ECLI:NL:RBROT:2021:1759

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
8640448 CV EXPL 20-23765
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van facturen en erkenning van verschuldigdheid in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, is eiseres, vertegenwoordigd door Bill incasso B.V., een vordering gestart tegen gedaagde, die in persoon procedeert. De zaak betreft een geschil over de betaling van facturen die door eiseres zijn verzonden aan gedaagde voor taxatiediensten. Eiseres vordert een bedrag van € 215,49, vermeerderd met wettelijke handelsrente over een bedrag van € 1.200,-, alsook vergoeding van proceskosten. Gedaagde heeft een deel van het verschuldigde bedrag eerder voldaan, maar betwist de resterende vordering, stellende dat hij de facturen niet tijdig heeft ontvangen en dat de facturen niet op zijn naam hadden moeten staan.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde op 28 januari 2020 een betaling van € 1.200,- heeft gedaan, wat volgens de rechter betekent dat gedaagde de verschuldigdheid van de facturen heeft erkend. De rechter heeft de vordering van eiseres voor de wettelijke handelsrente toegewezen, omdat gedaagde hiertegen geen verweer heeft gevoerd. Echter, de vordering voor buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat gedaagde de aanmaningen heeft ontvangen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van € 35,49, vermeerderd met wettelijke handelsrente, en dat de proceskosten worden gecompenseerd. Het vonnis is uitgesproken op 19 februari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8640448 CV EXPL 20-23765
uitspraak: 19 februari 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiseres]
,
gevestigd te [plaats 1] ,
eiseres,
gemachtigde: Bill incasso B.V.,
tegen
[gedaagde] ,
h.o.d.n. [handelsnaam 1] t.h.o.d.n. [handelsnaam 2] ,
wonende en zaakdoende te [plaats 2] ,
gedaagde,
die procedeert in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
• de dagvaarding van 29 juni 2020, met producties;
• de aantekeningen van de griffier van het telefonische antwoord van [gedaagde] , alsmede zijn aanvullende schriftelijke verweer, met producties;
• de conclusie van repliek, met een productie;
• de conclusie van dupliek, met producties;
• de akte van de zijde van [eiseres] .
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.

2..Het geschil

2.1
[eiseres] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 215,49, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 1.200,- vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2
[eiseres] heeft nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomsten aan haar vordering ten grondslag gelegd. In opdracht van [gedaagde] heeft zij diverse objecten getaxeerd. De facturen inzake de taxaties zijn conform afspraak aan [naam bedrijf] , de eenmanszaak van [gedaagde] , gericht. Ondanks aanmaningen heeft [gedaagde] de facturen met factuurnummers 2019-0874, 2019-0898 en 2019-0905 niet tijdig voldaan. Op 28 januari 2020 heeft [gedaagde] de kale hoofdsom betaald, waardoor alleen de kosten nog resteren.
2.3
[gedaagde] is het niet eens met de vordering van [eiseres] . Hij voert daartegen aan dat hij het verschuldigde bedrag volledig heeft voldaan en daarom niets meer verschuldigd is aan [eiseres] . Bovendien heeft [gedaagde] de opdrachten niet verstrekt aan [eiseres] . De nota’s hadden op naam van de opdrachtgevers moeten staan en zijn naar een onjuist adres gestuurd.

3..De beoordeling

3.1
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] op 28 januari 2020 een bedrag van € 1.200,- aan [eiseres] heeft betaald. Gesteld noch gebleken is dat deze betaling betrekking heeft op een andere verplichting of dat [gedaagde] de betaling heeft verricht onder het voorbehoud dat hij de vordering niet erkende. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit de betaling van [gedaagde] dat hij hiermee de verschuldigdheid van de facturen met factuurnummers 2019-0874, 2019-0898 en 2019-0905 heeft erkend. De vraag of tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen is uit hoofde waarvan [gedaagde] een betalingsverplichting jegens [eiseres] heeft, behoeft derhalve geen bespreking en beoordeling en kan buiten beschouwing blijven.
3.2
[eiseres] heeft bij dagvaarding gesteld dat met inachtneming van de betaling van € 1.200,- de hoofdsom is betaald. Thans staat daarom nog slechts ter beoordeling of [gedaagde] de gevorderde wettelijke handelsrente en/of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is.
3.3
Ten aanzien van de gevorderde rente merkt de kantonrechter allereerst het volgende op. Uit de dagvaarding volgt dat [eiseres] de verschenen wettelijke rente heeft berekend tot de datum van de dagvaarding. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat dat de woorden ‘
wettelijke handelsrente per jaar over € 1.200,00 berekend vanaf 01 april 2020 tot de dag der algehele voldoening’als opgenomen in het petitum van de dagvaarding een kennelijke schrijffout betreffen en dat hiermee wordt bedoeld ‘
wettelijke handelsrente per jaar over € 1.200,00 berekend vanaf de dag van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening’.
3.4
Met inachtneming van het voorgaande wordt de gevorderde wettelijke rente toegewezen, nu daartegen geen verweer is gevoerd.
3.5
[eiseres] maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] is buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd, als [eiseres] hem een aanmaning heeft gestuurd en [gedaagde] naar aanleiding daarvan niet tijdig tot betaling is overgegaan. [gedaagde] stelt dat de nota’s en brieven van [eiseres] naar een verkeerd adres zijn gestuurd, waardoor hij deze niet heeft ontvangen. Ook de ontvangst van de bij dagvaarding overgelegde brief van 16 januari 2020, waarin wordt verzocht alsnog binnen vijf dagen na dagtekening van de brief tot betaling over te gaan, wordt door [gedaagde] betwist.
3.6
Op grond van het bepaalde in artikel 3:37 lid 3 BW moet een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon hebben bereikt. Nu [gedaagde] de ontvangst van de brief van 16 januari 2020 betwist, ligt het op de weg van [eiseres] om feiten en/of omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit volgt dat de brief wel bij [gedaagde] is aangekomen (zie HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4104,
NJ2013/391). [eiseres] heeft dat echter niet gedaan. Hierdoor kan niet vast komen te staan dat voldaan is aan de wettelijke vereisten voor toewijzing van het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
3.7
Aangezien beide partijen voor een deel in het ongelijk zijn gesteld ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

4. De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 35,49, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW over een bedrag van € 1.200,- vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416