In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. Het verzoek is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht op 23 februari 2021. Tijdens de mondelinge behandeling, die met gesloten deuren plaatsvond, waren de moeder, de vader, een vertegenwoordigster van de Raad en een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond aanwezig.
De Raad heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [naam kind] voor de duur van negen maanden, vanwege zorgen over de relatie tussen de ouders en de gemoedstoestand van de moeder. Ondanks deze zorgen zijn er geen kindsignalen bij [naam kind] aanwezig. De GI heeft aangegeven dat [naam kind] zich goed ontwikkelt en dat er geen noodzaak is voor een ondertoezichtstelling, aangezien de ouders zelf hulp hebben gezocht en gestart zijn met mediation.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er zorgen zijn over de opvoedingsomgeving van [naam kind], maar dat deze niet zodanig ernstig zijn dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De ouders hebben protectieve factoren en staan open voor hulpverlening. Gelet op de adequate ontwikkeling van [naam kind] en de positieve ontwikkelingen van de ouders, heeft de kinderrechter het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2021 door mr. A.C. Enkelaar, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.A. Graven als griffier.