ECLI:NL:RBROT:2021:1829

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
612218 / HA RK 21-73, 612397 / HA RK 21-88 en 612398 / HA RK 21-89
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak Flamenco met betrekking tot rechtmatigheid encrochat-informatie

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 februari 2021 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door drie verzoekers, allen preventief gedetineerd in een penitentiaire inrichting. De verzoekers, vertegenwoordigd door hun advocaten, vroegen om wraking van de rechters in hun strafzaak, die betrekking heeft op het gebruik van encrochat-informatie. De wrakingsgrond was gebaseerd op de vrees voor partijdigheid, omdat de rechters in een tussenbeslissing van 25 januari 2021 hadden geconcludeerd dat de encrochat-informatie rechtmatig was verkregen. De verzoekers stelden dat deze conclusie hen de indruk gaf dat de rechters al een oordeel hadden gevormd over de rechtmatigheid van het bewijs, voordat de inhoudelijke behandeling van hun zaken had plaatsgevonden.

De rechtbank overwoog dat de opmerking over de rechtmatigheid van de encrochat-informatie in de context van de tussenbeslissing moest worden gelezen. De rechtbank benadrukte dat het een tussenbeslissing betrof en dat er nog geen definitief oordeel was gegeven over de bewijsbaarheid van de feiten. De rechters gaven aan dat de beslissing niet bedoeld was als een eindbeslissing en dat verdere discussie en besluitvorming nog mogelijk waren. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was en dat de verzoeken tot wraking ongegrond waren. De rechtbank wees de verzoeken tot wraking af, waarbij de rechters hun motivering uitvoerig toelichtten en de context van de beslissingen benadrukten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummers / rekestnummers: 612218 / HA RK 21-73, 612397 / HA RK 21-88 en
612398 / HA RK 21-89
Beslissing van 23 februari 2021
op de verzoeken van:

1.[naam verzoeker 1] ,

preventief gedetineerd in de PI [naam PI] ,
verzoeker,
advocaat mr. M. van Stratum,

2.[naam verzoeker 2] ,

preventief gedetineerd in de PI [naam PI] ,
verzoeker,
advocaat mr. G.N. Weski,

3.[naam verzoeker 3] ,

preventief gedetineerd in de PI [naam PI] ,
advocaat mr. S.A. van den Boom,
strekkende tot wraking van:
mrs. W.A.F. Damen, L. Feraaune en J.M.L. van Mulbregt,rechters in de rechtbank Rotterdam, team straf 2 (hierna: de rechters).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 11 januari 2021 is door de meervoudige kamer van deze rechtbank, van welke kamer de rechters deel uitmaken, behandeld de (onder meer) tegen verzoekers aanhangig gemaakte strafzaak Flamenco met parketnummers 10/750240-20 ( [naam verzoeker 1] ), 10/750311-20 ( [naam verzoeker 2] ) en 10/750232-20 ( [naam verzoeker 3] ). Nadien hebben de rechters op 25 januari 2021 een beslissing genomen.
Per brief van 26 januari 2021 heeft mr. Van Stratum namens [naam verzoeker 1] wraking van de rechters verzocht. Per e-mail van 28 januari 2021 heeft mr. Weski, mede namens mr. Van den Boom, meegedeeld dat de verdediging van [naam verzoeker 2] en [naam verzoeker 3] wenst aan te sluiten bij het wrakingsverzoek van [naam verzoeker 1] .
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het wrakingsdossier, waarin zich onder meer bevindt:
- het proces-verbaal van de op 11 januari 2021 gehouden zitting en de daaraan gehechte pleitaantekeningen;
- de op 25 januari 2021 genomen beslissing van de rechters;
- de brief van mr. Van Stratum van 26 januari 2021 met het wrakingsverzoek namens [naam verzoeker 1] ;
- de e-mail van mr. Van Stratum van 27 januari 2021 met bijlage;
- de e-mail van mr. Weski (mede namens mr. Van den Boom) van 28 januari 2021 met de wrakingsverzoeken namens [naam verzoeker 2] en [naam verzoeker 3] ;
- de e-mail van mr. Van Stratum van 8 februari 2021 met bijlage.
Verzoekers en de rechters zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld.
De rechters zijn in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechters hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt. Van de rechters is een ongedateerde brief ontvangen en een brief van 3 februari 2021.
Ter zitting van 9 februari 2021, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen [naam verzoeker 1] , mr. Van Stratum, mr. Van den Boom (mede namens mr. Weski), de rechters mrs. Damen en Van Mulbregt en de officier van justitie mr. M. Luijpen.
Mrs. Van Stratum en Van den Boom hebben aan de hand van pleitaantekeningen hun standpunt nader toegelicht.

2.De verzoeken en de reactie daarop

2.1.
Mr. Van Stratum heeft namens [naam verzoeker 1] het wrakingsverzoek – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.
In de tussenbeslissing van 25 januari 2021 hebben de rechters, zonder enig voorbehoud, overwogen dat de encrochats rechtmatig zijn verkregen. Daarmee hebben de rechters ambtshalve en ondubbelzinnig hun oordeel gegeven over de verkrijging en het gebruik van encrochats. Dit heeft bij [naam verzoeker 1] de vrees doen post vatten dat de rechters in zijn zaak niet meer openstonden voor enig verder onderzoek in zijn strafzaak op het punt van de encrochats en dat zij zich al een oordeel hebben gevormd over een wezenlijk en essentieel onderdeel van zijn zaak, terwijl de inhoudelijke behandeling van de zaak nog moest beginnen. Er is ontoelaatbaar vooruitgelopen op de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 Sv. Daar komt bij dat het dossier nog niet compleet was en dat er nog geen debat met de verdediging heeft kunnen plaatsvinden. Voorts hebben de rechters aan hun motivering tot afwijzing van de verzoeken tot opheffing/schorsing van de voorlopige hechtenis, een oordeel over de gegrondheid van het argument omtrent gebruik van de encrochats en waardering van de chatberichten gegeven. Daarmee hebben de rechters bij verzoeker ten minste de indruk gewekt over dat argument een oordeel te vellen zonder daarbij de mogelijke onrechtmatigheid van verkrijging, de persoon van de gebruiker en andere uitleg van de berichten te willen betrekken. Dit levert een zwaarwegende aanwijzing op dat een vrees voor partijdigheid ten aanzien van andere door de rechters te nemen beslissingen objectief gerechtvaardigd is. Tot slot is onbegrijpelijk dat de rechtbank een aantal namens [naam verzoeker 1] opgegeven (bewijs)getuigen zonder enige motivering heeft afgewezen. Op het verzoek om [naam getuige] als getuige te mogen horen is in het geheel niet beslist. Deze gang van zaken versterkt bij [naam verzoeker 1] het subjectieve gevoel van vooringenomenheid van de rechters.
2.2.
Mr. Van den Boom heeft namens [naam verzoeker 2] en [naam verzoeker 3] het wrakingsverzoek – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.
De expliciete en zonder enig voorbehoud genomen conclusie van de rechters in de tussenbeslissing van 25 januari 2021 dat
“uit het bovenstaande volgt dat de encrochat-informatie in de zaak Flamenco rechtmatig is verkregen”, getuigt van vooringenomenheid waardoor de rechters de zaak onvoldoende onbevangen verder kunnen beoordelen. Er is derhalve in geobjectiveerde vorm sprake van de schijn van partijdigheid. De rechters hadden een dergelijke conclusie pas weloverwogen kunnen nemen nadat het onderzoek ter terechtzitting en het pleidooi van de verdediging had plaatsgevonden. Omdat de rechters er kennelijk al van overtuigd zijn dat het materiaal op rechtmatige wijze is verkregen, kunnen [naam verzoeker 2] en [naam verzoeker 3] er niet meer op vertrouwen dat verweer op het punt van de verkrijging van de encrochats en daarmee de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de rechtmatigheid van het materiaal in het dossier onbevangen wordt beoordeeld. Door bovendien te overwegen dat de beschikking van de rechter-commissaris voldoende is en onderzoekswensen die zien op de rechtmatigheid van de verkrijging van de encrochat-informatie af te wijzen, is het oordeel van de rechters over rechtmatigheid des te stelliger en hebben de rechters de objectief gerechtvaardigde schijn gewekt dat zij vooringenomen zijn.
2.3.
De rechters hebben niet in de wraking berust en concluderen ten aanzien van [naam verzoeker 1] tot ongegrondverklaring van het verzoek en ten aanzien van [naam verzoeker 2] en [naam verzoeker 3] tot niet-ontvankelijkverklaring omdat zij het wrakingsverzoek niet onverwijld hebben gedaan. Voor zover zij wel ontvankelijk zijn in hun verzoek, dient ook hun verzoek ongegrond te worden verklaard. Daartoe hebben de rechters – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
De beslissing van 25 januari 2021 betreft een tussenbeslissing. Op basis van de op dat moment beschikbare processtukken en naar aanleiding van de regiezitting van 11 januari 2021 is binnen de kaders van wet en rechtspraak beslist op onderzoekswensen en op verzoeken ter zake de voorlopig hechtenis. Niet is bedoeld een tussenbeslissing te nemen die vastligt voor de rest van de procedure. Beoogd en bedoeld is om ordening en richting te geven totdat blijkt dat die richting bijstelling behoeft. Ook tijdens de zitting is benadrukt dat geen eindbeslissing wordt gegeven over de bewijsbaarheid van de feiten en over de strafbaarheid van de verdachten. Bovendien wordt in de inleiding van de beslissing onderkend dat het dossier nog niet compleet is. Dat brengt met zich dat beslissingen die op dit moment zijn genomen, op een later moment aangevuld en/of gewijzigd kunnen worden. Ook kan een eerder gedaan verzoek worden herhaald, in het bijzonder wanneer nieuwe stukken en/of argumenten daartoe aanleiding geven voor de verdediging. Desalniettemin had de rechtbank bij haar oordeel omtrent de rechtmatigheid van de verkrijging van de encrochat-informatie een expliciet voorbehoud kunnen maken.
Over de motivering van de beslissingen ter zake de voorlopige hechtenis hebben de rechters aangevoerd dat nadrukkelijk is aangegeven dat de toets ziet op het niveau van ernstige bezwaren en wordt verricht aan de hand van het huidige dossier. Bovendien ziet de beslissing op de komende drie maanden en is tijdens de zitting uitdrukkelijk stilgestaan bij het verschil tussen ernstige bezwaren en wettig en overtuigend bewijs.
2.4.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid [naam verzoeker 2] en [naam verzoeker 3]
3.1.
In de eerste plaats is ten aanzien van [naam verzoeker 2] en [naam verzoeker 3] aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten of omstandigheden aan hen bekend zijn geworden, zoals artikel 513 lid 1 Sv vereist.
3.2.
Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden” betekent dat een wrakingsverzoek dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is. Gelet daarop acht de wrakingskamer de indiening van de verzoeken drie dagen na de op 25 januari 2021 genomen beslissing tijdig zodat [naam verzoeker 2] en [naam verzoeker 3] ontvankelijk zijn in hun verzoek. De wrakingskamer zal hun verzoek, samen met het verzoek van [naam verzoeker 1] , hierna inhoudelijk beoordelen.
De wrakingsverzoeken
3.3.
Bij de inhoudelijke beoordeling van de wrakingsverzoeken wordt het volgende vooropgesteld. Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekers geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.4.
Verder geldt als algemeen uitgangspunt bij dit soort wrakingsverzoeken het volgende. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt naar vaste rechtspraak mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van een (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er ook tegen dat de motivering van een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.5.
Met betrekking tot de wrakingsgrond die ziet op de encrochats overweegt de wrakingskamer het volgende.
3.5.1.
De rechters hebben in hun beslissing van 25 januari 2021 het volgende overwogen:
“Het dossier is thans nog niet geheel compleet. Aan het dossier zal onder andere nog het proces-verbaal worden toegevoegd waarin de in dit onderzoek gebruikte bijzondere opsporingsbevoegdheden en andere (opsporings)methodieken worden beschreven, inclusief de aanvraagrapportages en beslissingen van de bevoegde autoriteit. In zoverre is sprake van een tussenbeslissing.
De hierna vermelde beslissingen gelden, tenzij anders is aangegeven, ten aanzien van alle verdachten.
(…)
2.3.
Encrochat-gerelateerde verzoeken
Verzoeken
De verdediging heeft een aantal onderling samenhangende verzoeken gedaan die in essentie alle te maken hebben met de overdracht van gegevens uit het onderzoek 26Lemont naar het onderzoek Flamenco. De verzoeken omvatten:
a. toevoegen van stukken uit het onderzoek 26Lemont, de JIT-overeenkomst die ten grondslag ligt aan het onderzoek 26Lemont en de Franse tegenhanger ervan, en een aantal Franse dossierstukken uit dat (Franse) onderzoek;
b. de originele processen-verbaal en beslissingen van de onderzoeksrechter in de Franse taal, waarvan eerder een vertaling is gevoegd bij een aan dit dossier toegevoegd proces-verbaal (met bijlagen) van de zaaksofficieren van justitie van het onderzoek 26Lemont;
[c.] het verhoor als getuige van twee officieren van justitie die leiding geven aan het onderzoek 26Lemont en van twee politieambtenaren, [naam] (Hoofd Landelijke Recherche)en [naam] (Team High Tech Crime).
Inleiding
Het onderzoek tegen de verdachten in het onderzoek Flamenco ziet, voor zover hier van belang, op het gebruik van encrochat-toestellen om met (door de gebruiker) toegelaten andere gebruikers van encrochat-toestellen zodanig te kunnen communiceren dat de inhoud van die communicatie niet door derden ontcijferd zou kunnen worden. Het onderzoek tegen mogelijk strafrechtelijke aspecten van het aanbieden van deze zgn. encrochatdiensten/- toestellen is een afzonderlijk onderzoek, en staat bekend onder de naam 26Lemont. In deze
strafzaak is er informatie overgedragen vanuit het onderzoek 26Lemont. Kern van dat onderzoek is, voor de zaak Flamenco, dat gedurende een aantal maanden de inhoud van (tekst)gesprekken tussen een aantal encrochat-accounts is gedeeld met het politieteam dat werkte aan de zaak Flamenco. De verdediging heeft verzocht stukken toe te voegen uit, kort gezegd, het onderzoek 26Lemont en het daarmee samenhangende (strafrechtelijk)
onderzoek in Frankrijk.
Beoordeling
Er is op geen enkele wijze gebleken dat er meer verband is tussen de onderzoeken 26Lemont en Flamenco dan dat een aantal verdachten in de onderhavige strafzaak gebruiker zou zijn geweest van een of meer van dergelijke encrochat-toestellen. Het gaat om twee gescheiden onderzoeken. (…)
Aan de rechtbank en de verdediging zijn enkele stukken beschikbaar gesteld die inzicht (beogen te) verschaffen in de verstrekking van (encrochat-)gegevens vanuit het onderzoek 26Lemont en de voorwaarden die daarbij van kracht waren. Een van deze stukken is het proces-verbaal van 20 september 2020, waarin de rechter-commissaris een nadere toelichting geeft bij het verlenen van een machtiging als bedoeld in art. 126uba Sv, in combinatie met een (machtiging tot het geven van een) bevel tot het opnemen van (tele)communicatie als bedoeld in art. 126t Sv. Deze machtiging is door de rechtercommissaris verlengd op 28 april 2020, 21 mei 2020 en 18 juni 2020, telkens onder de voorwaarden die door de rechter-commissaris eerder waren verbonden aan de initiële machtiging. De voorwaarden 4 tot en met 7 zijn door de rechter-commissaris duidelijk weergegeven in zijn proces-verbaal. Ook volgt uit dit proces-verbaal dat door de officieren van justitie alleen informatie is verstrekt vanuit het onderzoek 26Lemont aan andere onderzoeken mét toestemming van de rechter-commissaris.
Uit het bovenstaande volgt dat de encrochat-informatie in de zaak Flamenco rechtmatig is verkregen. Deze informatie is, duidelijk geclausuleerd en pas na voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris, door daartoe bevoegde officieren van het landelijk parket verstrekt aan de officier(en) van justitie die leiding gaf/gaven aan het onderzoeksteam Flamenco.
Dat er door de politie en/of het openbaar ministerie - los van het onderzoek Flamenco - eerder onderzoek is gedaan naar de technische mogelijkheden om de (versleutelde) encrochat-(tele)communicatie inzichtelijk te maken, maakt dat niet anders. Het is op zich niet verboden om encrochat-apparatuur te gebruiken. Daartegenover staat dat, zodra een machtiging is verleend, opsporingsinstanties gerechtigd zijn om, met inachtneming van de
voorwaarden in een dergelijke machtiging, de aangetroffen communicatie te ontsleutelen. Dergelijke inspanningen zijn in beginsel rechtmatig, en vormen pas aanleiding tot nader onderzoek indien er (tenminste) een begin van aannemelijkheid ontstaat dat er op concrete punten mogelijk sprake is van handelen in strijd met die machtiging en/of van ander onrechtmatig handelen. Dat geldt eens te meer in een geval als dit, waarbij de
(overgedragen) informatie is verkregen bij een derde in een strafrechtelijk onderzoek tegen die derde en daarna –zo leidt de rechtbank af uit het tot op heden gevormde dossier- op de voorgeschreven wijze is overgedragen aan een ander onderzoeksteam. (…)
Conclusie ten aanzien van het verzoek tot toevoegen van stukken en het horen van de officieren van justitie van het onderzoek 26Lemont en de verbalisanten/ politieambtenaren [naam] en [naam] als getuige
De rechtbank wijst op grond van het bovenstaande
het verzoekom stukken uit het 26Lemont-onderzoek (en/of het Franse parallel-onderzoek) toe te voegen aan het strafdossier
af.
Er bestaat evenmin reden om de politieambtenaren [naam] en [naam] te horen als getuige. Hetzelfde geldt voor de officieren van justitie aangeduid met LAP0796 en LAP097. Er is, zoals gezegd, geen begin van aannemelijkheid dat de encrochat-informatie anders dan rechtmatig is verkregen en hetzelfde geldt voor de overdracht van een deel van deze informatie aan de (zaak)officier van justitie van het onderzoek Flamenco. Daarom kan het toevoegen van de gevraagde stukken en/of het verhoor van deze vier getuigen in redelijkheid niet van belang zijn voor een van de beslissingen ex art. 348 en/of 350 Sv.
Conclusie ten aanzien van het verzoek tot verstrekken van originele (Franstalige) verzoeken en beslissingen uit 26Lemont en/of het Franse parallelle encrochatonderzoek
De verdediging heeft gevraagd om bepaalde originele stukken uit het Franse (gedeelte van het) encrochat-onderzoek, waarvan de vertalingen zijn gevoegd bij de brief van 28 september 2020 van de officieren van justitie LAP0796 en LAP0797, toe te voegen aan het dossier. Deze stukken zijn vertaald door een beëdigd vertaalster vanuit de Franse taal in de Nederlandse taal. Er is geen begin van aannemelijkheid dat de genoemde vertalingen qua inhoud en strekking afwijken van de originelen. Onder deze omstandigheid bestaat er geen verdedigingsbelang deze originele stukken toe te (doen) voegen aan dit strafdossier.”
3.5.2.
De wrakingskamer is met verzoekers van oordeel dat de zinsnede
“uit het bovenstaande volgt dat de encrochat-informatie in de zaak Flamenco rechtmatig is verkregen”in de beslissing van 25 januari 2021 kan worden opgevat als expliciet eindoordeel over de rechtmatigheid van de verkrijging van de encrochats. Deze zin dient echter in de context van de hele beslissing te worden gelezen. Voor de raadslieden en de verdachten die zij bijstaan, zou dit duidelijk moeten zijn. Uit de context van de tussenbeslissing volgt dat de rechtbank nog niet is uitgesproken en dat de opmerking over de encrochat-informatie een stap in het proces betreft. Aan het begin van de beslissing hebben de rechters er immers op gewezen dat het dossier nog niet compleet is en dat sprake is van een tussenbeslissing. In dit verband hebben de rechters in hun schriftelijke reactie op de wrakingsverzoeken en nadien ter zitting nader toegelicht dat de passage in de beschikking van 25 januari 2021 is bedoeld om richting te geven totdat blijkt dat die richting bijstelling behoeft. Anders dan verzoekers is de wrakingskamer van oordeel dat dit geen standpunt is in reactie op de wrakingsverzoeken, maar dat dit reeds volgt uit wat op 11 januari 2021 ter zitting aan de orde is gekomen. Uit het proces-verbaal van deze zitting, waarna op
25 januari 2021 de tussenbeslissing is genomen, volgt immers dat is meegedeeld dat wanneer nieuwe stukken aan het dossier worden toegevoegd die leiden tot een andere invalshoek ten aanzien van wezenlijke onderdelen van het dossier, later ingediende onderzoekswensen ook beoordeeld zullen worden aan de hand van het verdedigingsbelang. In de strafzaak Flamenco zijn ook nog meerdere regiezittingen voorzien. De in het geding gebrachte notities van mrs. Weening en Poppelaars kunnen derhalve onbesproken blijven nu nog geen definitief oordeel is geveld over de rechtmatige verkrijging van de encrochat-informatie en deze notities bovendien geen onderdeel uitmaakten van het strafdossier ten tijde van de gewraakte beslissingen.
3.5.3.
De conclusie is dan ook dat de passage over de rechtmatige verkrijging van de encrochat-informatie bepaald ongelukkig is geformuleerd, maar dat het – gelet op de bredere context van die beslissing van de strafkamer – onvoldoende is voor het oordeel dat de door verzoekers geuite vrees dat de rechters jegens hen een vooringenomenheid koesteren gerechtvaardigd is.
3.5.4.
Het argument van [naam verzoeker 1] dat hij nog geen onderzoekswensen aangaande de encrochats heeft ingediend, dat hij een verweer op dit punt had aangekondigd en dat mede daarom de ook in zijn zaak genomen beslissing over die chats onbegrijpelijk is, is onvoldoende zwaarwegend. De gewraakte beslissing is gegeven na een uitvoerige regiezitting met een groot aantal verdachten. Blijkens het proces-verbaal van die regiezitting hebben diverse raadslieden zich aangesloten bij de oorspronkelijk door mr. Raza gedane verzoeken aangaande de encrochats. Dat bij de beslissing onvoldoende onderscheid wordt gemaakt naar de verschillende verdachten is dan ook niet van dien aard dat hieruit de schijn van vooringenomenheid volgt. Ook voor [naam verzoeker 1] geldt dat de beslissing als geheel bezien voldoende duidelijk maakt dat er nog verdere discussie en besluitvorming zal plaatsvinden.
3.6.
Over de beslissing van de rechters omtrent de verzochte opheffing/schorsing van de voorlopige hechtenis ten aanzien van [naam verzoeker 1] overweegt de wrakingskamer als volgt. De inhoudelijke juistheid van de weigering van de rechters om de voorlopige hechtenis op te heffen of te schorsen is niet aan de wrakingskamer (vergelijk overweging 3.4). Verder geldt bij de beoordeling van deze wrakingsgrond als uitgangspunt dat de enkele betrokkenheid van een strafrechter, niet zijnde de rechter-commissaris, bij beslissingen over de voorlopige hechtenis geen grond voor wraking oplevert. De wrakingskamer is van oordeel dat er zich in deze strafzaak geen omstandigheden voordoen die tot een ander oordeel moeten leiden. In de beslissing van 25 januari 2021 is door de rechters (meer dan gebruikelijk) gemotiveerd aangegeven dat en waarom zij van oordeel zijn dat er sprake was van ernstige bezwaren en gronden voor de voorlopige hechtenis en is een beslissing genomen over het verzoek tot schorsing. De beslissing maakt expliciet duidelijk dat er op het niveau van de ernstige bezwaren is getoetst en niet meer dan dat. Ook is de gebezigde motivering niet van dien aard dat op grond hiervan objectieve of subjectieve gronden voor vooringenomenheid kunnen worden aangenomen.
3.7.
Tot slot is namens [naam verzoeker 1] nog aangevoerd dat de beslissing over de (bewijs)getuigen het subjectieve gevoel dat de rechters vooringenomen zijn, heeft versterkt. Ook op dit punt wordt [naam verzoeker 1] niet gevolgd. In de gewraakte beslissing is bepaald dat een aantal met naam en toenaam genoemde getuigen zullen worden gehoord. Niet genoemd wordt de door [naam verzoeker 1] eerst bij de wrakingskamer genoemde getuige [naam getuige] . Strikt genomen is deze getuige daarmee dus afgewezen. De beslissing vermeldt op pagina 14 immers dat ‘alle overige verzoeken worden afgewezen’. De rechters hebben bij de wrakingskamer toegelicht dat er geen afwijzing beoogd is van deze getuige en dat over deze getuige nog geen beslissing is genomen. Wat hiervan ook zei, ook als de beslissing wordt gelezen als niet-gemotiveerde beslissing tot afwijzing van deze getuige, dan is dat geen grond voor wraking ingevolge het arrest van de Hoge Raad met kenmerk ECLI:NL:HR:2018:1413.
3.8.
Ook indien de verschillende wrakingsgronden in onderling verband worden bekeken, is de rechtbank van oordeel dat de verzoeken tot wraking ongegrond zijn. De verzoeken worden dan ook afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af de verzoeken tot wraking van mrs. W.A.F. Damen, L. Feraaune en J.M.L. van Mulbregt.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.C. Santema, voorzitter, mr. K.J. Bezuijen en mr. N. Doorduijn, rechters en is uitgesproken door mr. K.J. Bezuijen in het openbaar op
23 februari 2021 in tegenwoordigheid van mr. P. Blijleven, griffier. Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing ondertekend door mr. K.J. Bezuijen.
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen