ECLI:NL:RBROT:2021:2927

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
8889031 VZ VERZ 20-19556
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet wegens onvoldoende bewijs van diefstal en mishandeling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster, werkzaam bij de Sint Liduinastichting/Frankelandgroep, en haar werkgever. De verzoekster was op 25 september 2020 op staande voet ontslagen wegens diefstal van morfinepleisters en mishandeling van een bewoonster. De verzoekster heeft het ontslag betwist en verzocht om vernietiging van het ontslag en doorbetaling van haar salaris. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de werkgever niet voldoende bewijs had geleverd voor de gestelde redenen van ontslag. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet had aangetoond dat de verzoekster zich schuldig had gemaakt aan mishandeling, aangezien er geen bewijs was dat de bewoonster letsel had opgelopen door het onthouden van de morfinepleister. De kantonrechter heeft het verzoek van de verzoekster tot vernietiging van het ontslag toegewezen en de werkgever veroordeeld tot doorbetaling van het salaris en wedertewerkstelling. Tevens is de werkgever veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8889031 VZ VERZ 20-19556
uitspraak: 31 maart 2021
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats verzoekster] ,
verzoekster in de hoofdzaak en in het incident ex artikel 223 Rv,
gemachtigde: mr. A.A. Bhagwandin te Rotterdam,
tegen
de stichting
Sint Liduinastichting/Frankelandgroep,
gevestigd te Schiedam,
verweerster in de hoofdzaak en in het incident ex artikel 223 Rv,
gemachtigde: mr. D.J. van de Weerdt te Vlaardingen.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [verzoekster] ” en “Frankeland”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift ex artikel 7:681 BW, tevens houdende incidentele vordering
  • de aan de zijde van [verzoekster] bij (fax)brief van 7 januari 2021 overgelegde producties;
  • het verweerschrift, met producties, ontvangen op 7 januari 2021;
  • de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling aan de zijde van [verzoekster] overgelegde spreekaantekeningen, met producties.
1.2
De mondelinge behandeling was aanvankelijk gepland op 18 januari 2021. Deze zitting heeft geen doorgang gevonden in verband met ziekte van de gemachtigde van [verzoekster] . De mondelinge behandeling heeft daarom plaatsgevonden op 3 maart 2021. [verzoekster] is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens Frankeland waren aanwezig mevrouw [naam persoon 1] , directeur zorg, en mevrouw [naam persoon 2] (hierna: [naam persoon 2] ), manager zorg PG, bijgestaan door de gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten (nader) doen toelichten door hun respectieve gemachtigden, [verzoekster] aan de hand van spreekaantekeningen, met producties, die zij heeft overgelegd. Aangezien de bij voormelde (fax)brief van 7 januari 2021 overgelegde producties niet goed leesbaar zijn, heeft [verzoekster] tijdens de zitting een beter leesbare versie van die brief met producties overgelegd. Van hetgeen ter mondelinge behandeling is verhandeld heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van deze beschikking bepaald op heden.

2..De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
Frankeland bestaat uit meerdere zorginstellingen.
2.2
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 maart 2007 bij Frankeland in dienst getreden. [verzoekster] was laatstelijk werkzaam in de functie van [naam functie] , op de afdeling [naam afdeling] . Het salaris van [verzoekster] bedroeg laatstelijk € 3.755,91 bruto per maand, exclusief emolumenten.
2.3
Aangezien er op voormelde afdeling meldingen werden gedaan van vermiste medicatie, onder andere fentanyl pleisters (hierna: morfinepleisters), meer in het bijzonder medicatie bestemd voor één van de bewoonsters, heeft Frankeland na toestemming van de dochter van deze bewoonster een tweetal verborgen camera’s geplaatst op de kamer van deze bewoonster. Eén van deze camera’s bevond zich in een kast en de andere camera op een tafeltje.
2.4
Op 25 september 2020 vanaf 07.22 uur heeft [verzoekster] de bewoonster verzorgd. Onderdeel daarvan was het vervangen van de oude morfinepleister door een nieuwe morfinepleister op de rug van deze bewoonster. [verzoekster] heeft de oude morfinepleister verwijderd en die even later wederom op de rug van de bewoonster aangebracht en zij heeft de nieuwe morfinepleister in haar broekzak gestopt. Toen [verzoekster] vervolgens de camera in de kast ontdekte, heeft zij deze camera uit de kast gehaald, het bij de camera behorende snoer om de camera heen gerold, de camera in een doek gewikkeld en deze in een waszak gedaan.
2.5
Na het incident heeft Frankeland de camerabeelden bekeken en heeft zij [verzoekster] diezelfde dag rond 13.00 uur op staande voet ontslagen. Dat ontslag is bij brief van
25 september 2020 aan [verzoekster] bevestigd. In deze brief is het volgende - voor zover thans van belang - vermeld:
“(…) Hierbij delen wij u mee u met onmiddellijke ingang – en op staande voet – te ontslaan uit uw dienstbetrekking. De dringende reden voor het ontslag op staande voet is diefstal van morfinepleisters en mishandeling van ten minste één bewoonster door haar deze medicatie te onthouden. Hiermee is het dienstverband met Frankeland met ingang van 25 september 2020 ontbonden. (…)”
Diezelfde dag heeft [naam persoon 2] namens Frankeland aangifte gedaan bij de politie van mishandeling en verduistering in dienstbetrekking. Ook heeft Frankeland het incident gemeld bij de Inspectie Gezondheid en Jeugd.
2.6
In het op 26 september 2020 door de politie opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de camerabeelden is vermeld dat er op deze beelden geen strafbare handelingen zichtbaar zijn.
2.7
[verzoekster] is vanaf 25 november 2020 onder ambulante behandeling voor haar verslaving aan slaapmedicatie (geen (morfine)pleisters).

3..De verzoeken van [verzoekster] en de grondslagen daarvan

3.1
[verzoekster] heeft, op de voet van artikel 223 Rv, verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor de duur van het geding, (kort gezegd) Frankeland te veroordelen om aan [verzoekster] te voldoen het salaris van € 3.755,91 bruto per maand, te vermeerderen met de vakantietoeslag en overige emolumenten, vanaf 25 september 2020 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente.
3.2
In de hoofdzaak heeft [verzoekster] verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
a. het ontslag op staande voet van 25 september 2020 te vernietigen en Frankeland te verplichten om [verzoekster] toe te laten tot de overeengekomen (aangepaste) werkzaamheden tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat Frankeland daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 250.000,00;
b. Frankeland te veroordelen om aan [verzoekster] te betalen het salaris van € 3.755,91 bruto per maand, te vermeerderen met de vakantietoeslag en overige emolumenten, vanaf 25 september 2020 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd,
vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening;
subsidiair:
c. Frankeland te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van een billijke vergoeding van
€ 225.355,00 bruto;
d. Frankeland te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst zoals vermeld in het verzoekschrift en een transitievergoeding van € 19.088,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de dag dat die bedragen verschuldigd zijn;
e. Frankeland te veroordelen om een neutraal getuigschrift aan [verzoekster] te verstrekken, inzage in de onderzoeksresultaten van Frankeland die aanleiding zijn geweest voor het ontslag op staande voet, de salarisspecificaties van 2020 en een afschrift van de popgesprekken van [verzoekster] van de afgelopen 5 jaar, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat Frankeland daarmee in gebreke blijft.
In zowel het incident als in de hoofdzaak heeft [verzoekster] verzocht om Frankeland te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van de wettelijke rente over alle hiervoor genoemde bedragen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Frankeland in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en in de nakosten.
3.3
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] haar verzoeken met betrekking tot de afgifte van salarisspecificaties van 2020 en de afgifte van een afschrift van haar popgesprekken van de afgelopen 5 jaar ingetrokken.
3.4
Aan haar (gewijzigde) verzoeken heeft [verzoekster] - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
3.4.1
Het gegeven ontslag kan geen stand houden en dient daarom te worden vernietigd. Er is geen sprake van een dringende reden voor Frankeland om de arbeidsovereenkomst tussen partijen per direct op te zeggen. [verzoekster] betwist uitdrukkelijk dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van morfinepleisters en het mishandelen van de bewuste bewoonster. Deze samengestelde ontslaggrond moet op beide onderdelen door Frankeland bewezen worden. Dat bewijs ontbreekt. [verzoekster] leed aan een depressie en was als gevolg van slaapproblemen oververmoeid en zij heeft op 25 september 2020 slechts een menselijke fout gemaakt door de oude morfinepleister weer terug te plakken bij de bewoonster. [verzoekster] hield de nieuwe morfinepleister slechts onder zich. De verbalisanten die de camerabeelden hebben bekeken, hebben ook geen strafbare feiten waargenomen. De politie heeft tot op heden ook niets gedaan met de aangifte die door Frankeland tegen [verzoekster] is gedaan. [verzoekster] betwist uitdrukkelijk dat zij tijdens het ontslaggesprek heeft erkend dat zij in het verleden morfinepleisters heeft weggenomen. Er heeft geen deugdelijk onderzoek plaatsgevonden en ook is er geen sprake geweest van hoor- en wederhoor. [verzoekster] is niet geconfronteerd met de uitslag van het door Frankeland gehouden onderzoek en ook zijn de onderzoeksresultaten voor [verzoekster] achtergehouden. Er heeft geen drugstest bij [verzoekster] plaatsgevonden en ook geen consultatie bij de bedrijfsarts. Gelet op het vastgestelde ziektebeeld van [verzoekster] en haar persoonlijke problematiek en het nalaten van Frankeland om te voldoen aan haar zorgplicht jegens [verzoekster] staat de ernst van de gedraging van [verzoekster] niet in verhouding tot de gevolgen van het ontslag. [verzoekster] heeft altijd goed gefunctioneerd.
3.4.2
Nu de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd op 25 september 2020, maakt [verzoekster] in de hoofdzaak primair aanspraak op vernietiging van het ontslag en op doorbetaling van loon en wedertewerkstelling in de overeengekomen (aangepaste) werkzaamheden. Gedurende de behandeling van haar verslavingsproblematiek dient [verzoekster] binnen Frankeland in een functie geplaatst te worden die haar verslaving niet aanwakkert.
3.4.3
Indien Frankeland [verzoekster] de toegang tot haar werkplek ontzegt, berust [verzoekster] in het gegeven ontslag op staande voet en maakt zij aanspraak op diverse financiële vergoedingen.

4..Het verweer

4.1
Het verweer van Frankeland strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van [verzoekster] in haar verzoeken dan wel deze af te wijzen, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten. Voor wat betreft de gevorderde billijke vergoeding heeft Frankeland subsidiair verzocht om deze op nihil te stellen, althans op een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, en voor wat betreft de gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging heeft Frankeland, naar de kantonrechter begrijpt eveneens subsidiair, verzocht om de cumulatie met de wettelijke rente af te wijzen.
4.2
Hiertoe heeft Frankeland - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende aangevoerd:
4.2.1
Frankeland heeft [verzoekster] terecht op staande voet ontslagen. Als gevolg hiervan is de arbeidsovereenkomst op 25 september 2020 met onmiddellijke ingang geëindigd. [verzoekster] heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van morfinepleisters en het mishandelen van de bewuste bewoonster door haar deze medicatie te onthouden. Aan de bewoonster is de noodzakelijke pijnstillende behandeling onthouden. [verzoekster] heeft tijdens het ontslaggesprek desgevraagd de nieuwe morfinepleister uit haar broekzak gehaald en ook heeft zij toen erkend dat zij ook in het verleden morfinepleisters heeft weggenomen. Van een samengestelde ontslaggrond is strikt genomen geen sprake. De ontslaggronden kunnen niet los van elkaar worden gezien. Frankeland heeft aan haar zorgplicht jegens [verzoekster] voldaan. De primaire verzoeken van [verzoekster] in de hoofdzaak tot onder andere vernietiging van het ontslag moeten daarom worden afgewezen.
4.2.2
Ook de subsidiaire verzoeken zijn niet toewijsbaar. [verzoekster] heeft ernstig verwijtbaar gehandeld jegens Frankeland. [verzoekster] kan dan ook geen aanspraak maken op een billijke vergoeding en de transitievergoeding. De verzochte billijke vergoeding is bovendien buiten iedere proportie. Het niet toekennen van de transitievergoeding is ook niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Toekenning van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging leidt gelet op de omstandigheden van het geval tot een onredelijke uitkomst.
4.2.3
Verder heeft Frankeland nog verzocht om de wettelijke verhoging te matigen tot nihil, mede gelet op de eveneens gevorderde wettelijke rente, en om de dwangsom te maximeren.
Frankeland heeft reeds een afschrift van het personeelsdossier van [verzoekster] en afschriften van de loonstroken over 2020 aan [verzoekster] verstrekt.

5..De beoordeling

Ten aanzien van de verzoeken in de hoofdzaak
5.1
[verzoekster] heeft het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet tijdig ingediend, omdat dit is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door Frankeland is beëindigd (artikel 7:686a lid 4 sub a BW). [verzoekster] is dan ook ontvankelijk in haar verzoeken.
5.2
Tussen partijen is primair in geschil of het op 25 september 2020 door Frankeland aan [verzoekster] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is.
5.3
Vooropgesteld moet worden dat voor de beoordeling van de vraag of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is, (alleen) de aan [verzoekster] in de voormelde ontslagbrief van
25 september 2020 opgegeven redenen maatgevend zijn. Het geschil wordt afgebakend door hetgeen daarin aan het ontslag door Frankeland ten grondslag is gelegd. Aanvullende verwijten die Frankeland in het verweerschrift en/of tijdens de mondelinge behandeling aan [verzoekster] heeft gemaakt, zoals het verwijderen van één van de (verborgen) camera’s, zijn niet mede aan het ontslag ten grondslag gelegd. Die aanvullende verwijten worden bij de beoordeling, nu deze niet mede aan het ontslag ten grondslag liggen, buiten beschouwing gelaten.
5.4
De kantonrechter stelt vast dat sprake is van een zogeheten samengestelde ontslaggrond. Frankeland heeft in de ontslagbrief als redenen voor het ontslag immers aangemerkt diefstal van morfinepleisters en mishandeling van tenminste één bewoonster door haar deze medicatie te onthouden. Frankeland heeft een en ander niet “ondervangen” door in de brief te vermelden dat de beide ontslaggronden zowel apart als tezamen gekwalificeerd moeten worden als een dringende reden, op grond waarvan Frankeland [verzoekster] op staande voet heeft ontslagen. Dit betekent dat alle elementen van de ontslaggronden door Frankeland, na betwisting door [verzoekster] , bewezen moeten worden. Er kan echter ook sprake zijn van een geldig ontslag op staande voet als van de aangevoerde dringende reden slechts een gedeelte in rechte komt vast te staan (Hoge Raad 16 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW6109 en NJ 2006/340). De Hoge Raad stelt hieraan echter de volgende (cumulatieve) voorwaarden:
het vaststaande gedeelte is op zich een dringende reden voor ontslag op staande voet;
de werkgever heeft gesteld en ook aannemelijk is dat hij de werknemer ook uitsluitend om die reden op staande voet zou hebben ontslagen en
dit laatste voor de werknemer in het licht van de gehele inhoud van die aanzegging en de overige omstandigheden van het geval ook duidelijk moet zijn geweest.
5.5
Voor wat betreft de ontslaggrond “mishandeling van ten minste één bewoonster” oordeelt de kantonrechter als volgt.
Vaststaat dat [verzoekster] op 25 september 2020 geen nieuwe morfinepleister bij de bewuste bewoonster heeft aangebracht, terwijl zij dat wel had moeten doen, en dat zij de oude morfinepleister weer heeft opgeplakt bij die bewoonster. Volgens het woordenboek Van Dale betekent mishandeling (in het gewone spraakgebruik) het toebrengen van lichamelijk letsel. Dit betekent dus dat de bewoonster, wil sprake zijn van mishandeling, door het onthouden van een nieuwe morfinepleister letsel moet hebben opgelopen of in ieder geval daardoor pijn moet hebben geleden. Partijen zijn het erover eens dat het vernieuwen van de pleister op 25 september 2020 was gepland rond 07.22 uur en dat het ontslaggesprek op diezelfde dag heeft plaatsgevonden rond 13.00 uur, na het bekijken van de camerabeelden door Frankeland. Door Frankeland is niet gesteld op welk tijdstip de nieuwe pleister alsnog is aangebracht; aannemelijk is dat dit kort na het bekijken van de camerabeelden maar in ieder geval uiterlijk kort na (aanvang van) het gesprek, derhalve rond 13.15 uur, is gebeurd. Dit betekent dus dat de bewuste bewoonster gedurende hooguit een kleine 6 uur niet over een nieuwe morfinepleister, maar nog steeds over de oude pleister, heeft beschikt. Partijen zijn het erover eens dat de pleister om de drie dagen wordt vervangen. Frankeland heeft geen medische informatie van de morfinepleisters overgelegd waaruit kan worden afgeleid of en zo ja hoe lang de pleisters nog nawerken en wanneer deze volledig zijn uitgewerkt. [verzoekster] heeft onweersproken gesteld dat als een stabiele lijn van pijnbestrijding door middel van morfinepleisters is opgebouwd, het missen van één pleister doorgaans geen kwaad kan. Niet gesteld of gebleken is dat dit voor de bewuste bewoonster anders is. Frankeland heeft geen concrete (medisch onderbouwde) informatie aangedragen waaruit kan worden afgeleid dat de bewoonster in de hiervoor bedoelde maximale tijdspanne van 6 uur lichamelijk letsel heeft opgelopen en/of pijn heeft geleden doordat de morfinepleister toen nog niet was ververst. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van mishandeling van de bewoonster.
5.6
Een deel van de samengestelde ontslaggrond is derhalve niet in rechte komen vast te staan. Dit leidt ertoe dat aan de hiervoor onder rechtsoverweging 5.4 genoemde cumulatieve voorwaarden van de Hoge Raad voldaan moet zijn om het ontslag op staande voet (toch) geldig te laten zijn.
5.6.1
Frankeland heeft echter niet gesteld, indien de diefstal van (minimaal 2) morfinepleisters door [verzoekster] al in rechte zou komen vast te staan, welke diefstallen uitdrukkelijk en gemotiveerd door haar zijn weersproken, en dat op zich een dringende reden oplevert voor een ontslag op staande voet, dat Frankeland [verzoekster] ook uitsluitend om die reden op staande voet zou hebben ontslagen. Dit betekent dat reeds hierom niet is voldaan aan het hiervoor onder rechtsoverweging 5.4, onderdeel b., genoemde vereiste. De kantonrechter komt dan ook niet toe aan de beoordeling van de overige door de Hoge Raad gestelde vereisten. Ditzelfde geldt voor alle door [verzoekster] gevoerde verweren. Ook die kunnen verder onbesproken blijven. De conclusie is dat Frankeland de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] op 25 september 2020 dan ook niet rechtsgeldig heeft opgezegd in de zin van artikel 7:677 BW. Het ontslag op staande voet kan dan ook geen stand houden.
5.7
Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kan vernietigen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, zal het primaire verzoek van [verzoekster] tot vernietiging van dat ontslag worden toegewezen. Er is immers sprake van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW, zodat er grond is om toepassing te geven aan artikel 7:681 lid 1 BW.
5.8
Nu het ontslag op staande voet wordt vernietigd, is de arbeidsovereenkomst onverkort blijven voortduren. Frankeland is daarom gehouden het overeengekomen salaris door te betalen vanaf 25 september 2020. Partijen zijn het er over eens dat Frankeland dat niet heeft gedaan. Het hierop gerichte verzoek in de hoofdzaak is daarom eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat het toekomstige loonverzoek (vanaf april 2021) wordt afgewezen, nu nergens uit blijkt dat Frankeland dat loon niet zal voldoen.
5.9
Nu Frankeland niet bij wijze van tegenverzoek heeft verzocht om de arbeidsovereenkomst tussen partijen (voorwaardelijk) te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 BW voor het geval die arbeidsovereenkomst (nog steeds) bestaat, wordt ook de gevorderde wedertewerkstelling toegewezen. De kantonrechter stelt vast dat iedere onderbouwing dat [verzoekster] aangepaste werkzaamheden zou moeten verrichten ontbreekt. Door [verzoekster] is niet gesteld dat zij thans ziek is en/of dat zij op dit moment nog verslaafd is aan (slaap)medicatie. Zij heeft ter onderbouwing daarvan ook niets overgelegd. De gevorderde wedertewerkstelling zal dan ook worden toegewezen ten aanzien van de overeengekomen werkzaamheden. De kantonrechter maakt gebruik van de bevoegdheid tot matiging en maximering van de in dit kader gevorderde dwangsom tot een bedrag van
€ 50,00 per dag met een maximum van € 20.000,00 in totaal.
5.1
Ten aanzien van de verzochte wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het achterstallige salaris ziet de kantonrechter aanleiding die te matigen tot 25%, nu het ontslag op staande voet wordt vernietigd wegens als “formele” aan te merken gebreken. De gevorderde wettelijke rente zal als onweersproken en op de wet gegrond worden toegewezen op de wijze zoals hierna is vermeld.
5.11
Nu het primaire verzoek (grotendeels) wordt toegewezen, komt de kantonrechter niet toe aan de beoordeling van de subsidiaire verzoeken.
5.12
Hetgeen verder nog door partijen is aangevoerd, kan tot geen ander oordeel leiden en behoeft daarom geen bespreking.
Ten aanzien van het incident ex artikel 223 Rv
5.13
Omdat in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven op de verzoeken van [verzoekster] , is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen.
Ten aanzien van de verzoeken in de hoofdzaak en in het incident voorts
5.14
Gelet op de uitkomst van de procedure en de overwegingen die daartoe hebben geleid, wordt Frankeland, als de partij die (grotendeels) in het ongelijk wordt gesteld, in de kosten van de procedure veroordeeld. De door [verzoekster] gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 februari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:335) de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich ook vooraf laten begroten.

6..De beslissing

De kantonrechter:
in het incident:
wijst het door [verzoekster] verzochte af;
in de hoofdzaak:
vernietigt het op 25 september 2020 gegeven ontslag op staande voet;
veroordeelt Frankeland tot betaling aan [verzoekster] van het salaris van € 3.755,91 bruto per maand, te vermeerderen met de vakantietoeslag en de overige emolumenten, vanaf
25 september 2020 tot en met de maand maart 2021, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW met een maximum van 25% en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de respectievelijke data van opeisbaarheid van iedere salaristermijn tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Frankeland om [verzoekster] toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, binnen vijf dagen na betekening van deze beschikking, onder verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag dat Frankeland daarmee in gebreke blijft, zulks tot een maximum van
€ 20.000,00 in totaal;
in alle verzoeken voorts:
veroordeelt Frankeland in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoekster] vastgesteld op € 236,00 aan griffierecht en € 747,00 aan salaris voor de gemachtigde, genoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na deze beschikking tot de dag der algehele voldoening, en tevens, indien Frankeland niet binnen veertien dagen na de datum van de onderhavige beschikking (vrijwillig) aan deze beschikking heeft voldaan, een bedrag van € 124,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart deze beschikking voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
764