Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1..[gedaagde 1] ,
1..De procedure
2..De feiten
Verwijt b: niet voorleggen van de tweede overeenkomst door de H.I.D..
Tijdstip waarop [eiser] had behoren om te zien naar ander perceel
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin [eiser], de zoon en erfgenaam van de heer [naam vader eiser], vorderingen heeft ingesteld tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De zaak betreft twee beroepsfouten van advocaten, waarbij de eerste advocaat, mr. [naam advocaat 1], een request civiel onjuist heeft ingesteld en de tweede advocaat, [gedaagde 1], heeft verzuimd de verjaring van de vordering op [naam advocaat 1] te stuiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepsfouten niet hebben geleid tot schade voor [eiser]. De rechtbank heeft de feiten van de zaak uiteengezet, waaronder de afspraken tussen [naam vader eiser] en de Provincie Noord-Brabant over de aanleg van een fietspad en de gevolgen van de niet goedgekeurde tweede overeenkomst. De rechtbank concludeert dat, hoewel er fouten zijn gemaakt door de advocaten, deze niet hebben geleid tot schade voor [eiser]. De vorderingen van [eiser] zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft ook overwogen dat de vordering tot schadevergoeding niet toewijsbaar is, omdat het request civiel niet tot het gewenste resultaat zou hebben geleid. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van advocaten en de gevolgen van beroepsfouten in civiele procedures.