ECLI:NL:RBROT:2021:1682

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
10/240301-20 / TUL VV: 10/067267-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting aan twee bedrijfsauto’s met gevangenisstraf en proeftijd verlenging

Op 11 februari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van brandstichting aan twee bedrijfsauto’s. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de nacht van 31 juli op 1 augustus 2020 opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met brandbare onderdelen van de voertuigen, wat resulteerde in gedeeltelijke verbranding van deze voertuigen. De rechtbank oordeelde dat de herkenning van de verdachte door verbalisanten op camerabeelden betrouwbaar was, ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte op basis van onvoldoende bewijs. De getuigenverklaringen en camerabeelden werden als voldoende bewijs beschouwd voor het daderschap van de verdachte.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf verlengd met 1 jaar. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de strafmaat. De verdachte had een strafblad en was eerder veroordeeld voor vermogensdelicten, maar niet voor een soortgelijk feit. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/240301-20
Parketnummer vordering TUL VV: 10/067267-19
Datum uitspraak: 11 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. R. Bonis, advocaat te Dordrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K.P. Mandos heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting, een inspanningsverplichting met betrekking tot werk, dagbesteding en inkomen, meewerken aan schuldenproblematiek en gedragsinterventies;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/067267-19.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Op basis van de camerabeelden van de brandstichting kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de dader van de brandstichting is. De zichtbare (persoons)kenmerken op die beelden zijn daarvoor te mager. De herkenning van de verdachte door de verbalisanten aan de hand van de
stillsvan die camerabeelden is onvoldoende specifiek en onderscheidend. Dit geldt ook voor de camerabeelden van de carport [naam bedrijf 1] van diezelfde nacht, nog los van de vraag of degene op die beelden wel degene is die later brand sticht, nu er een gat zit in tijd (5 kwartier) én in afstand (70 meter). De verdachte is overigens ook niet de enige die zich onder die carport ophoudt.
4.1.2.
Beoordeling
In de nacht van 31 juli op 1 augustus 2020 zijn twee aan [naam bedrijf 2] . toebehorende, en op de openbare weg te Rotterdam geparkeerde, bedrijfsauto’s gedeeltelijk uitgebrand.
De dader van deze brandstichting is op camerabeelden vastgelegd. Deze dader staat rond middernacht met een fiets tussen de twee bedrijfsvoertuigen te ‘rommelen’ waarna brand ontstaat ter hoogte van de motorkap van het achterste bedrijfsvoertuig.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte deze dader is.
Getuige [naam getuige 1] , een medewerker van [naam bedrijf 1] , heeft verklaard de man op de beelden van de brandstichting te herkennen als de man die meerdere malen per week onder de carport van het bedrijf langs komt om peuken te roken en wat rond te hangen. Hij heeft hem in het echt gezien en toen zelfs foto’s van hem gemaakt op zijn mobiele telefoon. Ook getuige [naam getuige 2] , een collega van getuige [naam getuige 1] , herkent de verdachte als degene die vaker bij hun bedrijf langskomt om peuken te roken.
De verdachte heeft erkend de persoon te zijn op de door de getuige [naam getuige 1] met zijn telefoon gemaakte foto’s.
Die foto’s zijn door verbalisanten vergeleken met de beelden afkomstig van de beveiligingscamera’s van [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] . van de nacht van de brandstichting. De verbalisanten zien gelijkenissen tussen de persoon op alle door hen bekeken screenshots van de camerabeelden. Een kale licht getinte man van 30 tot 35 jaar met zeer korte stoppeltjes op zijn hoofd en een donkerkleurige stoppelbaard. Hij heeft een slank postuur en een trage manier van bewegen. Zij hebben verklaard dat het uiterlijk van de man op de
screenshots100 % overeenkomt met het uiterlijk van de verdachte [naam verdachte] .
Betrouwbaarheid van herkenningen
Op de zitting heeft de rechtbank kennisgenomen van alle bewegende beelden en stelt op grond daarvan vast dat de bevindingen van de getuigen en verbalisanten betrouwbaar zijn voor de vaststelling van het daderschap van de verdachte. Daarbij is van belang dat de waar te nemen persoonskenmerken, zeker in combinatie met elkaar en met de kenmerken van de fiets, voldoende onderscheidend zijn. Kort gezegd: de rechtbank begrijpt de herkenningen van de verbalisanten heel goed.
Anders dan de verdediging is de rechtbank met betrekking tot de beelden van de avond van de brandstichting van oordeel dat er geen sprake is van een onverklaarbaar gat in tijd en afstand tussen de beelden van [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 1] . De rechtbank neemt hierbij in aanmerking de korte afstand tussen de twee bedrijven, de gelijkende fiets en het nachtelijke tijdstip waarop geen enkele andere voorbijganger te zien is. Het verschil in tijd kan eenvoudig worden verklaard door de omstandigheid dat de camerabeelden van [naam bedrijf 1] een uur en 3 minuten achterliepen op de werkelijke tijd.
Het verweer van de verdediging dat de verdachte niet de enige is die zich onder de carport pleegt op te houden, waarmee hij kennelijk bedoeld heeft te zeggen dat een ander ook de brandstichter zou kunnen zijn geweest - hetgeen overigens eerst ter terechtzitting is opgeworpen - doet daar gelet op het voorgaande niet aan af.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van de aangifte, de getuigenverklaringen, de camerabeelden en de herkenningen van de verbalisanten dan ook bewezen dat verdachte zich in de nacht van 31 juli op 1 augustus 2020, schuldig heeft gemaakt aan brandstichting. De verweren worden verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
primairten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 31 juli 2020 tot en met 1 augustus 2020 te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbaar onderdeel van onderstaande voertuigen, althans een brandbare stof, ten gevolge waarvan twee voertuigen (te weten een Opel Movano met kenteken [kentekennummer 1] en een Opel Movano met kenteken [kentekennummer 2] ) gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde voertuigen en een nabij geparkeerd voertuig te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft brand gesticht aan twee bedrijfsauto’s, als gevolg waarvan deze deels zijn uitgebrand en niet meer bruikbaar zijn. Dit is een ernstig gevaarzettend feit.
Dat de brand niet verder is overgeslagen, is niet aan de verdachte te danken. Hij is na de brandstichting weggefietst en heeft zich kennelijk niet heeft bekommerd om de gevolgen van zijn handelen. Daarnaast blijkt uit de opgave van de benadeelde partij dat beide auto’s total loss zijn verklaard en dit voor de eigenaar een omvangrijke schadepost heeft veroorzaakt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
21 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte wel eerder is veroordeeld, maar niet voor een soortgelijk feit.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland afdeling reclassering heeft op 7 december 2020 een rapport over de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt - onder meer - het volgende in.
De verdachte is vanaf 2004 enkele malen veroordeeld voor met name vermogensdelicten. Doordat hij het feit ontkent heeft de reclassering niet kunnen aangeven of en zo ja welke criminogene factoren tot delictgedrag hebben geleid. De verdachte heeft al langere tijd moeite om succesvol te zijn in het realiseren van een stabiel leven. Er is sprake van schaamte en zijn gevoel van trots maakt dat hij niet snel uit zichzelf hulp zal inroepen. Er is sprake is van schulden, een laag inkomen en het ontbreekt hem aan een zinvolle dagbesteding. Omdat dit in het verleden samenhing met het plegen van vermogensdelicten, blijven dit risicofactoren. In geval van een veroordeling adviseert de reclassering de oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen, ontbreken.
Uit het voorgeleidingsconsult door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie van 25 september 2020 is gebleken dat er geen sprake is van een psychiatrische stoornis, hooguit van krenking en antisociale trekken.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapporten.
Op de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij door zijn detentie en de geldende
COVID-19 maatregelen vertraging heeft opgelopen in de uitvoering van zijn taakstraf. Zo zijn de afspraken bij de Jan Arends Stichting afgezegd. Ook is zijn schuldenlast toegenomen. Hij vindt dat hij altijd heeft meegewerkt aan het reclasseringstoezicht.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De ernst van het feit laat een straf gelijk aan de duur van het voorarrest, zoals door de raadsman bepleit, niet toe.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij

Namens de benadeelde partij [naam bedrijf 2] . heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 4.423,33 aan materiele schade, bestaande uit de kosten voor Hoffman bedrijfsrecherche (€1.203,33) en interne uren medewerkers Laurens (€ 3.220,-).
Het voegingsformulier is ondertekend door [naam benadeelde 2] , vertegenwoordiger. Daargelaten het gegeven dat er geen stukken zijn overgelegd waaruit de bevoegdheid tot vertegenwoordiging van [naam bedrijf 2] . door [naam benadeelde 2] voornoemd blijkt, is, mede gelet op de betwisting van de verdediging, onvoldoende onderbouwd waarom de gestelde schadeposten in rechtstreeks verband staan tot het bewezen verklaarde feit. In navolging van het standpunt van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging, zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen. Uit dit vonnis vloeit voor de verdachte dan ook geen betalingsverplichting voort
.

9..Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van de meervoudige kamer van 28 juni 2019 is de verdachte ter zake van diefstal met geweld en bedreiging met geweld (tweemaal) en poging tot diefstal met geweld en bedreiging met geweld, veroordeeld ‑ voor zover van belang ‑ tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 13 juli 2019.
9.2.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering. De raadsman heeft verzocht om de proeftijd van de voorwaardelijke veroordeling te verlengen met een jaar.
9.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven, doch in plaats daarvan de proeftijd te verlengen met één jaar.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de genoemde artikelen 14f en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [naam bedrijf 2] . niet-ontvankelijk de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
verlengt de proeftijdvan de bij vonnis van 28 juni 2019 door de meervoudige kamer van deze rechtbank opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met 1 jaar.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. J.H. Janssen en B.E. Dijkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. U. Ramdihal-Poeran, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 februari 2021.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
primair
hij in of omstreeks de periode van 31 juli 2020 tot en met 1 augustus 2020 te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbaar onderdeel van onderstaande voertuigen, althans een brandbare stof, ten gevolge waarvan twee voertuigen (te weten een Opel Movano met kenteken
[kentekennummer 1] en/of een Opel Movano met kenteken [kentekennummer 2] ) geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde voertuigen en/of nabij geparkeerde
voertuig(en) en/of nabijgelegen pand(en) , in elk geval gemeen gevaar voor
goederen, te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 31 juli 2020 tot en met 1 augustus 2020 te
Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk twee voertuigen (te weten een Opel Movano met kenteken [kentekennummer 1] en/of een Opel Movano met kenteken [kentekennummer 2] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam bedrijf 2] . toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt;