ECLI:NL:RBROT:2021:1599

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
28 februari 2021
Zaaknummer
C/10/607774 / HA ZA 20-1091
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in huurovereenkomst met verwijzing naar kantonrechter

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, is er een bevoegdheidsincident aan de orde. De eiseres, Automobielbedrijf Richard Sluijter B.V., heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, PNL Vastgoedmaatschappij B.V., met betrekking tot een huurovereenkomst. PNL heeft de rechtbank verzocht zich onbevoegd te verklaren en de zaak te verwijzen naar de kantonrechter, onder verwijzing naar artikel 93 onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat bepaalt dat zaken betreffende een huurovereenkomst door de kantonrechter behandeld moeten worden. De rechtbank heeft de procedure gevolgd en de argumenten van beide partijen gehoord. PNL stelt dat de vordering van Sluijter uitsluitend betrekking heeft op de huurovereenkomst en dat de kantonrechter bevoegd is. Sluijter daarentegen betoogt dat de vordering ook los van de huurovereenkomst kan worden gezien, omdat het gaat om de inroep van een koopoptie. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen en geconcludeerd dat de vordering van Sluijter inderdaad betrekking heeft op de huurovereenkomst. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat zij niet bevoegd is en de zaak heeft verwezen naar de kantonrechter. Tevens is Sluijter veroordeeld in de kosten van het incident, met de bepaling dat indien de proceskosten niet binnen 15 dagen na het vonnis zijn voldaan, wettelijke rente verschuldigd is aan PNL. De kosten zijn begroot op € 563,00 aan salaris advocaat, met bijkomende nakosten. De beslissing is genomen op 3 maart 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/607774 / HA ZA 20-1091
Vonnis in incident van 3 maart 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOMOBIELBEDRIJF RICHARD SLUIJTER B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. R.M. van Opstal te 's-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PNL VASTGOEDMAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. M. Hoogenboom te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Sluijter en PNL genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 november 2020, met producties 1-32,
  • de conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, tevens conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in (voorwaardelijke) reconventie, met producties 1-11,
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..Het geschil in het incident

2.1.
PNL vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen van Sluijter in de hoofdzaak kennis te nemen en de zaak verwijst naar de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, met veroordeling van Sluijter in de kosten van het incident, met inbegrip van nakosten, met de bepaling dat indien en voor zover de proceskosten niet uiterlijk binnen 15 dagen na het vonnis zijn voldaan, Sluijter wettelijke rente daarover aan PNL verschuldigd is.
2.2.
PNL voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan. De onderhavige procedure betreft een zaak in de zin van artikel 93 sub c Rv die uitsluitend door de kantonrechter kan worden behandeld en waarover uitsluitend de kantonrechter beslissingen kan nemen. Sluijter doet in deze procedure een beroep op een contractuele bepaling die uitdrukkelijk deel uitmaakt van de huurrechtelijke rechtsverhouding tussen partijen, namelijk artikel 11.1 van de huurovereenkomst tussen partijen. Het onderwerp in deze procedure betreft de uitvoering en uitleg van deze bepaling uit de huurovereenkomst en de gevolgen daarvan.
2.3.
Sluijter voert verweer en stelt daartoe – kort samengevat – het volgende. Het onderwerp van het geschil is het inroepen van de koopoptie. Het inroepen van de koopoptie dient los te worden gezien van het bestaan van de huurovereenkomst tussen partijen. De koopoptie had ook overeengekomen kunnen worden als er tussen partijen geen huurrelatie had bestaan en daarnaast kon de koopoptie ook pas na ommekomst van de huurovereenkomst ingeroepen worden. De grondslag van de vordering is voor verwijzing niet bepalend. Dit bevestigde de Hoge Raad in het arrest van 16 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3992, door de A-G Huydekoper niet te volgen in zijn conclusie.

3..De beoordeling in het incident

3.1.
De incidentele conclusie van onbevoegdheid is vóór alle weren en derhalve tijdig genomen.
3.2.
Het onderwerp van geschil tussen partijen in de hoofdzaak is – kort samengevat – de uitvoering en uitleg van artikel 11.1 van de huuroverkomst betreffende de koopoptie van het door Sluijter van PNL gehuurde bedrijfspand. Ingevolge artikel 93 onder c Rv worden zaken “betreffende een huurovereenkomst” door de kantonrechter behandeld en beslist. Teneinde te bepalen of de handelskamer van de rechtbank Rotterdam bevoegd is om van de vorderingen van Sluijter kennis te nemen, dient daarom te worden beoordeeld of een geschil over het inroepen van de koopoptie zoals neergelegd in artikel 11.1 van de huurovereenkomst, een zaak betreffende een huurovereenkomst is. De term “betreffende” duidt erop dat de vordering betrekking moet hebben op de huurovereenkomst.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van Sluijter de tussen partijen gesloten huurovereenkomst betreft, omdat de vordering – kort gezegd – ziet op de uitvoering en uitleg van een bepaling in die huurovereenkomst. Anders dan Sluijter heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de (inroeping van de) koopoptie niet los kan worden gezien van het bestaan van de huurovereenkomst. Hoewel de koopoptie ook zonder huurovereenkomst overeengekomen had kunnen worden, is dat in dit geval niet gedaan. Het feit dat de koopoptie pas na ommekomst van de huurovereenkomst ingeroepen kan worden doet er niet aan af dat het geschil nog steeds betrekkelijk is tot (de uitleg van een bepaling in) de huurovereenkomst.
3.4.
In het door Sluijter aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 16 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3992, is in r.o. 3.6. overwogen:
“Met het oog op de hanteerbaarheid van het recht dient te worden uitgegaan van een ruime uitleg van de in art. 39 Wet RO aan de Kantonrechter gegeven bevoegdheid. Deze ruime uitleg brengt mee dat aan vorderingen die verband houden met en niet los gezien kunnen worden van het (oorspronkelijke) bestaan van een huurovereenkomst, de kwalificatie "betrekkelijk tot huur" moet worden toegekend. De Rechtbank en het Hof hebben deze maatstaven niet miskend. Zij hebben echter geoordeeld dat de vordering van [eiser] mede is gebaseerd op een grondslag die geheel buiten het bestaan van de huurovereenkomst valt en daarom niet de kwalificatie "betrekkelijk tot huur" verdient. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Onderdeel IIA van het middel faalt.
De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan in het onderhavige geval betekenis toe te kennen. In het door de Hoge Raad besliste geval was de vordering mede gebaseerd op een grondslag die geheel buiten het bestaan van de huurovereenkomst viel, hetgeen hier niet het geval is.
3.5.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank de zaak verwijzen naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank.
3.6.
Sluijter zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident worden veroordeeld, met de bepaling dat indien en voor zover de proceskosten niet uiterlijk binnen 15 dagen na het vonnis zijn voldaan, Sluijter wettelijke rente over deze kosten verschuldigd is aan PNL. De kosten aan de zijde van PNL worden tot op heden begroot op
€ 563,00 aan salaris advocaat (1 punt x tarief € 563,00). Daarnaast zullen de gevorderde nakosten worden toegewezen op de wijze als in het dictum van dit vonnis is bepaald. Deze veroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, nu de vordering is gegrond op de wet en niet is weersproken.

4..De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst de vordering tot verwijzing naar de kantonrechter toe,
4.2.
veroordeelt Sluijter in de kosten van het incident, aan de zijde van PNL tot op heden begroot op € 563,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt Sluijter in de nakosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met een bedrag van € 85,00 aan kosten voor betekening onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis plaatsvindt en nodig is geweest, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.4.
verklaart onderdeel 4.2 en 4.3 uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.5.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie Rotterdam, op
dinsdag 30 maart 2021,
4.6.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
4.7.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
4.8.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge artikel 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is ondertekend door mr. C. Bouwman, rolrechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2021.
3360/1977/638