ECLI:NL:RBROT:2021:1887
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om afkoelingsperiode en opheffing van beslagen in het kader van de WHOA
Op 8 maart 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een verzoek van de besloten vennootschap [naam 2] B.V. om een afkoelingsperiode ex artikel 376 van de Faillissementswet (Fw) af te kondigen en de gelegde beslagen op te heffen. Verzoekster had op 24 februari 2021 een verklaring ter griffie gedeponeerd en verzocht om een afkoelingsperiode van vier maanden in het kader van een openbare akkoordprocedure buiten faillissement. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster haar activiteiten had gestaakt en dat de knowhow, het klantenbestand en het personeel waren overgedragen aan een Duitse vennootschap. Tevens waren er conservatoire beslagen gelegd door Interface4solutions B.V. en CTT Rotterdam B.V. op de activa van verzoekster.
Tijdens de zitting op 1 maart 2021 heeft verzoekster toegelicht dat het stopzetten van subsidies door de Zwitserse autoriteit leidde tot zware verliezen, waardoor de onderneming moest worden gestaakt. Verzoekster stelde dat zonder afkoelingsperiode individuele schuldeisers verhaal zouden gaan zoeken, wat zou leiden tot een faillissement en nadelige gevolgen voor alle schuldeisers. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verzoekster onvoldoende heeft aangetoond dat de afkoelingsperiode noodzakelijk was voor een gecontroleerde afwikkeling van de onderneming. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers niet wezenlijk zouden worden gediend door de gevraagde afkoelingsperiode en dat de opheffing van de beslagen niet gerechtvaardigd was.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van [naam 2] B.V. afgewezen, met de overweging dat de vereisten voor het afkondigen van een afkoelingsperiode en de opheffing van de beslagen niet waren voldaan. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.