ECLI:NL:RBROT:2021:1905

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
10/284805-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging en mishandeling met verwerping van noodweer en noodweerexces

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van bedreiging en mishandeling. De verdachte, geboren in [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte], werd bijgestaan door haar raadsman, mr. T.P. van der Eerden. De officier van justitie, mr. A.H.A. de Bruijne, eiste bewezenverklaring van beide feiten en een gevangenisstraf van zestig dagen, waarvan vijftien dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en deelname aan ambulante behandeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 november 2020 een slagersmes heeft getoond aan haar buurman, de aangever, na een verbale confrontatie. De verdachte heeft verklaard dat zij zich bedreigd voelde door de aangever, die haar zou hebben bedreigd met geweld. De rechtbank oordeelde dat het tonen van het mes in deze context als bedreigend moet worden aangemerkt, ondanks de verklaring van de verdachte dat zij het mes ter bescherming had gepakt. De rechtbank verwierp het verweer van noodweer, omdat de verdachte zelf de confrontatie had opgezocht door naar buiten te gaan met het mes.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan bedreiging en mishandeling, waarbij de mishandeling zonder nadere motivering werd bewezen verklaard. De rechtbank legde een taakstraf op van 80 uren, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar bereidheid tot behandeling voor haar middelengebruik. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er een burengeschil aan de feiten ten grondslag lag, wat in strafmatigende zin werd meegewogen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/284805-20
Datum uitspraak: 22 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. T.P. van der Eerden, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 februari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.H.A. de Bruijne heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zestig dagen met aftrek van voorarrest, waarvan vijftien dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan ambulante behandeling, ook als dat inname van voorgeschreven medicatie en een kortdurende klinische opname inhoudt.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering van feit 2 (mishandeling)
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering van feit 1 (bedreiging)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde bedreiging. De verdachte is niet met een mes richting de aangever gelopen en heeft evenmin dreigende taal geuit. Omdat zij zich door de aangever bedreigd voelde, heeft de verdachte het mes uit haar jas gepakt en op een niet bedreigende manier langs haar lichaam gehouden. De verdachte had niet de bedoeling om met het mes te dreigen. Het mes diende slechts ter bescherming tegen de aangever. De verklaringen van de aangever en de getuige wijken op essentiële punten van elkaar af en kunnen daarom niet aan het bewijs bijdragen.
4.2.2.
Beoordeling
Feiten en omstandigheden
De verdachte en de aangever zijn buren van elkaar. De verdachte heeft verklaard dat zij op 9 november 2020 omstreeks 20.45 in haar woning de aangever hoorde zeggen: “Als ze [de verdachte] dadelijk buiten komt, dan krijgt ze een paar kankerklappen.” De verdachte heeft vervolgens een slagersmes uit haar keuken gepakt en is haar hond gaan uitlaten. Tijdens het uitlaten kwam de verdachte de aangever, die samen met zijn partner eveneens de hond uitliet, tegen. De aangever stak de weg over en liep op de verdachte af. De verdachte opende haar jas en haalde het slagersmes uit haar binnenzak. De aangever deinsde terug en de verdachte is bij de aangever vandaan gelopen. De aangever is de verdachte gevolgd en heeft de politie gebeld. De verbalisant die op de melding afkwam, zag dat de verdachte een mes in haar hand hield.
Overwegingen
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte aan de aangever een slagersmes heeft getoond. Het onder die omstandigheden op straat tonen van een dergelijk mes komt bedreigend over. Het handelen van de verdachte levert naar het oordeel van de rechtbank dan ook een bedreiging op. Dat de verdachte bang was en om die reden het mes heeft getrokken, maakt haar handelen niet minder bedreigend.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de aangever en de getuige op essentiële punten afwijken, zodat niet bewezen is dat de verdachte woordelijke bedreigingen heeft geuit of met een mes richting de verdachte is gelopen. Daarvan zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1zij
op 9 november 2020 te Zwijndrecht
[naam slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
-een mes aan die [naam slachtoffer 1] getoond;
2zij
op 27 oktober 2020 te Zwijndrecht [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 2] in haar nek te stompen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

5.1.
Beroep op noodweer ten aanzien van feit 1
5.1.1.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, een beroep gedaan op noodweer. De verdachte moet daarom ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Aangevoerd is dat sprake was van een noodweersituatie, omdat de verdachte vreesde dat zij door de aangever zou worden aangevallen. De aangever zou op een zeer agressieve manier op de verdachte zijn afgelopen en dreigende taal hebben gebezigd. Tegen deze ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding heeft verdachte zich moeten verdedigen.
5.1.2.
Het standpunt van de officier van justitie
Er is geen sprake van een noodweersituatie, omdat de verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht. Zij hoorde in haar woning dat de aangever haar zou willen slaan. Daarop heeft zij een mes gepakt en is zij naar buiten gegaan. Er was geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
5.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een verdediging(swil), tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, die het lijf, de eerbaarheid of een goed betreft, welke verdediging noodzakelijk en proportioneel is. Uit het dossier blijkt dat de verdachte, nadat zij de aangever in haar woning had horen zeggen dat zij
een paar kankerklappenzou krijgen, met een mes naar buiten is gegaan, terwijl er alle ruimte was om zich aan een eventuele ophanden zijnde confrontatie te onttrekken door niet naar buiten te gaan. De verdachte heeft door aldus te handelen de confrontatie opgezocht met de aangevers door naar buiten te gaan op een moment dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De gedragingen van verdachte kunnen derhalve noch op grond van haar bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm daarvan worden aangemerkt als verdediging. Om die reden komt de verdachte geen beroep op noodweer toe. Het verweer wordt verworpen.
Het bewezen verklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 1
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2
mishandeling.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Noodweerexces
Door de verdediging is een beroep gedaan op noodweerexces. Zoals hiervoor besproken, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, omdat de verdachte met een mes naar buiten is gegaan op een moment dat er geen sprake was van een dergelijke noodweersituatie en door aldus te handelen zelf de confrontatie heeft opgezocht. Het beroep op noodweerexces slaagt daarom evenmin.
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dan ook strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf zijn gebaseerd
De verdachte heeft de aangeefster met haar vuist in de nek gestompt. Hierdoor heeft de aangeefster nog enkele dagen pijn in haar nek gehad. Een dergelijk handelen toont weinig respect voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dit rekent de rechtbank de verdachte dan ook aan.
Daarnaast heeft de verdachte de aangever met een mes bedreigd. Hierdoor is het slachtoffer geschrokken en voelde hij zich genoodzaakt om de politie te alarmeren. Dit handelen geeft er evenmin blijk van dat de verdachte respect heeft voor de lichamelijke integriteit van anderen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Op 9 februari 2021 heeft drs. [naam psychiater] , psychiater, in het kader van een psychiatrisch onderzoek schriftelijk verslag uitgebracht. Samengevat blijkt uit het verslag dat sprake is van problematisch middelengebruik door de verdachte. De verdachte lijdt aan een cannabis verslaving en gebruikt tevens (incidenteel) cocaïne en/of speed. Of de verdachte aan andere stoornissen lijdt, kan door de beperkingen van het onderzoek niet onomstotelijk worden vastgesteld. Omdat de verdachte maar beperkt aan het onderzoek meewerkte, kon door de psychiater geen advies worden gegeven over de mate van toerekenbaarheid van de feiten, alsmede over eventuele gedragsinterventies.
De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis geschorst onder meer onder de voorwaarden van een meldplicht bij Antes en een behandelverplichting bij GGZ Yulius. Uit het voortgangsverslag van Antes en de latere toelichting daarop blijkt dat de verdachte, voor zover bekend, zich heeft gehouden aan alle opgelegde voorwaarden. Tevens blijkt uit het dossier, alsmede uit hetgeen de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, dat er een grote motivatie is om op vrijwillige basis zich te blijven laten behandelen door GGZ Yulius.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank een taakstraf van 80 uren opleggen. Bij de strafoplegging weegt de rechtbank mee dat de verdachte blijk heeft gegeven inzicht te hebben in de strafwaardigheid van haar handelen en openstaat voor behandeling. Het strafbare handelen vond zijn oorsprong in een langslepend burengeschil. De rechtbank merkt op dat in het burengeschil en de aanloop naar de incidenten ook aan de zijde van de aangevers de nodige verwijten te maken zijn. Dit weegt de rechtbank in strafmatigende zin ook mee bij de bepaling van de hoogte van de straf.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank hierin mede geen aanleiding bijzondere voorwaarden te verbinden een deels voorwaardelijke straf. De rechtbank heeft er voorts vertrouwen in dat de verdachte in het al ingezette vrijwillige kader zal meewerken aan haar behandeling. Toepasselijke wettelijke voorschriften

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
80 (tachtig) uren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
0 urente verrichten taakstraf resteert;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van Dort, voorzitter,
en mrs. B.E. Dijkers en N. Freese, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.L. den Dekker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij
op of omstreeks 9 november 2020 te Zwijndrecht
[naam slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
immers heeft/is verdachte opzettelijk dreigend
-een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, aan die [naam slachtoffer 1] getoond
en/of
-(daarbij) met dat mes, in de richting van die [naam slachtoffer 1] gelopen en/of
-(daarbij) die [naam slachtoffer 1] de woorden toegevoegd: "Ik steek je dood", althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
zij
op of omstreeks 27 oktober 2020 te Zwijndrecht
[naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 2] in haar nek te slaan en/of te
stompen;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )