Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)inzake een verzoek om schadevergoeding.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 december 2020. De opposant, een veelprocedeerder, had het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) verzocht om schadevergoeding van € 500.025,84, omdat hij meende ten onrechte ziek te zijn gehouden. Hij vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopig oordeel over zijn schadeverzoek, maar dit verzoek werd afgewezen. Hiertegen heeft de opposant verzet aangetekend, zonder te verzoeken om gehoord te worden.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzet mogelijk is tegen uitspraken die zijn gedaan op basis van artikel 8:54, tweede lid, van de Awb. De uitspraak van 18 december 2020 was echter een uitspraak op een verzoek om voorlopige voorziening, gedaan op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Awb. Aangezien deze uitspraak geen rechtsmiddel toelaat, is ook verzet niet mogelijk. De voorzieningenrechter verklaart zich daarom onbevoegd om kennis te nemen van het verzet.
De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.