Beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof blijft bij hetgeen is vermeld in zijn tussenbeschikking van 4 december 2018. Het verzoek van [appellant] aan het hof in zijn memorie na getuigenverhoor om terug te komen op de beslissing dat [appellant] behoorde te worden verloond conform de CAO Kartonnage wordt verworpen.
2. In zijn tussenbeschikking heeft het hof Solutions toegelaten te bewijzen dat partijen op 27 juni 2016 een uitzendovereenkomst fase 3 hebben gesloten voor bepaalde tijd tot 2 oktober 2016.
3. Solutions heeft als getuigen doen horen: de heer M. [betrokkene 1] , de heer [betrokkene 2] , de heer [betrokkene 3] . [appellant] heeft in contra-enquête als getuigen doen horen: de heer [betrokkene 4] , de heer [betrokkene 5] , de heer [betrokkene 6] , en zichzelf. Het hof heeft de getuigenverklaringen zelfstandig, en in samenhang met de overige door partijen in deze procedure overgelegde stukken, gewaardeerd en overweegt hierover het volgende.
Bewijswaardering
4. [betrokkene 1] heeft als getuige verklaard – kort en zakelijk weergegeven – dat hij planner en coördinator is voor Solutions, en dat hij op 27 juni 2016 opdracht heeft gekregen van [betrokkene 3] en [betrokkene 2] om [appellant] na zijn werkzaamheden naar het kantoor van Solutions te brengen om zijn contract te tekenen. Dit was op een maandag rond 10 uur ’s ochtends, want [appellant] moest vier uur werken en hij was die morgen om 6 uur begonnen. [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij [appellant] die ochtend rond 5.00 uur, misschien tien minuten later, van huis had opgehaald te Rotterdam om te werken, en dat hij [appellant] rond 10.00 uur naar de balie in het kantoor heeft gebracht waar [betrokkene 3] en [betrokkene 2] ook kwamen. Hij verklaart te hebben gezien dat [appellant] zijn handtekening heeft gezet op het contract, waarop fase 3 stond en dat een contract voor bepaalde tijd was. Op de vraag van mr. Vanickova hoe zijn verklaring zich verhoudt tot de door [betrokkene 7] gemaakte werkplanning waaruit blijkt dat [appellant] op 27 juni 2016 moest werken van 18.00 uur tot 22.00 uur, heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij niet weet of deze planning klopt, en dat de planning vaak werd aangepast.
5. [betrokkene 2] heeft als getuige verklaard – kort en zakelijk weergegeven – dat hij directeur groot aandeelhouder is bij Solutions, en dat hij op 27 juni 2016 rond de middag, tussen 14.00 uur en 17.00 uur, kwam binnenlopen op het kantoor, waar hij [appellant] zag zitten met [betrokkene 3] en [betrokkene 1] . Alle bladzijdes van het contract lagen toen naast elkaar open op tafel. Ze moesten worden vertaald en er werd altijd uitgelegd wat fase 3 betekende. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij alle bladzijdes heeft gezien, ook de laatste bladzijde met de handtekeningen erop. Hij heeft verder verklaard dat [appellant] die dag had gewerkt van 10.00 uur tot 14.00 uur. Vanwege de re-integratie begon [appellant] toen om 10.00 uur in plaats van normaal om 6.00 uur. Het is noodzakelijk dat er in dit soort gevallen leiding en begeleiding aanwezig is bij de werkzaamheden, en dat kan alleen overdag. Re-integratiewerkzaamheden zijn dus nooit in de avond, volgens de verklaring van [betrokkene 2] . Op de vraag hoe het kan dat [appellant] volgens de werkplanning van [betrokkene 7] moest werken van 18.00 uur tot 22.00 uur, heeft [betrokkene 2] verklaard dat door [betrokkene 7] telefonisch aan [betrokkene 1] was doorgegeven dat [appellant] niet om 6.00 uur moest beginnen maar om 10.00 uur, en dat hij dit had nagevraagd bij zowel [betrokkene 7] als [betrokkene 1] . Op vragen van mr. Vanickova heeft [betrokkene 2] nog verklaard dat ook de werkplanningen over de weken na week 26 (productie 27) niet kloppen, omdat het onmogelijk is dat [appellant] ’s avonds heeft gewerkt of om 6.00 uur in de ochtend is begonnen. De planningen worden volgens [betrokkene 2] gekopieerd van oude planningen naar een nieuwe week, daardoor kon dit fout gaan, en Solutions heeft [betrokkene 7] hier op aangesproken.
6. [betrokkene 3] heeft als getuige verklaard – kort en zakelijk weergegeven – dat hij operation manager is bij Solutions, en dat hij zich nog kan herinneren dat de fase 3 overeenkomst op 27 juni 2016 door [appellant] is getekend. [appellant] is na zijn werkzaamheden naar kantoor gekomen, wat zal zijn geweest tussen 11 en 12 uur in de ochtend want hij had van 6.00 uur tot 10.00 uur gewerkt. De werkplanning van [betrokkene 7] waarop andere werktijden van [appellant] zijn vermeld moet volgens [betrokkene 3] een eerste planning zijn geweest die later is gewijzigd. Hij verklaart zeker te weten dat [appellant] die dag van 6.00 uur tot 10.00 uur heeft gewerkt. Het is volgens hem gebruikelijk dat planningen op het laatste moment nog worden gewijzigd. Bij het ondertekenen van het contract was volgens [betrokkene 3] ook [betrokkene 1] aanwezig, verder niemand. [appellant] heeft de beide exemplaren van het contract, die in een plastic mapje zaten, ondertekend. Tegen [appellant] is wel gezegd dat het een fase 3-contract betrof voor drie maanden en ook wat het salaris was, maar verder is dit contract niet echt met hem doorgenomen of aan hem uitgelegd. Daarvoor is de taalbarrière te groot. [betrokkene 2] is later binnengekomen, toen [appellant] in de herinnering van [betrokkene 3] net had getekend of er alleen nog een paraafje moest worden gezet en men bezig was de contracten op te bergen. [betrokkene 3] heeft verder verklaard dat de aanvang van de werkzaamheden bij re-integratiewerkzaamheden, zoals [appellant] die toen uitvoerde, altijd aan het begin van een shift is, dus om 6.00 uur of om 14.00 uur, en dat deze werkzaamheden nooit ’s avonds plaatsvinden. Op de vraag van mr. Vanickova hoe het kan dat op de weekplanningen van de weken 24, 26, 28, 29, 31 en 32 van 2016 (productie 27) als aanvangstijd van de werkzaamheden van [appellant] regelmatig 18.00 uur of 16.00 uur staat, heeft [betrokkene 3] verklaard dat hij geen idee heeft van planningen en dat hij het niet weet. Hij blijft bij zijn verklaring dat [appellant] op 27 juni 2016 heeft gewerkt van 6.00 uur tot 10.00 uur. [betrokkene 7] , die de planningen aan [appellant] stuurde, is werkzaam bij [bedrijf 1] . Volgens [betrokkene 3] vonden en vinden er bij Solutions op zondagavond nog wijzigingen plaats in de planning voor maandag.
7. In de contra-enquête heeft [betrokkene 4] verklaard – kort en zakelijk weergegeven – dat hij in de periode van ongeveer januari 2015 tot januari 2016 ook voor Solutions heeft gewerkt bij [bedrijf 1] , en vaak met [appellant] heeft samengewerkt. Over de werkplanning heeft hij verklaard dat hij aan het einde van het weekend via een email van [betrokkene 7] hoorde wanneer hij moest werken. Dit was een planning voor de hele week. Hij kan zich niet herinneren dat het ooit is voorgekomen dat zijn werkplanning vervolgens nog werd gewijzigd, noch dat hij dit heeft gehoord van collega’s.
8. [betrokkene 5] heeft als getuige verklaard – kort en zakelijk weergegeven – dat hij (onder meer) van week 4 van 2016 tot in de zomer van 2017 ook via Solutions voor [bedrijf 1] heeft gewerkt. Hij deed hetzelfde werk als [appellant] . Zij werkten niet samen, maar wisselden elkaar af aan dezelfde machines. Hij heeft verklaard dat hij zich het arbeidsongeval van [appellant] uit 2016 nog kon herinneren, en ook dat [appellant] in mei/juni 2016 weer 4 uur per dag werkte. [appellant] werkte volgens de planning van [betrokkene 7] . In die tijd kwam het ook wel voor dat [appellant] ’s avonds moest werken van 18.00 uur tot 22.00 uur. Het is niet zo dat hij altijd in de ochtend werkte. De planning voor de werkzaamheden kreeg [betrokkene 5] altijd via een e-mail van [betrokkene 7] , meestal in het weekend op zaterdag of zondag. Het gebeurde wel eens dat deze planning werd gewijzigd als iemand ziek werd, maar voor 98% bleef de planning staan. De getuige [betrokkene 5] heeft vervolgens in zijn telefoon de werkplanning laten zien die hij destijds heeft ontvangen voor week 26 in 2016, de week waarin de datum 27 juni 2016 valt. De raadsheer-commissaris heeft vastgesteld dat deze werkplanning overeenkomt met de werkplanning zoals deze in de procedure is overgelegd als productie 27. [betrokkene 5] heeft op 27 juni 2016 gewerkt van 6.00 uur tot 18.00 uur, waarna [appellant] hem volgens de planning om 18.00 uur heeft afgelost tot 22.00 uur. [betrokkene 5] heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat [appellant] ooit op een andere tijd is komen werken dan de tijd waarop hij was ingeroosterd. Evenmin kan hij zich herinneren dat [betrokkene 7] op zondagavond nog de werkplanning van de week erna wijzigde. Als de planning eenmaal was vastgesteld, veranderde hij in beginsel niet meer. Als er iemand ziek was loste [betrokkene 7] het op. Er werd geen nieuwe planning rondgestuurd.
9. [betrokkene 6] heeft als getuige verklaard – kort en zakelijk weergegeven – dat hij ook via Solutions bij [bedrijf 1] heeft gewerkt en een collega was van [appellant] . In de periode na het arbeidsongeval werkte [appellant] volgens [betrokkene 6] van 18.00 uur tot 22.00 uur. Zelf werkte hij altijd van 6.00 uur tot 18.00 uur, maar soms werkte hij ook door tot 20.00 uur of 22.00 uur. Hij heeft daar heel lang gewerkt en heeft altijd die werktijden gehad. Hier waren nooit wijzigingen in. [betrokkene 7] stuurde altijd op zondag de werkplanning. De roosters werden nooit gewijzigd. Hij kan zich niet herinneren dat [appellant] , zoals uit de overgelegde werkplanningen blijkt, ook soms wel eens om 6.00 uur begon. Kort na het ongeval heeft [appellant] , die zijn salarisstrookjes aan het nakijken was, tegen hem gezegd dat hij er verbaasd over was dat er fase 3 op zijn loonstrookje stond. Hij was hier verbaasd over, omdat het fase 3-contract van te voren besproken zou moeten worden vanuit het kantoor van Solutions. Zelf had [betrokkene 6] ook een fase 3-contract. Daarover is hij destijds door Solutions gebeld en hij is op kantoor geweest om dit te ondertekenen. [appellant] heeft in het gesprek tegen hem gezegd dat niemand hem hierover had gebeld en dat niemand hem had gevraagd een fase 3-contract te ondertekenen.
10. [appellant] tenslotte heeft als getuige verklaard – kort en zakelijk weergegeven – dat hij op 27 juni 2016 geen fase 3-contract heeft ondertekend bij Solutions, en ook niet op een ander moment. Hij heeft uitdrukkelijk ontkend dat de handtekening op het contract zijn handtekening is. De eerste keer dat hij het fase 3-contract zag, was in juni 2017 op kantoor bij zijn advocaat. Een tijdje na zijn arbeidsongeval zag hij, toen hij op zijn werk was, opeens op zijn salarisstrookje fase 3 staan. Het bleek hem toen dat dit ook al op eerdere salarisstrookjes stond. Hij heeft toen Solutions gebeld om te vragen of hij zijn contract mocht inzien, maar kreeg te horen dat dat niet kon. Na het arbeidsongeval werkte [appellant] volgens zijn verklaring vier uur per dag, meestal van 18.00 uur tot 22.00 uur, want dat kwam het beste uit met het transport naar zijn werk. Op zondagavond kreeg hij van [betrokkene 7] de werkplanning en die wijzigde nooit. Hij heeft verder verklaard dat hij nooit door [betrokkene 1] naar het werk is gebracht. Hij reed mee met de medewerker van de avondploeg van [bedrijf 2] die ook direct de chauffeur was en reed om 22.00 uur met een andere ploeg weer mee terug. Op 15 augustus 2016 heeft hij wel een gesprek gehad met de heer [betrokkene 3] en mevrouw [betrokkene 8] van Solutions, maar in dat gesprek is niet over het fase 3-contract gesproken maar over de vraag van Solutions of [appellant] zijn ziektewetuitkering wilde ruilen voor een ww-uitkering tegen een vergoeding van € 1500,-, wat hij heeft geweigerd.
11. Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat Solutions niet in het bewijs is geslaagd dat partijen op 27 juni 2016 een uitzendovereenkomst fase 3 hebben gesloten voor bepaalde tijd tot 2 oktober 2016. De verklaringen van de getuigen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] wijken op essentiële punten van elkaar af. Zo verklaart [betrokkene 1] dat hij [appellant] rond 10 uur in de ochtend naar het kantoor heeft gebracht, waar op dat moment ook [betrokkene 3] en [betrokkene 2] kwamen, terwijl [betrokkene 2] verklaart dat hij pas later rond de middag binnenkwam. Verder verklaart [betrokkene 2] dat alle bladzijdes van het contract open op tafel lagen om te worden vertaald en besproken, terwijl [betrokkene 3] verklaart dat er twee contracten waren in plastic mapjes die, afgezien van een korte toelichting, verder niet vertaald of besproken werden. Het hof kan niet uitsluiten dat de herinneringen van de getuigen op deze punten door het tijdsverloop kunnen verschillen en dat zij zich daarom niet meer goed kunnen herinneren of (bijvoorbeeld) de ondertekening in de loop van de ochtend plaatsvond of juist in de middag, en of de contracten wel of niet in plastic mapjes zaten en/of zijn vertaald en besproken met [appellant] . Echter, dit zijn niet de enige punten waarop twijfel bestaat over de juistheid van de verklaringen. De getuigen verklaren alle drie dat [appellant] op die 27e juni niet in de avond heeft gewerkt, maar uit de overgelegde werkplanningen uit die periode, die wekelijks gemaakt werden door [betrokkene 7] van [bedrijf 1] en die meestal op zondag aan alle werknemers werden gestuurd, blijkt dat [appellant] op 27 juni 2016 stond ingeroosterd om te komen werken van 18.00 uur tot 22.00 uur. Dat dit op een vergissing van de zijde van [betrokkene 7] berustte en dat deze werkplanning op zondagavond 26 juni nog moet zijn gewijzigd, zoals [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] hebben verklaard, is naar het oordeel van het hof onaannemelijk in het licht van alle andere werkplanningen uit die periode waarin [appellant] ook vaak op deze zelfde werktijden staat ingeroosterd. Daarbij komt dat de in contra-enquête gehoorde getuigen hebben bevestigd dat de werkplanningen van [betrokkene 7] in beginsel niet meer wijzigden, en dat [appellant] in die tijd vaak werkte van 18.00 uur tot 22.00 uur. Het hof gaat er daarom van uit dat [appellant] op 27 juni 2016 heeft gewerkt van 18.00 uur tot 22.00 uur. Dit betekent dat de verklaringen van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] dat [appellant] die dag na zijn werk op kantoor is geweest om het fase 3-contract te ondertekenen, niet kunnen kloppen. Dat hun verklaringen niet juist zijn, wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen die in contra-enquête zijn gehoord, waaronder de verklaring van [appellant] dat hij nooit een fase 3-contract heeft getekend en de verklaring van [betrokkene 6] dat [appellant] hem op het werk vertelde dat hij verbaasd was dat er opeens fase 3 op zijn loonstrookje stond, zonder dat hij hierover was gebeld en zonder dat hij een contract had ondertekend.
Tussenconclusie
12. Aangezien Solutions naar het oordeel van het hof niet is geslaagd in het bewijs dat partijen op 27 juni 2016 een uitzendovereenkomst fase 3 hebben gesloten voor bepaalde tijd tot 2 oktober 2016, doet zich niet de situatie voor dat de uitzendovereenkomst met [appellant] op 2 oktober 2016 rechtsgeldig tot een einde is gekomen.
De rechtsgeldigheid van het uitzendbeding bij ziekte
13. Het hof heeft in zijn tussenbeschikking van 4 december 2018 overwogen dat de vraag of het uitzendbeding als vermeld in (het hier toepasselijke) artikel 13 lid 3 van de NBBU-CAO ingeval van ziekte rechtsgeldig is, bij wege van prejudiciële vraag zou kunnen worden voorgelegd aan de Hoge Raad. Alles afwegende is het hof van oordeel dat dit niet nodig is. Het hof acht zich voldoende in staat om deze vraag zelf te beslissen en overweegt hierover als volgt.
14. Artikel 7:670 lid 1 BW bepaalt, kort gezegd, dat de werkgever de arbeidsovereenkomst in beginsel niet mag opzeggen tijdens ziekte. In artikel 7:670 lid 13 BW (oud), zoals dit gold tot de inwerkingtreding van de WWZ per 1 juli 2015, was bepaald dat hiervan bij (onder meer) CAO kon worden afgeweken. Het uitzendbeding, zoals vermeld in artikel 13 lid 3 van de NBBU-CAO, vormde hiervan een toepassing. Met de invoering van de WWZ per 1 juli 2015 is lid 13 van artikel 7:670 BW echter komen te vervallen. Dit betekent dat het thans niet meer mogelijk is om bij CAO af te wijken van het opzegverbod tijdens ziekte. Voor zover het uitzendbeding in artikel 13 lid 3 sub a van de NBBU-CAO bepaalt dat de uitzendovereenkomst in fase 1 en 2 ten einde komt doordat de uitzendkracht de bedongen arbeid als gevolg van arbeidsongeschiktheid niet langer kan verrichten, en voor zover daarin wordt bepaald dat in geval van ziekte of ongeval van de uitzendkracht de terbeschikkingstelling in fase 1 of 2 direct na de melding van de ziekte/het ongeval geacht wordt met onmiddellijke ingang te zijn beëindigd op verzoek van de inlener, is het daarom vanaf 1 juli 2015 in strijd met het opzegverbod bij ziekte als vermeld in artikel 7:670 lid 1 BW. Aangezien artikel 7:670 lid 1 BW van dwingend recht is en uitsluitend strekt ter bescherming van de werknemer, is het uitzendbeding in zoverre vernietigbaar op de voet van artikel 3:40 lid 2 BW. In het beroepschrift van [appellant] is onder meer betoogd dat artikel 13 lid 3 sub a van de NBBU-CAO (einde uitzendovereenkomst met uitzendbeding tijdens ziekte) in strijd is met het opzegverbod van artikel 7:670 BW. In dit betoog ligt, naar het hof begrijpt, een beroep van [appellant] op vernietiging besloten. Dit beroep slaagt.
Conclusie
15. Uit r.o. 13 van de tussenbeschikking van het hof in combinatie met het bovenstaande volgt, dat de uitzendovereenkomst met [appellant] op de datum van het arbeidsongeval, 24 maart 2016, niet is geëindigd, en dat deze dus per 1 juli 2016 voor de volle 40 uur per week is overgegaan in een fase 3-overeenkomst. In fase 3 geldt op grond van artikel 14 lid 2 sub c van de NBBU-CAO geen uitzendbeding en heeft de werkgever een loondoorbetalingsverplichting.
16. [appellant] heeft dan ook in beginsel vanaf 24 maart 2016 recht op loondoorbetaling op basis van een werkweek van 40 uur. Over de uren dat hij arbeidsongeschikt is geweest, heeft hij in beginsel recht op loondoorbetaling conform artikel 25 lid 1 sub b van de NBBU-CAO. De loondoorbetalingsverplichting van Solutions eindigt in beginsel pas op het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigt/wordt beëindigd dan wel wanneer [appellant] gedurende een periode van twee jaar arbeidsongeschikt is. Uit artikel 14 van de NBBU-CAO vloeit voort dat in fase 3 in beginsel sprake is van één of meer arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Echter, het hof merkt op dat, aangezien Solutions niet geslaagd is in het bewijs dat partijen op 27 juni 2016 een uitzendovereenkomst fase 3 hebben gesloten voor bepaalde tijd tot 2 oktober 2016, en Solutions evenmin heeft gesteld dat partijen nadien op enig ander moment een arbeidsoverkomst voor bepaalde tijd hebben gesloten, in dit geval uit moet worden gegaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Nadere inlichtingen
17. Om de vorderingen van [appellant] in deze procedure te kunnen beoordelen, heeft het hof behoefte aan nadere informatie van [appellant] op de volgende punten:
a) Wat is vanaf 24 maart 2016 tot heden de ontwikkeling geweest van de arbeids(on)geschiktheid van [appellant] , en in hoeverre had/heeft [appellant] in deze periode beperkingen op grond waarvan hij (tijdelijk of blijvend) geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt was/is voor zijn eigen werk bij [bedrijf 1] ?
b) Wenst [appellant] op dit moment alsnog toelating tot de werkzaamheden bij [bedrijf 1] via Solutions?
Het hof merkt hierbij op dat als [appellant] dit wenst, maar nog niet volledig arbeidsgeschikt is, voor zijn vordering tot wedertewerkstelling ingevolge artikel 7:658b BW overlegging van een deskundigenoordeel van het UWV noodzakelijk is. Indien [appellant] op dit moment nog (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is, verzoekt het hof [appellant] toe te lichten wat de reden is dat hij een dergelijk deskundigenoordeel niet heeft overgelegd.
c) Welke inkomsten heeft [appellant] sinds 24 maart 2016 gehad uit hoofde van een Ziektewet- of enige andere uitkering? Welke inkomsten heeft hij sinds 24 maart 2016 gehad uit werk (als zzp-er of anderszins)?
18. Het hof verzoekt [appellant] om bovenstaande informatie zoveel mogelijk deugdelijk te onderbouwen met stukken. Solutions mag hierop vervolgens reageren.
19. Het hof overweegt reeds thans dat de door [appellant] gevorderde wettelijke verhoging zal worden gematigd tot 10%, aangezien Solutions er in redelijkheid van uit heeft mogen gaan dat het uitzendbeding in de NBBU-CAO rechtsgeldig was.
20. Elke verdere beslissing wordt aangehouden.