In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een horeca-exploitant en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De eiser, die zijn horecagelegenheid in Utrecht exploiteert, kreeg op 19 augustus 2019 een boete van € 2.400,- opgelegd omdat in de rookruimte van zijn zaak werkzaamheden werden verricht terwijl deze ruimte in gebruik was. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze boete, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 17 december 2020 heeft eiser betoogd dat de motivering van de boete onvoldoende was en dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om gehoord te worden tijdens de inspectie. De rechtbank oordeelde echter dat er geen schending van het beginsel van hoor en wederhoor was, aangezien eiser na de inspectie de kans had gekregen om zijn zienswijze te geven. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de overtreding had waargenomen en dat de boete terecht was opgelegd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de hem verweten overtreding heeft begaan en dat de hoogte van de boete in overeenstemming was met de wettelijke bepalingen. Eiser had eerder al twee boetes voor dezelfde overtreding ontvangen, wat de hoogte van de opgelegde boete verklaarde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.