5.2.1.Uit de bijlagen bij het boeterapport blijkt immers het navolgende te zijn aangetroffen in de administratie:
- ten aanzien van [naam 2]: rittenstaten van november 2015 en facturen van november en
december 2015;
- ten aanzien van [naam 3]: facturen van oktober, november en december 2015;
- ten aanzien van [naam 4]: rittenstaten van november 2015, een verklaring van
dienstbetrekking van 1 januari 2014 en facturen van oktober, november en december 2015;
- ten aanzien van [naam 5]: een verklaring van dienstbetrekking van 1 januari 2014 en
facturen van oktober, november en december 2015;
- ten aanzien van [naam 6]: facturen van oktober, november en december 2015;
- ten aanzien van [naam 7]: facturen van oktober, november en december 2015;
- ten aanzien van [naam 8]: facturen van oktober, november en december 2015;
- ten aanzien van [naam 9]: rittenstaten van november 2015 en facturen van oktober,
november en december 2015;
- ten aanzien van [naam 10]: rittenstaten van november 2015 en facturen van oktober, november en december 2015;
- ten aanzien van [naam 11]: rittenstaten van november 2015 en facturen van oktober,
november en december 2015;
- ten aanzien van [naam 12]: een verklaring van dienstbetrekking van 5 januari 2015 en
een factuur van oktober 2015;
- ten aanzien van [naam 13]: rittenstaten van november 2015;
- ten aanzien van [naam 14]: facturen van november en december 2015;
- ten aanzien van [naam 15]: facturen van november en december 2015;
- ten aanzien van [naam 16]: een verklaring van dienstbetrekking van 1 oktober 2013 en
facturen van oktober, november en december 2015;
- ten aanzien van [naam 17]: rittenstaten van november 2015, een verklaring van
dienstbetrekking van 1 januari 2014 en facturen van oktober, november en december 2015;
- ten aanzien van [naam 18]: een verklaring van dienstbetrekking van 1 januari 2014 en
facturen van oktober, november en december 2015;
- ten aanzien van [naam 19]: facturen van oktober, november en december 2015;
- ten aanzien van [naam 20]: rittenstaten van november 2015, een verklaring van
dienstbetrekking van 16 april 2015 en facturen van oktober, november en december 2015.
De stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte rittenstaten aan [naam 10] heeft toegeschreven, kan de rechtbank niet volgen nu uit het bestreden besluit niet blijkt dat verweerder dit heeft gedaan. Verweerder heeft het vermoeden van werkgeverschap ten aanzien van deze persoon blijkens het bestreden besluit gebaseerd op de facturen. In tegenstelling tot hetgeen eiseres heeft aangevoerd is de rechtbank verder van oordeel dat verweerder rittenstaten aan [naam 17] heeft kunnen toeschrijven. Gelet op het feit dat op de factuur van november 2015 ‘[naam 17]’ staat vermeld, is het immers aannemelijk dat de rittenstaten van diezelfde maand waar de naam ‘[naam 17]’ op staat vermeld, eveneens zien op [naam 17]. Dit te meer nu ook overigens niet is gebleken dat een ander dan de hiervoor genoemde werknemer als ‘[naam 17]’ wordt aangeduid.
5.2.3.De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres geen tegenbewijs heeft geleverd waaruit zou blijken dat verweerder haar ten onrechte als werkgever heeft aangemerkt. Uit de huurovereenkomsten die eiseres hiertoe heeft overgelegd volgt dat zij de vrachtwagens die op de rittenstaten vermeld staan per 1 januari 2015 voor onbepaalde tijd heeft verhuurd aan [naam bedrijf]. Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat het vervoer waar de rittenstaten op zien ook is uitgevoerd binnen [naam bedrijf] en niet door eiseres. Deze onderneming kan daarom niet als werkgever worden aangemerkt, zoals eiseres kennelijk betoogt. Ten aanzien van de facturen heeft eiseres er op gewezen dat [naam bedrijf] vaak vervoersopdrachten van haar krijgt en dat eiseres voor de noodzakelijke communicatie mobiele nummers ter beschikking heeft gesteld, hetgeen verrekend zou zijn in het gehanteerde huurtarief. Dit volgt niet uit de huurovereenkomst en deze stelling is door eiseres ook verder geenszins onderbouwd en daardoor niet aannemelijk gemaakt. Ten aanzien van de rittenstaten heeft eiseres ter zitting verklaard dat deze nog (blanco) in de verhuurde vrachtwagens lagen en dat dit dus niet betekent dat het vervoer ten behoeve van eiseres heeft plaatsgevonden. Als de vrachtwagen dan op enig moment terugkomt, gaat alles op een stapel. Zo zijn de rittenstaten in haar administratie terecht gekomen, aldus eiseres. Deze verklaring, die eerst ter zitting naar voren is gebracht en niet nader is onderbouwd, acht de rechtbank onvoldoende redengevend om tot een ander oordeel te komen. Voor zover eiseres verder nog heeft gesteld dat het ontbreken van uitdraaien van tachografen, arbeidsovereenkomsten, CMR’s en/of facturen een sterke aanwijzing is dat zij niet kan worden aangemerkt als werkgever, volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat eiseres het vermoeden van werkgeverschap niet kan ontkrachten door de stelling dat verweerder nog andere stukken zou moeten overleggen. Het is aan eiseres om het ontstane redelijke vermoeden van werkgeverschap te weerleggen. De rechtbank verwijst in dat kader ook naar hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 5.1. is overwogen.
6. Nu verweerder eiseres terecht als werkgever heeft aangemerkt, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of eiseres – in haar hoedanigheid van werkgever – artikel 18b, tweede lid, van de Wml heeft overtreden. Ook deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Hiertoe wordt als volgt overwogen.