontzegging van de rijbevoegdheid of indien nodig slechts voorwaardelijk, omdat hij anders niet kan werken.
De rechtbank heeft in een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 januari 2021, gezien dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank zal de recidive beperkt meewegen, gelet op de verklaring van verdachte dat hij niet alle overtredingen zelf heeft gepleegd.
Daarnaast weegt de rechtbank in het nadeel mee dat verdachte op de zitting heeft verklaard dat hij zichzelf (ook) als slachtoffer beschouwt, terwijl hij door zijn zeer onverantwoordelijke rijgedrag de veroorzaker is van het verkeersongeval.
7.4
Conclusie van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusie.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid. Dit laatste ondanks zijn persoonlijk belang tot het behoud van de rijbevoegdheid in verband met zijn professionele activiteiten: het extreme verkeersgedrag van verdachte vereist een bestraffing die mede bestaat uit een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid
Bij het bepalen van de concrete hoogte van de op te leggen straffen is verder gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Ook heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting ter zake artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals geformuleerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderd en zestig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
80 (tachtig) dagen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. van der Laan- Kuijt, voorzitter,
en mrs. W.A.F. Damen en F.J.E. van Rossum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.H van der Wal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 december 2018 te Alblasserdam als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft
gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden
door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te
dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Rijksweg A15,
welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- met een zeer hoge snelheid, in ieder geval met een veel hogere snelheid dan de ter
plaatse geldende maximumsnelheid van 100 km/u, heeft gereden en/of
- ( (aldus rijdende) een vóór hem (langzamer) rijdende personenauto heeft moeten
ontwijken om een aanrijding te voorkomen en/of naar rechts heeft gestuurd en/of
- ( (vervolgens) op de meest rechter rijstrook in botsing of aanraking is gekomen met
een aldaar rijdende personenauto,
waarbij
- de bestuurder van die andere (laatstgenoemde) personenauto, genaamd [naam slachtoffer 1]
, zwaar lichamelijk letsel (te weten een botbreuk van het neusbeen) of
zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of
verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, en
- een inzittende van die (laatstegenoemde) personenauto, genaamd [naam slachtoffer 2] ,
zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of
verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
zulks terwijl het verkeersongeval werd veroorzaakt of mede werd veroorzaakt
doordat hij, verdachte, de krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in
ernstige mate heeft overschreden;
(artikel 175, lid 3, van de Wegenverkeerswet 1994)
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 december 2018 te Alblasserdam als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Rijksweg A15, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die
weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die
weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- met een zeer hoge snelheid, in ieder geval met een veel hogere snelheid dan de ter
plaatse geldende maximumsnelheid van 100 km/u, heeft gereden en/of
- ( (aldus rijdende) een vóór hem (langzamer) rijdende personenauto heeft moeten
ontwijken om een aanrijding te voorkomen en/of naar rechts heeft gestuurd en/of
- ( (vervolgens) op de meest rechter rijstrook in botsing of aanraking is gekomen met
een aldaar rijdende personenauto;
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)