ECLI:NL:RBROT:2021:2386

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
ROT 21/937 / ROT 21/324 (hoofdzaak)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens niet-geldige verblijfstitel en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 maart 2021 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor bijstandsuitkering door eiser, een Angolese man, die geen geldige verblijfstitel heeft. Eiser had eerder een verblijfsvergunning, maar deze is door de IND beëindigd. Eiser heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft vervolgens een bijstandsuitkering aangevraagd, die door het College van burgemeester en wethouders van Rotterdam is afgewezen, omdat hij volgens hen geen rechtmatig verblijf heeft.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van de bijstandsuitkering en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 8 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat eiser een spoedeisend belang heeft, maar dat er geen beletsel is om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat eiser niet gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, omdat hij niet rechtmatig in Nederland verblijft. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de bijstandsuitkering terecht is en dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen.

De voorzieningenrechter heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Participatiewet en de Vreemdelingenwet. Eiser heeft aangevoerd dat hij recht heeft op bijstand vanwege zeer dringende redenen, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat deze bepaling niet van toepassing is op vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 21/937
ROT 21/324 (hoofdzaak)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 maart 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),

en

het College van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder(gemachtigde: mr. D.J.J. Straver).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag voor een bijstandsuitkering afgewezen.
Bij besluit van 15 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknummer ROT 21/324). Ook heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer ROT 21/937).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft op 1 en 5 maart 2021 nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Verzoek om een voorlopige voorziening en kortsluiting
1.1.
Als tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist [1] .
1.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij een voldoende spoedeisend belang bij het verzoek heeft, nu eiser geen inkomsten heeft en hij ter zitting nader heeft toegelicht dat hij geen beroep meer kan doen op familie en kennissen voor financiële steun.
1.3.
Als het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak [2] .
1.4.
Tijdens het onderzoek ter zitting van 8 maart 2021 hebben partijen aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het doen van uitspraak in de hoofdzaak.
1.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor het doen van onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak.
Feiten en omstandigheden
2.1.
Eiser heeft de Angolese nationaliteit. Eiser had een geldige verblijfsvergunning. De IND [3] heeft bij besluit van 6 juli 2016 dit verblijfsrecht beëindigd en aangegeven dat eiser Nederland binnen vier weken moet verlaten. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij besluit van 6 maart 2020 heeft de IND dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser te laat bezwaar heeft gemaakt. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Hierop is nog geen uitspraak gedaan door de rechtbank.
2.2.
Eiser heeft op 21 juli 2020 bij verweerder een bijstandsuitkering aangevraagd. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat eiser volgens verweerder geen geldige verblijfstitel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is het er niet mee eens dat hij geen bijstandsuitkering krijgt. Hij meent dat hij gelijk dient te worden gesteld met een Nederlander en daarom wel recht heeft op een bijstandsuitkering. Voorts meent hij dat op grond van zeer dringende reden bijstand aan hem zou moeten worden verstrekt.
Wat is de beoordelingsperiode?
4. De beoordelingsperiode loopt van 21 tot en met 28 juli 2020.
Wat vindt de voorzieningenrechter van deze zaak?
5.1.
In geschil is of eiser in de beoordelingsperiode gelijk kan worden gesteld met een Nederlander en of hij daarom in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering.
5.2.
Eiser voert aan dat hij gelijk is te stellen met een Nederlander, omdat hij in afwachting is van de uitspraak in beroep tegen het intrekkingsbesluit van de IND, hij de beslissing van de rechtbank in Nederland mag afwachten en hij daarom rechtmatig in Nederland verblijft.
5.3.
Verweerder stelt zich onder meer op het standpunt dat eiser niet gelijk is te stellen met een Nederlander en dat hij geen recht heeft op een bijstandsuitkering. Hij verblijft volgens de IND niet rechtmatig in Nederland (code 41). Het ingediende beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening hebben geen schorsende werking.
5.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5.5.
Iedere Nederlander die in Nederland woont, heeft onder bepaalde omstandigheden recht op een bijstandsuitkering [4] . De vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf heeft, wordt gelijkgesteld met deze Nederlander [5] . Ook een vreemdeling die 1) rechtmatig verblijf heeft gehad, 2) vanwege een lopende procedure rechtmatig verblijf heeft (‘procedureel rechtmatig verblijf’) en 3) voldoet aan de voorwaarden in het Besluit Gelijkstelling [6] , wordt met een Nederlander gelijkgesteld [7] .
5.6.
Van procedureel rechtmatig verblijf is sprake als de vreemdeling in afwachting is van de beslissing op de aanvraag van de (verlenging van de) verblijfsvergunning of als hij in afwachting is van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift en uitzetting van de vreemdeling op grond van de wet of een rechterlijke beslissing achterwege moet blijven [8] .
5.7.
De werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning wordt opgeschort totdat de termijn voor het maken van bezwaar of het instellen van administratief beroep is verstreken, of indien bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, totdat op het bezwaar of administratief beroep is beslist [9] .
5.8.
Niet gebleken is dat eiser een nieuwe aanvraag voor een verblijfsvergunning heeft ingediend. Dat verweerder, zoals eiser stelt, ambtshalve moet toetsen of eiser verblijfsrechten ontleent aan één van de andere verblijfsdoelen in de wet, maakt niet dat eiser een aanvraag om een verblijfsvergunning heeft ingediend.
5.9.
Eiser had rechtmatig verblijf tot 6 juli 2016. Hiermee voldoet hij aan de eerste voorwaarde voor de gelijkstelling met een Nederlander. Vervolgens moet beoordeeld worden of eiser in de beoordelingsperiode procedureel rechtmatig verblijf had.
5.10.
Eiser heeft tegen het besluit op bezwaar van de IND van 6 maart 2020 beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Het ingestelde beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening hebben geen schorsende werking. Uitsluitend het maken van bezwaar of instellen van administratief beroep leidt tot schorsing van de werking van het besluit tot intrekking van het verblijfsrecht [10] . Tijdens beroep blijft uitzetting op grond van de wet dus niet automatisch achterwege, maar kan een rechterlijke uitspraak, bijvoorbeeld op een verzoek om een voorlopige voorziening, dat toch bewerkstelligen. Nu over de beoordelingsperiode niet door een rechter is beslist dat uitzetting van eiser achterwege dient te blijven, is niet voldaan aan de drie cumulatieve vereisten die zijn gesteld aan gelijkstelling met een Nederlander. De vraag of eiser voldeed aan de voorwaarden in het Besluit gelijkstelling behoeft geen bespreking.
5.10.
Verweerder heeft dan ook terecht besloten eiser niet gelijk te stellen met een Nederlander.
6.1.
Eiser voert verder aan dat er sprake is van zeer dringende redenen en dat daarom dient te worden afgeweken van paragraaf 2.2. van de Participatiewet [11] . Eiser draagt zorg voor zijn minderjarige zoon en oefent rechtmatig het gezins- en familieleven uit in de zin van artikel 8 EVRM [12] . Doordat eiser geen inkomen ontvangt, kan hij niet voorzien in de kosten van levensonderhoud van zijn zoon. Dit is volgens eiser in strijd zijn met het IVRK [13] en het evenredigheidsbeginsel. Tot slot voert eiser aan dat hij niet in aanmerking komt voor een voorziening die wordt verstrekt door het COA [14] , omdat hij niet voldoet aan de daartoe gestelde criteria.
6.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen beroep kan doen op het bestaan van zeer dringende redenen, omdat deze bepaling niet van toepassing is op vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven. Verder stelt verweerder dat voor zover sprake is van een positieve verplichting ten aanzien van eiser om recht te doen aan artikel 8 EVRM, deze verplichting op het COA rust.
6.3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Vaststaat dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft. Op grond van de Participatiewet komt hij daarom niet in aanmerking voor bijstand, zelfs niet als sprake is van zeer dringende redenen [15] . Voor zover een zorgplicht bestaat kan deze niet met toepassing van de Participatiewet vorm krijgen, maar rust deze zorgplicht op het bestuursorgaan dat belast is, of de bestuursorganen die belast zijn, met de uitvoering van de wettelijk geregelde voorzieningen voor vreemdelingen [16] .
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal de voorzieningenrechter het beroep ongegrond verklaren en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afwijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. de Vries, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2021.
De griffier en de voorzieningenrechter zijn verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op de voorlopige voorziening, staat geen rechtsmiddel open.
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage met wettelijk kader

Artikel 11 van de Participatiewet:
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
2. Met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere hier te lande woonachtige vreemdelingen dan de in het tweede lid bedoelde voor de toepassing van deze wet met een Nederlander gelijk worden gesteld:
a. ter uitvoering van een verdrag dan wel van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, of
b. indien zij, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onderdeel g of h, van die wet en zij aan de in die algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden voldoen.
(…)
Artikel 16 van de Participatiewet:
1. Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op andere vreemdelingen dan die, bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid.
Artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000:
De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
(…)
g. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 20, 33 en 45a, of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, of een wijziging ervan, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;
(…)
Artikel 73 van de Vreemdelingenwet 2000:
1. De werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning wordt opgeschort totdat de termijn voor het maken van bezwaar of het instellen van administratief beroep is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, totdat op het bezwaar of administratief beroep is beslist.
Artikel 1 van het Besluit gelijkstelling vreemdelingen Participatiewet, IOAW en IOAZ:
1. Voor de toepassing van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt met een Nederlander gelijkgesteld de vreemdeling die, na rechtmatig in Nederland verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e, of l, van de Vreemdelingenwet 2000:
a. voor de beëindiging van dit verblijf een aanvraag heeft ingediend om voortgezette toelating, of
b. binnen de termijn, genoemd in artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, of, buiten die termijn, in geval artikel 6.11 van de Algemene wet bestuursrecht toepassing heeft gevonden, bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen intrekking van de toelating in de zin van artikel 8, onder a tot en met e, of l, van de Vreemdelingenwet 2000.
2. De gelijkstelling, bedoeld in het eerste lid, eindigt zodra:
a. onherroepelijk op de aanvraag, het bezwaar of het beroep is beslist, of
b. de uitzetting van de vreemdeling is gelast, tenzij die uitzetting ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 of op grond van een rechterlijke beslissing achterwege dient te blijven.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit staat in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
3.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
4.Dit staat in artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet.
5.Dit staat in artikel 11, tweede lid, van de Participatiewet.
6.Besluit gelijkstelling vreemdelingen Participatiewet, IOAW en IOAZ
7.Dit staat in artikel 11, derde lid, Participatiewet.
8.Dit staat in artikel 8, aanhef en onder g en h, van de Vreemdelingenwet 2000.
9.Dit staat in artikel 73, van de Vreemdelingenwet 2000.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:946.
11.Dit staat in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet.
12.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
13.Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
14.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
15.Dit staat in artikel 16, tweede lid, van de Participatiewet.
16.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 april 2018, ECLI: NL:CRVB:2018:1094.