ECLI:NL:RBROT:2021:1592

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
ROT 20/600 en ROT 20/601
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm in het bestuursrecht en de gevolgen voor bijstandsuitkeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 26 februari 2021, met zaaknummers ROT 20/600 en ROT 20/601, staat de toepassing van de kostendelersnorm in het kader van de Participatiewet (Pw) centraal. Eiseres, die sinds 1 februari 2012 bijstand ontving, zag haar uitkering verlaagd worden omdat haar oudste zoon op 17 maart 2019 de leeftijd van 21 jaar bereikte. De gemeente Vlaardingen, als verweerder, heeft de bijstandsuitkering van eiseres verlaagd en teruggevorderd over een periode waarin de oudste zoon als kostendeler meetelde. Eiseres was niet geïnformeerd over de invoering van de kostendelersnorm en stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die toepassing van deze norm onterecht maakten.

De rechtbank oordeelde dat eiseres zelf verantwoordelijk was voor het verkrijgen van informatie over haar rechten en plichten. De rechtbank vond dat de gemeente voldoende informatie had verstrekt en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank concludeerde dat de situatie van eiseres niet als zeer bijzonder kon worden aangemerkt, en dat de toepassing van de kostendelersnorm rechtmatig was. De beroepen van eiseres werden ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de kostendelersnorm en de verantwoordelijkheden van bijstandsontvangers om op de hoogte te zijn van relevante wijzigingen in wet- en regelgeving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 20/600 en ROT 20/601

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2021 in de zaken tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. K.M. van der Boor,
en

het college van burgmeester en wethouders van Vlaardingen, verweerder,

gemachtigde: mr. J. van den Berg.

Procesverloop

Bij besluiten van 19 augustus 2019 (ROT 20/601) en 26 augustus 2019 (ROT 20/600) heeft verweerder met ingang van 1 augustus 2019 de bijstandsuitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) verlaagd met toepassing van de kostendelersnorm, de bijstand herzien over de periode van 17 maart 2019 tot en met 31 juli 2019 en de over deze periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 1.315,21 van eiseres teruggevorderd.
Verweerder heeft de door eiseres hiertegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2020. De beroepen zijn gevoegd behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Vervolgens heeft de rechtbank, na daarvoor door partijen gegeven toestemming, bepaald dat onderzoek op een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eiseres ontving vanaf 1 februari 2012 bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Op het woonadres van eiseres, [adres], staan eiseres en vijf kinderen ingeschreven.
1.2.
Naar aanleiding van een IB-signaal dat de inwonende oudste zoon op 17 maart 2019 de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt, heeft verweerder besloten de uitkering te verlagen, te herzien en terug te vorderen. Voor de beslissing op bezwaar heeft verweerder als reden vermeld dat de oudste zoon vanaf zijn 21e jaar meetelt voor de kostendelersnorm. Eiseres had de wijziging moeten doorgegeven (artikel 17 Pw). Hij studeert niet en behoort niet tot de uitzonderingen voor de kostendelersnorm. Volgens de commissie bestaan geen dringende redenen om van terugvordering af te zien en had verweerder met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de Pw de bijstand niet hoeven afstemmen op de gezinssituatie. De situatie dat een kind de leeftijd van 21 jaar bereikt acht de commissie niet bijzonder. Hiermee is sprake van kostendeling en op grond van artikel 17 van de Pw had eiseres daarvan melding moeten maken. Daarbij acht de commissie van belang dat verweerder de oudste zoon met ingang van 22 augustus 2019 bijstand heeft toegekend.
1.3.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Pw in de plaats gekomen van de Wet werk en bijstand en is met artikel 22a van de Pw de kostendelersnorm ingevoerd. Omdat uit de beschikbare gegevens niet kon worden afgeleid of en wanneer eiseres was geïnformeerd over de gevolgen van de kostendelersnorm, is het onderzoek in deze zaken na zitting heropend. Verweerder heeft vervolgens bericht dat eiseres destijds bij de invoering van de Pw per 1 januari 2015 niet is geïnformeerd over de invoering van de kostendelersnorm. Het oudste kind van eiseres was ten tijde van de invoering van de Pw 16 jaar. Wel is de informatie omtrent het doorgeven van een wijziging - dat een inwonend kind van 21 jaar of ouder niet studeert of is gestopt met studeren - te vinden op de site van Stroomopwaarts.
2. Eiseres voert als reden voor haar beroep aan dat verweerder haar in ieder geval op het moment dat haar zoon kostendeler werd nog even apart had kunnen informeren. Nu was haar dat niet bekend en daardoor is pas per 22 augustus 2019 bijstand aan haar zoon toegekend en niet per 17 maart 2019. Deze beroepsgrond slaagt niet.
2.1.
Het is aan eiseres en haar zoon om zo nodig actief informatie te zoeken en te verkrijgen over de rechten en plichten bij een bijstandsuitkering, de voorwaarden die daarbij gelden en de hoogte van de uitkering in verschillende situaties. Volgens verweerder was daarover veel informatie beschikbaar. Het argument dat eiseres hier naar voren brengt moet ook eigenlijk door haar zoon worden aangevoerd. Hij had kunnen vragen om een uitkering met terugwerkende kracht tot 17 maart 2019 en daarbij zijn en moeders onbekendheid met de regeling als bijzondere omstandigheid kunnen noemen. Overigens doet de rechtbank hiermee geen uitspraak over hoe verweerder dan op zo’n verzoek zou moeten beslissen.
3. Eiseres heeft verder aangevoerd dat op grond van bijzondere omstandigheden toepassing van de kostendelersnorm (tot 22 augustus 2019) achterwege had moeten blijven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
3.1.
Eiseres licht haar stelling als volgt toe. De oudste zoon kan door zijn medische problematiek op 21-jarige leeftijd geen rijks gesubsidieerd onderwijs volgen, waardoor zij al bij het bereiken van de 21-jarige leeftijd van haar zoon wordt geconfronteerd met een ongewenste kostendelerssituatie. Uit de antwoorden van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 24 augustus 2020 volgt duidelijk dat maatwerk (artikel 18, eerste lid, van de Pw) bij toepassing van de kostendelersnorm mogelijk is.
3.2.
De antwoorden van de staatssecretaris, waarop eiseres doelt, betreffen een project, waar subsidie voor is verstrekt.
“Vraag 1
Hoe verklaart u dat de mogelijkheid in de Participatiewet om maatwerk te leveren bij de kostendelersnorm in de praktijk slechts sporadisch gebruikt wordt?
Antwoord 1
Om het toepassen van maatwerk te bevorderen, verlenen de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik subsidie aan een project van Divosa, waarin gemeenten een handreiking wordt geboden op welke wijze zij maatwerk kunnen bieden binnen de kaders van de Participatiewet bij toepassing van de vierweken zoekperiode voor jongeren tot 27 jaar, bij de jongerennorm voor jongeren tot 21 jaar en bij de kostendelersnorm. Dit project geeft ook inzicht in de omstandigheden waarin sommige gemeenten knelpunten ervaren bij de mogelijkheid om maatwerk binnen de kaders van de Participatiewet te bieden.”
3.3.
Zoals de Centrale Raad van Beroep bij herhaling heeft overwogen (onder meer uitspraak van 30 juni 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1340) zijn de artikelen 22a en 19a van de Pw dwingendrechtelijk van aard. Die bepalingen bieden - behoudens de in artikel 19a vermelde situaties, die hier niet van toepassing zijn - geen ruimte voor afwijking dan wel buiten toepassing laten van de kostendelersnorm. De Pw biedt dan ook geen grondslag voor gehele of gedeeltelijke afwijking van de kostendelersnorm op de grond dat toepassing ervan leidt tot een onredelijke uitkomst of een onbillijkheid van overwegende aard. Bovendien heeft de wetgever bij de invoering van de kostendelersnorm nadrukkelijk overwogen dat de voordelen van het kunnen delen van de kosten met medebewoners los staan van de redenen waarom men de woning deelt (Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 19, blz. 15-16).
3.4.
Eiseres heeft misschien met haar beroepsgrond ook nog bedoeld dat verweerder - in afwijking van wat in 3.3. staat - de bijstand had moeten afstemmen met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de Pw. Maar, voor afstemming in die zin is alleen plaats in zeer bijzondere situaties. Dat de zoon van eiseres door onbekendheid geen bijstand heeft aangevraagd, terwijl hij daar wel recht op had, levert geen zeer bijzondere situatie op.
4. Eiseres heeft ten slotte aangevoerd dat verweerder op grond van dringende redenen van terugvordering had moeten afzien. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.1.
Dringende redenen kunnen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. Van zulke omstandigheden heeft eiseres geen bewijs ingeleverd. Dat eiseres achteraf gezien in het te beoordelen tijdvak (het tijdvak van 17 maart 2019 tot en met 1 augustus 2019) recht had op 50% van het minimumloon en van de norm voor een alleenstaande financieel al moeilijk kon rondkomen is hiervoor niet voldoende. De hoogte van de terugvordering is, mede gelet op de financiële situatie van eiseres ook niet disproportioneel. Dat de terugvordering niet evenredig zou zijn (artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht) vindt de rechtbank dus niet. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat bij de invordering de beslagvrije voet in aanmerking zal worden genomen.
5. De beroepen zijn ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van J. Bijleveld, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 26 februari 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.