ECLI:NL:RBROT:2021:2235

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
C/10/614199 / JE RK 21-522
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing na een spoed uithuisplaatsing van kinderen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 maart 2021 een beschikking gegeven met betrekking tot de uithuisplaatsing van twee kinderen, [naam kind 1] en [naam kind 2]. De ouders van de kinderen, hierna te noemen de moeder en de vader, zijn belast met persoonlijke problematiek en er zijn al langere tijd zorgen over de opvoedingssituatie. De kinderen verblijven momenteel in crisispleeggezinnen na een spoedmachtiging die eerder is verleend. De gecertificeerde instelling, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling, die is verlengd tot 7 mei 2021.

Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er veel spanningen en ruzies zijn tussen de ouders, wat heeft geleid tot een onveilige situatie voor de kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders zich niet aan het veiligheidsplan hebben gehouden en dat de kinderen in een stressvolle omgeving zijn opgegroeid. De vader heeft verweer gevoerd tegen de uithuisplaatsing en verzocht om de kinderen bij hem te plaatsen, terwijl de moeder ook verweer heeft gevoerd en heeft aangegeven dat zij de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van de kinderen wil dragen.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. De beschikking is mondeling gegeven en uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/614199 / JE RK 21-522
datum uitspraak: 9 maart 2021

beschikking uithuisplaatsing

in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[naam kind 1],

geboren op [geboortedatum kind 1] 2014 te [geboorteplaats kind 1], hierna te noemen [naam kind 1],
[naam kind 2],
geboren op [geboortedatum kind 2] 2018 te [geboorteplaats kind 2], hierna te noemen [naam kind 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder],

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder],

[naam vader],

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader].

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 1 maart 2021 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de brief met bijlagen van de GI (ongedateerd), ingekomen bij de griffie op 5 oktober 2021;
- het e-mailbericht met bijlagen van de GI van 6 maart 2021, ingekomen bij de griffie op
8 maart 2021.
Op 9 maart 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. B. van der Werf;
- de vader, bijgestaan door mr. R.A.A.H. van Leur;
- een vertegenwoordigster van de GI, [naam ].
Mr. Van Leur heeft tijdens de mondelinge behandeling namens de vader een verweerschrift overgelegd.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
[naam kind 1] en [naam kind 2] verblijven in crisispleeggezinnen.
Bij beschikking van 29 december 2020 is de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] verlengd tot 7 mei 2021. Het overige verzochte is aangehouden tot 26 april 2021.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 1 maart 2021 een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] in een (crisis)pleeggezin voor de duur van vier weken. De beslissing is voor het overige aangehouden.

Het aangehouden verzoek

De GI heeft de uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] in een voorziening voor pleegzorg verzocht voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI heeft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling gehandhaafd en als volgt toegelicht. De Raad voor de Kinderbescherming heeft eind november 2020 geconcludeerd dat als er na zes maanden geen aantoonbare verbetering zichtbaar is opnieuw een uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] moet worden overwogen waarbij hun toekomstperspectief elders ligt. De verwachting was dat de verhuizing voor meer rust en stabiliteit zou zorgen zodat er meer ruimte kwam om te werken aan de pedagogische doelen. Dit blijkt echter niet het geval. Er is sprake van veel spanningen en ruzies tussen de ouders. Er is een veiligheidsplan opgesteld dat betrekking heeft op de relatie tussen de ouders. De ouders hebben zich hier echter niet aan gehouden. In het weekend voor 1 maart 2021 heeft er een dusdanige escalatie plaatsgevonden waardoor de kinderen met spoed uit huis zijn geplaatst. De kinderen hebben het recht om op te groeien in een stabiele en veilige opvoedingsomgeving waarin aandacht is voor hun ontwikkeling. De ouders zijn niet in staat om de kinderen dit te bieden. Uit de rapportages van het Leger des Heils en Profila Zorg zijn dusdanige zorgen naar voren gekomen waardoor het perspectief niet meer bij de ouders ligt. Desgevraagd is aangegeven dat op moment van het spoedverzoek geen mogelijkheid bestond om de kinderen samen in een pleeggezin te plaatsen. Dit is echter wel aangevraagd.

De standpunten

Door en namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling overeenkomstig het overgelegde verweerschrift verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI. Dit komt er kort gezegd op neer dat de vader verzoekt de kinderen zo snel mogelijk en met de inzet van hulpverlening bij hem uit huis te plaatsen. De vader is in staat om zorg te dragen voor de opvoeding van de kinderen indien hij de moeder op afstand kan houden. Uit rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat er op de overheid een zorgplicht rust om ervoor te zorg dat broers en zussen bij elkaar blijven. Op dit moment zijn de kinderen gescheiden geplaatst. Dit is niet in het belang van de kinderen. Met name voor [naam kind 1] is dit schadelijk omdat zij signalen van parentificatie laat zien.
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling primair verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI. De vader verblijft op dit moment in de woning, maar de moeder heeft evenveel recht op verblijf in de woning als de vader. De vader weigerde echter te vertrekken en de moeder is daardoor uit wanhoop de woning uit gevlucht. De moeder is belast met eenhoofdig gezag over de kinderen en het is daarom onbegrijpelijk dat de vader in de woning kan blijven terwijl de moeder geen nieuwe woning heeft. Het is hierdoor onmogelijk voor de moeder om een stabiele en veilige opvoedsituatie te creëren voor de kinderen. De vader werkt in alle opzichten niet mee aan het veiligheidsplan en de moeder heeft daarom zelf gevraagd om de kinderen in een pleeggezin te plaatsen. Zij heeft in het belang van de kinderen de relatie met de vader beëindigd en de woning verlaten. De moeder wil graag de verantwoordelijkheid dragen voor de opvoeding van de kinderen. Zij verzoekt daarom primair de spoedmaatregel te beëindigen. Subsidiair kan de moeder zich, in het belang van de kinderen, vinden in de uithuisplaatsing. Wel is het belangrijk dat de kinderen samen in een pleeggezin worden geplaatst.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er al voor langere tijd zorgen zijn op over de opvoedingssituatie van [naam kind 1] en [naam kind 2]. De ouders zijn belast met persoonlijke problematiek en hebben op meerdere leefgebieden ondersteuning nodig. Daarnaast is er sprake van veel spanningen en ruzies tussen de ouders. De kinderen hebben ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt en een instabiele thuissituatie gekend. Nadat de kinderen voor drie weken in een pleeggezin zijn verbleven, zijn zij in juli 2020 weer bij de ouders thuis geplaatst. Er is een veiligheidsplan opgesteld die betrekking heeft op de ruzies en spanningen tussen de ouders, maar de ouders hebben zich hier niet aan weten te houden. Er heeft in het weekend voor 1 maart 2021 een escalatie tussen de ouders plaatsgevonden waarmee zij de kinderen in een stressvolle situatie hebben gebracht. Omdat de veiligheid van de kinderen niet langer kon worden gewaarborgd zijn zij met een spoedmachtiging van de kinderrechter in pleeggezinnen geplaatst. Gezien deze ontwikkelingen en de eerdere uithuisplaatsing van de kinderen is het van groot belang dat zij nu rust en stabiliteit krijgen. In de komende periode is het van belang dat het perspectief van de kinderen duidelijk wordt. Tot die tijd is een voortzetting van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk. Het is daarbij van belang dat er een pleeggezin wordt gezocht waar de kinderen samen kunnen verblijven.
Uit het voorgaande volgt dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Mocht de machtiging tot uithuisplaatsing langer nodig of noodzakelijk zijn dan kan de GI hiertoe een nieuw verzoek indienen.

De beslissing

De kinderrechter:
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 7 mei 2021;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2021 door mr. A.C. Enkelaar, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.A. Graven als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 17 maart 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.