ECLI:NL:RBROT:2021:1903

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
10/282155-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag, veroordeling mishandeling en bedreiging met een mes

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, zware mishandeling, mishandeling en bedreiging. De verdachte is vrijgesproken van de poging tot doodslag, maar is wel veroordeeld voor mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 november 2020 de aangeefster, zijn ex-partner, heeft mishandeld door haar meermalen met kracht tegen het hoofd te stompen. Daarnaast heeft hij haar bedreigd met een mes, waarbij hij dreigende woorden heeft geuit. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte, de aangeefster en getuigen gewogen en geconcludeerd dat de poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar dat de andere feiten wel bewezen zijn. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de aangeefster. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.500,00 aan de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/282155-20
Datum uitspraak: 5 maart 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , te ( [postcode verdachte] ) [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. I. Car, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 februari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.H.A. de Bruijne heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging doodslag;
  • bewezenverklaring van de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling en het onder 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek van voorarrest, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden, alsmede de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan, zoals de reclassering heeft geadviseerd, waarbij aan het locatieverbod elektronische controle moet worden verbonden;
  • oplegging van de maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafvordering, inhoudende een locatieverbod voor Rotterdam Zuid en een contactverbod met aangeefster [naam slachtoffer] voor de duur van twee jaar. De 38v-maatregel dient dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard. Daarnaast geldt dat bij elke overtreding van de 38v-maatregel twee weken vervangende hechtenis wordt opgelegd, met een maximum van zes maanden.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vaststelling feiten
Op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 7 november 2020 in de buurt van de woning van de aangeefster was. Hij zag dat er – voor hem onbekende – mannen uit de woning van de aangeefster kwamen. Vervolgens is hij boos naar haar woning op de vierde etage van de flat toegegaan. Toen hij op de galerij aankwam, stond de aangeefster daar. De verdachte heeft vervolgens aan de aangeefster gevraagd wie die jongens waren. De verdachte heeft de aangeefster vervolgens een stomp tegen het lichaam gegeven. De aangeefster is daardoor gevallen. De verdachte is op de aangeefster gaan zitten en heeft haar meerdere keren op/tegen haar lichaam gestompt.
Ten aanzien van wat er zich precies heeft afgespeeld, lopen de verklaringen van de verdachte, de aangeefster en de getuigen uiteen. Bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten neemt de rechtbank het volgende in overweging.
4.2.
Feit 1: poging doodslag/zware mishandeling
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van de impliciet primair ten laste gelegde poging doodslag, maar veroordeeld moet worden voor de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. De poging tot zware mishandeling blijkt uit de aangifte, de foto’s van het letsel aan de keel van de aangeefster en de beschrijving van dit letsel door de verbalisanten. Daarnaast heeft de verdachte door gedurende enige tijd met kracht de keel van de aangeefster dicht te knijpen, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij haar zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen. Immers, het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de keel kwetsbare delen – waaronder het strottenhoofd – bevinden en dat de kans aanwezig is dat bij krachtig samendrukken deze ernstig beschadigd kunnen raken met zwaar letsel tot gevolg. Gelet hierop kunnen de gedragingen van de verdachte worden aangemerkt als het zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.2.2.
Beoordeling
De aangeefster heeft verklaard dat toen de verdachte haar een stomp op/tegen het hoofd heeft gegeven, zij op de grond is gevallen en de verdachte op haar is gaan zitten. Zij voelde dat hij haar met twee handen probeerde te wurgen. Ze kreeg daardoor bijna geen adem meer.
De verdachte ontkent dat hij de aangeefster heeft gewurgd. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij het sjaaltje dat de aangeefster om had met kracht vast heeft gepakt en daaraan heeft getrokken.
De rechtbank is van oordeel dat de ontkenning van de verdachte wordt ondersteund door de plaats en kenmerken van het letsel op de keel van de aangeefster. Op de foto’s is te zien dat er twee rode plekjes op de keel zitten. Dergelijk letsel past naar het oordeel van de rechtbank meer bij het scenario van de verdachte dan bij een wurging waarbij de keel met twee handen met kracht is dichtgeknepen. Uit de verklaring van de verbalisant dat hij heeft gezien dat de aangeefster “
krassen en rode vlekken op haar hals had”, kan evenmin worden afgeleid dat de aangeefster is gewurgd zoals door haar is beschreven. Voorts acht de rechtbank van belang dat geen van de getuigen heeft verklaard over dat de verdachte de aangeefster bij de keel heeft gegrepen of heeft geprobeerd haar te wurgen.
4.3.
Feit 2: mishandeling
Het onder 2 ten laste gelegde feit is door de verdachte bekend en er is geen vrijspraak bepleit. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.4.
Feit 3: bedreiging
4.4.1.
Standpunt verdediging
De ten laste gelegde bedreiging kan niet wettig en overtuigend bewezen worden voor zover het ziet op het maken van een stekende beweging met een mes naar de aangeefster.
4.4.2.
Beoordeling
De verdachte heeft erkend dat hij een mes bij zich had. Ter zitting heeft hij verklaard dat het mes was uit zijn zak was gevallen. Hij heeft verklaard dat hij vervolgens het mes heeft opgepakt, toen een vuist om het mes heeft gemaakt en met die vuist de aangeefster meermalen op/tegen het hoofd heeft gestompt.
De aangeefster heeft verklaard dat zij heeft gezien dat de verdachte een mes vanaf de achterkant van zijn lichaam tevoorschijn haalde. Zij heeft verklaard dat hij haar vervolgens met dat mes heeft geprobeerd in haar lichaam te steken. Het mes zou haar niet hebben geraakt, omdat haar tas voor haar lichaam zat.
De rechtbank dient te beoordelen of de bedreiging met het mes wettig en overtuigend bewezen kan worden. Bij haar beoordeling neemt de rechtbank de verklaring van de aangeefster als uitgangspunt nu deze steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Getuige [naam getuige] heeft direct na het incident een verklaring afgelegd ten overstaan van de verbalisanten. Hij heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de man iets uit zijn broeksband pakte. Hij zag dat dit een mes was van ongeveer 25 – 30 centimeter groot. Hij zag dat de man de aangeefster met volle kracht met het mes stak. Hij heeft ook gezien dat het mes brak. De verbalisant is vervolgens naar de vierde etage van de flat gelopen en heeft daar gezien dat er drie stukjes van een lemmet op de grond lagen. De verbalisant heeft de stukjes van het mes meegenomen voor onderzoek en daaruit bleek dat het lemmet ongeveer 15 centimeter lang was.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt naar het lichaam van aangeefster toe.
4.5.
Conclusie
De verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit. Alle andere ten laste gelegde feiten kunnen wettig en overtuigend bewezen worden.
4.6.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
2.
hij
op 7 november 2020 te Rotterdam
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer]
meermalen met kracht tegen/op het hoofd te stompen;
3.
hij
op 7 november 2020 te Rotterdam
[naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers
heeft verdachte eenmaal opzettelijk dreigend met
een mes, een stekende beweging
gemaakt naar die [naam slachtoffer] en (vervolgens) dat mes in aanraking gebracht met de
kleding van die [naam slachtoffer] en die [naam slachtoffer] dreigend de woorden
toegevoegd: "Ik ga je dood maken, ik ga je vermoorden als je mij niet zegt wie die
jongens zijn";
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 2: mishandeling;
feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zijn ex-partner mishandeld door haar meerdere malen op/tegen het hoofd te stompen. Ook heeft hij haar woordelijk bedreigd en eenmaal op haar ingestoken met een mes.
Hoewel de poging doodslag, dan wel poging zware mishandeling niet bewezen zijn, neemt de rechtbank zonder meer aan dat het slachtoffer zich ten tijde van het incident heel bang heeft gevoeld en het gevoel heeft gehad dat zij het er niet levend vanaf zou brengen. Immers, de verdachte heeft haar met een mes van ongeveer 15 centimeter proberen te steken.
Verdachte heeft zich op een zeer agressieve manier jegens het slachtoffer gedragen en daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Ondanks dat de relatie voor het incident al enige tijd verbroken was, heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op haar gevoel van vertrouwen. Dit blijkt uit de slachtofferverklaring die namens haar ter zitting is voorgelezen. Het slachtoffer heeft daarin aangegeven dat zij nog altijd lijdt onder hetgeen haar is aangedaan door een persoon waar zij van heeft gehouden en die zij vertrouwde. Het slachtoffer leeft sinds het incident in angst en het heeft haar leven compleet ontwricht. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Psycholoog drs. [naam psycholoog]heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 17 februari 2021. Dit rapport houdt – onder meer – het volgende in:
“Doordat de relatie met aangeefster toenemend slechter verliep, zal dit zijn gevoel van onmacht, maar ook de gevoelens van frustratie, teleurstelling en tevens wantrouwen hebben versterkt. Enerzijds doordat hij steeds meer het gevoel had dat er een spelletje werd gespeeld met hem, maar ook omdat hij daardoor weer geconfronteerd werd met de sociaalmaatschappelijke problemen (geen eigen huisvesting, financiële problemen). Betrokkene is lang in staat deze gevoelens af te weren en daarmee conflicten en acting-out van agressie te vermijden. In aanloop van het ten laste gelegde bouwden deze gevoelens zich echter steeds meer op, waarbij ook ‘oud zeer’ werd getriggerd (ontslag Ahoy en verraad eerste ex-vrouw). Kortom, de spreekwoordelijke emmer liep steeds meer vol.
Het lijkt er op dat toen betrokkene de mannen uit de woning van aangeefster zag komen, dit
de eveneens spreekwoordelijke druppel was die de emmer deed overlopen. De onderliggende gevoelens van frustratie, teleurstelling, wantrouwen, maar ook jaloezie, braken daardoor heftig door en betrokkene had hier onvoldoende controle over, leidend tot de hem ten laste gelegde agressie.
Onderzoeker adviseert om bij bewezenverklaring betrokkene vanuit gedragsdeskundig
oogpunt het hem ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
Ondanks dat er geen reden is om aan te nemen dat betrokkene niet in staat was om de wederrechtelijkheid van zijn handelen te overzien dan wel dat hij volledig werd gedreven door zijn pathologie en het realiteitsbesef verdwenen was, was hij als gevolg van de pathologie wel in verminderde mate in staat naar dit inzicht en besef te handelen. Hij was op dat moment onvoldoende in staat om op een meer gezonde wijze zijn gedrag bij te sturen.
Het risico dat betrokkene opnieuw gewelddadig gedrag gaat vertonen is wat onderzoeker
betreft hooguit matig.
Het risico is vooral aanwezig wanneer zich opnieuw frustraties en teleurstellingen
ophopen, daar hij geneigd is deze af te weren en hij hier maar weinig zicht op heeft. Er is nog altijd sprake van problemen op meerdere levensgebieden (huisvesting, financiën, relatie), hetgeen leidt tot een toenemende draaglast, wat hij vanwege zijn beperkte draagkracht en tekortschietende coping onvoldoende kan hanteren.
Onderzoeker adviseert om het recidiverisico te verlagen door betrokkene in het kader van
bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf poliklinisch te behandelen in een forensisch psychiatrische polikliniek als Het Dok of De Waag. Er dient aandacht te zijn voor de wijze waarop hij omgaat met emoties, maar ook voor het versterken van zijn copingvaardigheden. Meer inzicht in zijn innerlijke belevingswereld en de onderliggende drijfveren van zijn gedrag is van belang. Hierbij kan hij ook meer zicht krijgen op het delictscenario. Tegelijkertijd is het van groot belang dat betrokkene geholpen wordt met de sociaalmaatschappelijke problemen. Eventueel kan worden gedacht aan een begeleide woonvorm. De reclassering kan toezicht houden op het verloop van de behandeling middels een verplicht reclasseringstoezicht.”
Reclassering Nederlandheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 18 februari 2021. Dit rapport houdt het volgende in:
“Er lijkt sprake te zijn geweest van een problematische relatie met een relatiedynamiek van aantrekken en afstoten. De relatie is herhaaldelijk tijdelijk verbroken geweest, waarbij betrokkene door aangeefster op straat zou zijn gezet. Omdat hij geen huisvesting heeft, was hij dan ook direct dakloos. Betrokkene kreeg voor onderhavig delict het vermoeden dat aangeefster vreemdging en voelde zich misbruikt, omdat hij haar altijd geholpen zou hebben. Hij zou zo boos zijn geworden dat hij zich niet kan herinneren dat hij haar probeerde over de reling te duwen, probeerde te wurgen en steken. Hij kan zich ook niet voorstellen dat hij dat heeft gedaan, omdat hij niet agressief zou zijn. Inmiddels heeft hij besloten de relatie met aangeefster niet meer voort te willen zetten. Aangeefster heeft angst voor betrokkene en wil geen contact meer met hem.
Na zijn echtscheiding (zeven jaren geleden) en het verlies van zijn vaste baan (na 25 jaar
dienstverband) is betrokkene afgegleden in een bestaan zonder vaste woon- of verblijfplaats en stabiele dagbesteding en inkomen. Daarbij is de stress toegenomen en had hij de laatste maanden ook lichamelijke aandoeningen. Er zijn geen aanwijzingen voor structurele agressie- of persoonlijkheidsproblematiek. Wel kan een stapeling van gebeurtenissen en daarbij behorende stress en een tekortschietende coping het gedrag van betrokkene verklaren.
Beschermende factoren zouden kunnen bestaan uit de verblijfplaats die een vriend heeft aangeboden, het werk dat hij zou gaan verrichten en de positieve sociale steun die hij krijgt van vrienden en familie. Wanneer betrokkene zich richt op het opbouwen van zijn leven en de relatie en het contact met aangeefster beëindigd, verwachten wij dat de risico's beperkt kunnen worden.
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en locatieverbod (met elektronische controle). Tevens adviseren wij een contact- en locatieverbod als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. Deze dient dadelijk uitvoerbaar te zijn.”
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Als gevolg van zijn pathologie en het ontbreken van realiteitsbesef was de verdachte tijdens het incident in verminderde mate in staat om op een meer gezonde wijze zijn gedrag bij te sturen, zodat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Ondanks de vrijspraak van het eerste ten laste gelegde feit, zal de rechtbank voor de twee wel bewezen feiten een straf opleggen die gelijk is aan de eis van de officier van justitie voor alle drie de feiten. De rechtbank ziet daartoe aanleiding gelet op de ernst van de bewezen feiten en de omstandigheden waaronder die hebben plaatsgevonden. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Rekening is gehouden met de verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, maar ook dat de bedreiging gepaard ging met geweld en is uitgevoerd met een groot mes.
Nu de rechtbank met de reclassering en psycholoog begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal zij een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Naast de oplegging van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft de officier van justitie de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid van de verdachte geëist. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten in het dossier gevonden om een dergelijke maatregel op te leggen. Uit de rapporten van de psycholoog en de reclassering blijkt dat het risico dat de verdachte opnieuw gewelddadig gedrag gaat vertonen hooguit matig te noemen is. De rechtbank acht onder de gegeven omstandigheden een 38v-maatregel minder passend, dan het opleggen van een contact- en locatieverbod als bijzondere voorwaarde.
Nu niet blijkt dat ernstig rekening moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan, worden de bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaard
.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam slachtoffer] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.800,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering kan gedeeltelijk worden toegewezen. Het betreffen verschrikkelijke feiten waarbij de benadeelde partij fysieke en mentale schade heeft geleden. Echter de onderbouwing van het psychische letsel is niet voldoende. Op basis van hetgeen wel uit de vordering en het dossier blijkt, kan een bedrag van € 1.000,00 toegewezen worden. Dit dient te worden verhoogd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2000 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.2.
Standpunt verdediging
Primair dient de vordering in zijn geheel niet-ontvankelijk te worden verklaard vanwege het ontbreken van een medische onderbouwing van de psychische schade. Subsidiair verzoekt de verdediging de vordering te matigen en rekening te houden met de draagkracht van de verdachte.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde strafbare feiten rechtstreeks schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, omdat er een ernstige inbreuk is gepleegd op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij en zij als gevolg van het strafbare feit lichamelijk en psychisch letsel heeft opgelopen.
De rechtbank stelt voorop dat het moeilijk is om (psychisch) leed op een geldbedrag te waarderen. Bij de beoordeling van de vordering heeft de rechtbank de volgende aspecten in aanmerking genomen. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat de benadeelde partij verschillende verwondingen op en aan het hoofd en lichaam heeft opgelopen. Na het misdrijf heeft zij nog last gehad van de hoofdwond. Ze had een pijnlijke keel, hoofdpijn, spierpijn en een beurs gevoel over haar hele lichaam. Na ongeveer twee weken zijn de klachten pas verdwenen. Ook blijkt uit de slachtofferverklaring welke psychische gevolgen het incident heeft gehad en welke zij tot op dit moment nog ervaart. Zo is het leven van benadeelde compleet ontwricht. Ze is angstig en durft nauwelijks meer de deur uit. Ze heeft last van paniekaanvallen en slaapt slecht. Ze vindt het lastig om over het incident te praten en gaat daarom naar een psycholoog.
Op grond van de gevolgen die door het bewezenverklaarde feit zijn veroorzaakt en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid thans op € 1.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2020. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 56, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het de onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden,
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
1 (één) maandniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, locatie Marconiplein. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • de veroordeelde zal zich laten behandelen door de forensische psychiatrische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] , gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
  • de veroordeelde zal zich niet bevinden in het door de reclassering aangewezen gebied volgens de bijgevoegde afbeelding (Rotterdam-Zuid), gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling opdracht elektronisch toezicht te houden op de naleving van de onder het laatste gedachtestreepje genoemde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, te betalen een bedrag van
€ 1.500,00 (zegge: duizendvijfhonderd euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.500,00(hoofdsom,
zegge: duizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.500,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
30 dagen;de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van Dort, voorzitter,
en mrs. B.E. Dijkers en N. Freese, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.L. den Dekker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 7 november 2020 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer] (zijnde zijn, verdachtes, ex-partner) opzettelijk van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [naam slachtoffer] (met
kracht) met beiden handen bij de keel heeft vastgepakt en/of (vervolgens) (met
kracht) de keel heeft dichtgeknepen, althans met kracht in de keel heeft geknepen
en/of is blijven knijpen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij
op of omstreeks 7 november 2020 te Rotterdam
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer] (zijnde zijn, verdachtes, ex-partner),
meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen/op het hoofd te slaan en/of te
stompen;
3.
hij
op of omstreeks 7 november 2020 te Rotterdam
[naam slachtoffer] (zijnde zijn, verdachtes, ex-partner) heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers
heeft verdachte meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk dreigend met
een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, stekende bewegingen
gemaakt naar die [naam slachtoffer] en/of (vervolgens) dat mes in aanraking gebracht met de
kleding en/of het lichaam van die [naam slachtoffer] en/of die [naam slachtoffer] dreigend de woorden
toegevoegd: "Ik ga je dood maken, ik ga je vermoorden als je mij niet zegt wie die
jongens zijn", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.