Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[naam firma] ,
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 8 januari 2021, gaat het om de rechtsgeldigheid van de beëindiging van een uitzendovereenkomst tijdens ziekte. De verzoeker, [naam verzoeker], was in dienst bij [naam firma] op basis van een arbeidsovereenkomst met een uitzendbeding. Na zijn ziekmelding op 9 juli 2020, heeft [naam firma] op 15 juli 2020 de beëindiging van de opdracht door de inlener bevestigd, waarbij werd gesteld dat de arbeidsovereenkomst automatisch eindigde door de ziekte van de verzoeker. De verzoeker verzocht om herstel van de arbeidsovereenkomst en doorbetaling van zijn salaris, onder verwijzing naar een arrest van het Gerechtshof Den Haag dat een dergelijk beding in strijd met de wet achtte.
De kantonrechter oordeelde dat de uitzendovereenkomst rechtsgeldig was beëindigd op basis van het uitzendbeding, zoals vastgelegd in artikel 7:691 lid 2 BW. De rechter wees het verzoek tot herstel van de arbeidsovereenkomst af, maar kende wel een transitievergoeding van € 1.451,34 toe en een bedrag van € 3.631,46 voor het achterstallig salaris. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De zaak benadrukt de juridische nuances rondom uitzendovereenkomsten en de rechten van werknemers bij ziekte, en bevestigt dat een uitzendbeding kan leiden tot beëindiging van de overeenkomst, zelfs in geval van arbeidsongeschiktheid.