ECLI:NL:RBROT:2021:2764

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
ROT 20/1219
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens verzuim in bevoegdheid tot indienen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De eiseres had een bestuurlijke boete van € 4.000,- opgelegd gekregen wegens het voor bewoning in gebruik geven van een woonruimte zonder huisvestingsvergunning. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het verzuim in de ontvangstbevestiging niet tijdig was hersteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de gemachtigde van eiseres, [naam 1], niet zelfstandig bevoegd was om het bezwaar in te dienen. Dit bleek uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel. Eiseres had de gelegenheid gekregen om het verzuim te herstellen, maar heeft dit niet tijdig gedaan. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid het bezwaar niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren. Eiseres had in beroep wel de benodigde documenten overgelegd, maar dit was niet relevant voor de beoordeling van het bestreden besluit. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/1219

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [vestigingsplaats eiseres], eiseres

(gemachtigde: [naam 1]),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Wintjes).

Procesverloop

In het besluit van 25 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 4.000,- wegens het voor bewoning in gebruik geven van een woonruimte zonder huisvestingsvergunning.
In het besluit van 24 januari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en door [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Op 1 oktober 2019 heeft een inspectie plaatsgevonden in het pand aan de [adres] (de woning). Tijdens dit bezoek zijn [naam 3] en [naam 4] aangetroffen, terwijl zij niet in het bezit waren van een huisvestingsvergunning. Naar aanleiding van deze constatering heeft verweerder op 5 november 2019 een voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke boete kenbaar gemaakt. Eiseres heeft daarop een zienswijze ingediend. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen en eiseres een bestuurlijke boete opgelegd wegens overtreding van artikel 8, tweede lid, van de Huisvestingswet 2014 en artikel 2.2, tweede lid, van de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2017/2.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het bezwaar niet-ontvankelijk is, omdat het in de ontvangstbevestiging geconstateerde verzuim niet binnen de gegeven termijn is hersteld. Zowel het bezwaarschrift als het antwoordformulier zijn ondertekend door [naam 1] onder vermelding van eiseres. Uit het toegezonden uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK-uittreksel) blijkt niet dat [naam 1] zelfstandig bevoegd is om namens eiseres een bezwaarschrift in te dienen.
Oordeel rechtbank
3. Verweerder heeft eiseres op 6 januari 2020 gevraagd om haar bezwaar voor 20 januari 2020 aan te vullen. Verweerder heeft eiseres daarbij aangegeven dat het bezwaarschrift niet is ondertekend. Eiseres kan dit herstellen door invulling en ondertekening van het “Antwoordformulier hoorzitting”. Daarnaast vraagt verweerder om een KVK-uittreksel dat niet ouder is dan 1 jaar en om statuten of enig ander bewijs waaruit blijkt dat de ondertekenaar zelfstandig bevoegd is namens eiseres een bezwaarschrift in te dienen. Hierbij heeft verweerder vermeld:
“Als u de extra gegevens niet uiterlijk op 20 januari 2020 aan ons toestuurt, leidt dit op grond van de wet tot het advies uw bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren.”Als reactie hierop heeft eiseres op 17 januari 2020 aan verweerder verstrekt het ingevulde en ondertekende “Antwoordformulier hoorzitting”, het door [naam 1] ondertekende bezwaarschrift en een KVK-uittreksel, waaruit blijkt dat eiseres wordt bestuurd door [naam bedrijf]
4.1
Ter beoordeling staat of verweerder het bezwaar van eiseres in redelijkheid niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren. Eiseres voert in dit kader aan dat een verzoek tot het nasturen van een ander KvK-uittreksel meer gepast was en haalbaar was binnen de termijn. In beroep heeft eiseres een KvK-uittreksel van [naam bedrijf] toegezonden, waaruit, in combinatie met het KVK-uittreksel van eiseres, blijkt dat [naam 1] bevoegd is om namens eiseres een bezwaarschrift in te dienen.
4.2
Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt een bezwaarschrift ondertekend. Wanneer degene die het bezwaarschrift heeft ondertekend niet voor zichzelf maar voor een ander bezwaar maakt, zal van de bevoegdheid tot het maken van bezwaar moeten blijken. Het bestuursorgaan kan op grond van artikel 2:1, tweede lid, van de Awb van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen. Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, kan het bezwaar op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Niet in geschil is dat eiseres niet tijdig een machtiging, statuten of een KVK-uittreksel heeft overgelegd, waaruit blijkt dat [naam 1] bevoegd is namens eiseres bezwaar te maken, hoewel zij daartoe wel in de gelegenheid is gesteld. Het betoog van eiseres dat verweerder (nogmaals) had moeten vragen om een ander KvK-uittreksel kan niet slagen. Dat eiseres abusievelijk niet meteen beide KvK-uittreksels heeft meegezonden, komt voor haar risico. [1] Het niet tijdig voldoen aan een verzoek om duidelijkheid te geven over de bevoegdheid bezwaar te maken, is een verzuim dat verweerder van essentieel belang heeft mogen achten. Dat eiseres in beroep wel de benodigde duidelijkheid heeft gegeven, maakt niet dat verweerder het bezwaar niet niet-ontvankelijk heeft mogen verklaren. Toen verweerder het bestreden besluit nam, was hem de benodigde duidelijkheid over de bevoegdheid immers niet gegeven.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. F. van Ommeren, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:414.