ECLI:NL:RBROT:2021:1770

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
10/993503-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belastingfraude en valsheid in geschrift met compensatie voor overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 maart 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het doen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting en het afleveren van valse giftenkwitanties. De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: het opzettelijk doen van onjuiste aangiften over de jaren 2007 tot en met 2014 en het voorhanden hebben van valse kwitanties in de periode van 24 april 2015 tot en met 31 maart 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de verdachte zich voldoende kon verweren tegen de beschuldigingen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten, waarbij het eerste feit zonder nadere motivering werd bewezen verklaard, gezien de bekentenis van de verdachte. Voor het tweede feit werd de valsheid van de kwitanties niet betwist, maar de verdediging voerde aan dat de verdachte ten onrechte als leverancier van deze kwitanties werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij het afleveren van valse kwitanties.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een eerder strafblad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de belastingwet had ondermijnd door jarenlang onjuiste aangiften te doen, wat leidde tot schade voor de samenleving en de belastingmoraal. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 180 dagen opgelegd, waarvan 102 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uren. Tevens werd er compensatie gegeven voor de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure, die bijna 6 jaar had geduurd. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 2.800, omdat dit bedrag niet kon worden teruggeleid naar de bewezen feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/993503-15
Datum uitspraak: 1 maart 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte]
[postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. R.H.P. Feiner, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 februari 2021.

2..Tenlastelegging

De tenlastelegging onder 1 ziet op het (laten) doen van onjuiste en/of onvolledige aangiften inkomstenbelasting in de periode 18 februari 2008 tot en met 23 maart 2015. Het tweede feit ziet op het voorhanden hebben en afleveren van valse giftenkwitanties in de periode 24 april 2015 tot en met 31 maart 2016. De tekst van de (gewijzigde) tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Hes heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
  • verbeurdverklaring van het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 2.800.

4..Geldigheid dagvaarding

4.1.
Standpunt verdediging
De dagvaarding is ten aanzien van feit 1 nietig, omdat de beschuldiging onvoldoende feitelijk is omschreven. Ten onrechte is niet per belastingjaar opgenomen voor welk bedrag de verdachte onjuist aangifte zou hebben gedaan, zodat de verdachte zich onvoldoende kan verweren.
4.2.
Beoordeling
Aan de verdachte is onder 1 ten laste gelegd het – kort gezegd – (laten) doen van onjuiste en/of onvolledige aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen in de periode 18 februari 2008 tot en met 23 maart 2015. Daarbij zijn de belastingjaren specifiek aangeduid, te weten 2007 tot en met 2014. Ook wordt verwezen naar een document uit het dossier (DOC-283), waarin schermafbeeldingen van het onderdeel giften uit de aangiften inkomstenbelasting van de verdachte zijn opgenomen. Daarmee is de onderhavige tenlastelegging voldoende duidelijk voor zover het gaat om de vraag of de verdachte daaruit genoegzaam kan afleiden wat hem wordt verweten en waartegen hij zich dient te verdedigen.
4.3.
Conclusie
De dagvaarding is geldig.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 1
Het onder 1 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
5.2.
Bewijswaardering feit 2
5.2.1.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is de valsheid van de op de tenlastelegging genoemde kwitanties niet betwist maar aangevoerd dat de verdachte ten onrechte wordt aangemerkt als leverancier van deze kwitanties. De verklaringen van [naam persoon 1] zijn onbetrouwbaar. Behalve de verklaring van [naam persoon 1] is er geen direct bewijs dat de verdachte valse kwitanties op naam van [naam persoon 1] voorhanden heeft gehad of heeft afgeleverd. De verdachte wilde naar eigen zeggen de politie helpen met de opsporing. Wat betreft de kwitanties van [naam persoon 2] ontbreekt eveneens bewijs voor betaling aan de verdachte of bezit van kwitanties.
5.2.2.
Beoordeling
1. (Kwitanties op naam [naam verdachte] ).
De verdachte heeft op de terechtzitting bekend de in DOC-275 weergegeven giftkwitanties voorhanden te hebben gehad terwijl hij wist dat deze vals waren. Dit onderdeel van feit 2 zal dan ook zonder nadere motivering bewezen worden verklaard.
2 en 3. (Kwitanties op naam van [naam persoon 3] en [naam persoon 1] ).
[naam persoon 1] heeft bij de FIOD verklaard dat de verdachte tegen betaling kwitanties voor hem en zijn vrouw heeft geregeld en dat deze door de verdachte aan hem zijn overhandigd. Anders dan de verdediging, vindt de rechtbank voldoende steun in het dossier voor deze verklaring. Op de telefoon van [naam persoon 1] zijn WhatsApp berichten aangetroffen waarin [naam persoon 1] aan zijn broer bericht dat “ene [voornaam verdachte] uit Schiedam” giften uitgeeft, waarin hij ook een percentage van 10 procent noemt. Deze gegevens komen overeen met de woonplaats en voornaam van de verdachte en met het door [naam persoon 1] betaalde percentage, terwijl de verdachte bovendien is aangetroffen op de plaats waar getipt was dat de verstrekker van de kwitanties zou zijn. De niet nader onderbouwde verklaring van de verdachte dat hij de politie wilde helpen, acht de rechtbank gelet op de voornoemde feiten en omstandigheden ongeloofwaardig.
4. (Kwitanties op naam van [naam persoon 2] ).
[naam persoon 2] heeft verklaard dat hij aan de verdachte € 1.000 betaalde ter verkrijging van kwitanties voor een totaalbedrag van € 2.200. Op de telefoon van de verdachte is een SMS-bericht aangetroffen met de naam en het adres van [naam persoon 2] alsmede bedragen en data die corresponderen met de kwitanties die onder [naam persoon 2] in beslag zijn genomen. De verklaring van de verdachte dat hij dit bericht weliswaar heeft ontvangen maar niets met deze gegevens heeft gedaan schuift de rechtbank gelet op de inhoud van het bericht en de verklaring van [naam persoon 2] als ongeloofwaardig terzijde.
Uit de omstandigheid dat aan de verdachte telkens een te laag bedrag is betaald voor de kwitanties en de verdachte zelf dergelijke kwitanties ook gebruikte om minder inkomstenbelasting te betalen, leidt de rechtbank af dat de verdachte wist van de valsheid en hij ook wist dat de kwitanties die hij aan bovengenoemde personen afleverde, bestemd waren om gebruikt te worden als ‘echt en onvervalst’.
5.2.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij
op in de periode van 18 februari 2008 tot en met 23 maart 2015
te Rotterdam,
meermalen telkens opzettelijk
bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten elektronische aangiften voor de inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen ten name van hem, verdachte [naam verdachte] over de
belastingjaren 2007 tot en met 2014 (DOC-283) onjuist heeft doen,
immers heeft hij, verdachte, telkens
opzettelijk op de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst
ingediende elektronische aangiften inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over genoemde jaren telkens een te laag bedrag aan belastbaar inkomen en een te hoog bedrag aan uitgaven
voor giften doen opgeven door Belastingadviesbureau [naam belastingadviesbureau] ( [naam persoon 4] ) en
Belastingadviesburo [naam persoon 4] ,
terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting
werd geheven;
2.
hij
in de periode van 24 april 2015 tot en met 31 maart 2016
te Rotterdam en Schiedam,
meermalen telkens opzettelijk
valse of vervalste giftenkwitanties van Stichting [naam stichting 1] en Stichting [naam stichting 2] en Stichting [naam stichting 3]
ten name van:
1. hem, verdachte [naam verdachte] (DOC-275) en
2. [naam persoon 3] (DOC-434 p. 1/2) en
3. [naam persoon 1] (DOC-434 p. 2/2) en4. [naam persoon 2] (DOC-491),
- elk zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te
dienen - heeft afgeleverd aan voornoemde personen en/of voorhanden heeft gehad,
bestaande die valsheid of vervalsing telkens hierin dat in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - op die giftenkwitanties was vermeld dat:
ad 1. [naam verdachte] een totaalbedrag van EUR 4.400,- en
ad 2. [naam persoon 3] een totaalbedrag van EUR 1.000,- en
ad 3. [naam persoon 1] een totaalbedrag van EUR 5.000,- en
ad 4. [naam persoon 2] een totaalbedrag van EUR 2.200,­
hebben gedoneerd aan voornoemde stichtingen,
terwijl hij, verdachte, wist dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als waren deze echt en onvervalst;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd
en
2.
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren en voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.1.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft in een periode van ruim 7 jaar structureel te lage aangiften inkomstenbelasting laten doen, door in zijn aangiften te hoge bedragen aan uitgaven voor giften als aftrekpost op te laten nemen. De verdachte maakte daarvoor gebruik van kwitanties van verschillende stichtingen, waarvoor hij maar een fractie van de daarop aangegeven waarde had betaald. Daarmee heeft hij het door de Belastingdienst gehanteerde systeem, dat erop berust dat steeds op de juistheid van de gedane aangiften en onderliggende administratie moet kunnen worden vertrouwd, ondergraven. Hierdoor is de overheid, en daarmee de gehele samenleving, fors benadeeld en de algemene belastingmoraal ondermijnd.
De verdachte heeft op de zitting bevestigd dat sprake was van een wijdverbreide fraude met kwitanties, waarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte daar onderdeel van heeft uitgemaakt. De verdachte heeft immers niet alleen voor zichzelf, maar ook voor anderen valse kwitanties geregeld. Naast de genoemde schade voor de samenleving als geheel, is daarmee ook schade toegebracht aan de stichtingen op wiens namen de kwitanties zijn uitgeschreven.
Al met al is de rechtbank dan ook van oordeel dat sprake is van ernstige strafbare feiten.
8.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 augustus 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder een transactie heeft aanvaard voor valsheid in geschrift.
8.3.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden. Verdachte is op 25 april 2015 in verzekering gesteld. Verdachte kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank neemt dan ook die datum als beginpunt bij het bepalen van de redelijke termijn. De rechtbank doet op 1 maart 2021 uitspraak. Het tijdsverloop tussen het aanvangsmoment van de ‘
criminal charge’als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het wijzen van vonnis door de rechtbank bedraagt dan ook bijna 6 jaar.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat, bijzondere omstandigheden daargelaten, de behandeling op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Hoewel een deel van de termijnoverschrijding het gevolg is van onderzoekswensen door de verdediging en het een complexe zaak betreft, is sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank laat dit meewegen bij de uiteindelijke straftoemeting.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de bepaling van straf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In het bijzonder heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten houden bij voltooide fraudedelicten, waaronder belastingfraude, van bedragen van € 10.000 tot € 70.000 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2-5 maanden of een taakstraf in.
Gelet op de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat de verdachte op de terechtzitting geen inzicht heeft getoond in het kwalijke van zijn handelen. De rechtbank constateert dat de verdachte, nadat hij voor het eerste feit in voorlopige hechtenis is genomen en daaruit vervolgens is geschorst, zich heeft ingelaten in de handel van kwitanties.
De rechtbank acht in beginsel een vrijheidsstraf van 6 maanden passend. Vanwege de geconstateerde forse overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank in plaats van een volledig onvoorwaardelijke gevangenisstraf een onvoorwaardelijk deel opleggen gelijk aan de duur van het voorarrest en de rest voorwaardelijk.
Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank daarnaast een taakstraf van 80 uren opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

9..In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag van € 2.800 verbeurd te verklaren.
9.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat dat onder ‘het strafbare feit’, ‘het feit’ en ‘het misdrijf’ in artikel 33a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht telkens het bewezenverklaarde feit moet worden verstaan (vgl. HR 7 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:9). Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag is terug te voeren op één van de bewezenverklaarde feiten. Om die reden zal ten aanzien van het geldbedrag een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 56, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
102 (honderdentwee) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht (te weten: 78 dagen), bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
80 (tachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van:
1. Geld Euro 2800.00
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. van Luijck, voorzitter,
en mrs. E.M. Moerman en P.C. Tuinenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 maart 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op één of meer tijdstip(pen) gelegen
in of omstreeks de periode van 18 februari 2008 tot en met 23 maart 2015
te Rotterdam en/of Apeldoorn, in elk geval (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk
(een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten (een) elektronische aangifte(n) voor de inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen ten name van hem, verdachte [naam verdachte] over het/de
(belasting)ja(a)r(en) 2007 tot en met 2014 (DOC-283) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft doen doen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens)
opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst
ingediende elektronische aangift(en) inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over genoemd(e) ja(a)r(en) (telkens) een te laag bedrag aan belastbaar inkomen en/of een te hoog althans gefingeerd bedrag aan uitgaven
voor giften en/of (andere) aftrekpost(en) opgegeven/vermeld en/of
doen opgeven/vermelden door Belastingadviesbureau [naam belastingadviesbureau] ( [naam persoon 4] ) en/of
Belastingadviesburo [naam persoon 4] ,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting
werd geheven;
2.
hij
op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen
in of omstreeks de periode van 24 april 2015 tot en met 31 maart 2016
te Rotterdam en/of Schiedam, in elk geval (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk
valse of vervalste giftenkwitanties van Stichting [naam stichting 1] en/of Stichting [naam stichting 2] en/of Stichting [naam stichting 3]
ten name van:
1. hem, verdachte [naam verdachte] (DOC-275) en/of
2. [naam persoon 3] (DOC-434 p. 1/2) en/of
3. [naam persoon 1] (DOC-434 p. 2/2) en/of
4. [naam persoon 2] (DOC-491),
- ( elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te
dienen - heeft afgeleverd aan voornoemde perso(o)n(en) en/of voorhanden heeft gehad,
bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - in/op dat/die giftenkwitanties was vermeld dat:
ad 1. [naam verdachte] een totaalbedrag van EUR 4.400,- en/of
ad 2. [naam persoon 3] een totaalbedrag van EUR 1.000,- en/of
ad 3. [naam persoon 1] een totaalbedrag van EUR 5.000,- en/of
ad 4. [naam persoon 2] een totaalbedrag van EUR 2.200,­
heeft/hebben gedoneerd aan voornoemde stichting(en),
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware(n) het/deze echt en onvervalst;