2.6.CSI heeft schriftelijke stukken overgelegd en haar stelling dat zij een (juridisch bindende) betalingsverplichting jegens de douane heeft, althans gehouden was tot zekerheidstelling, als volgt toegelicht.
Op 9 maart 2017 heeft CSI in opdracht van Vollers en Redisa als direct vertegenwoordiger van Redisa de invoeraangifte van de “
tobacco scrap” ingediend. Overeenkomstig de afspraken met Vollers en Redisa heeft CSI in de aangifte jegens de douane aangegeven dat betaling via haar betalingsfaciliteit zou lopen. Het feit dat CSI bij het indienen van de aangifte in het daarvoor bedoelde vakje heeft aangekruist dat gebruik zou worden gemaakt van haar betalingsfaciliteit, maakt dat CSI een betalingsverplichting heeft voor de douaneschulden die tot de beëindiging van de verificatiefase ontstaan. Dit volgt uit de systematiek van het douanerecht. De douaneschuld is tijdens de verificatiefase ontstaan. In dit kader heeft CSI een brief van de douane overgelegd van 18 oktober 2019, waarin de douane toelicht dat en waarom zij CSI financieel aansprakelijk houdt voor de douaneschuld. In de brief staat:
“(…) Voor nadere informatie over de accijnsschuld van Redisa, verwijs ik u naar mijn brief van 11 januari 2018 (…). Het daarin door mij ingenomen standpunt geldt nog steeds.
Dat betekent dat de douane Customs Support financieel aansprakelijk houdt voor het niet betaalde deel van de utb accijns op naam van Redisa.
De grondslag van de utb accijns is de invoeraangifte voor de zending “afvallen van tabak” die Customs Support op 9 maart 2017, als direct vertegenwoordiger namens Redisa, heeft ingediend. Ik ben van mening dat op Customs Support een betalingsverplichting rust om het uit het aangifteproces voortvloeiende bedrag, via haar betalingsfaciliteit als direct vertegenwoordiger te voldoen.
De betaling kon echter vanwege ontoereikendheid van het maandkrediet niet op 18 september 2017 op de reguliere wijze via AGS geëffectueerd worden. De aangifte is daarom op 22 november 2017 handmatig afgewerkt door het versturen van een zogenaamde pen-UTB aan Redisa. Dit doet niet af aan het feit dat Customs Support financieel aansprakelijk blijft voor het volledige bedrag van de accijnsschuld, in het geval Redisa niet betaalt.
Hieronder geef ik een korte toelichting over de financiële aansprakelijkheid van de douane-expediteur, die als direct vertegenwoordiger handelt, voor hetgeen verschuldigd wordt tot beëindiging van de verificatie van de aangifte.
Ik ben van mening dat de aansprakelijkheid gebaseerd is op de ‘triangel’ die bestaat uit de volgende elementen:
de overeenkomst/machtiging “directe vertegenwoordiging”, waarin is opgenomen dat tot het moment van beëindiging van de verificatie, voor de betaling gebruik wordt gemaakt van de faciliteit van de direct vertegenwoordiger;
het feit dat de douane-expediteur bij het indienen van de aangifte in het daarvoor bedoelde vakje aankruist dat gebruik wordt gemaakt van zijn betalingsfaciliteit waarmee hij jegens de douane een betalingsverplichting aangaat;
de vergunning “uitstel van betaling” die de douane-expediteur heeft met het daaraan gekoppelde maandkrediet. En de vergunning doorlopende zekerheid voor het betalingsuitstel dat aan hem wordt verleend gedurende een maand, die afgedekt is door een garantie of borgstelling door een bank of borgmaatschappij.
Douane-expediteurs voldoen de bedragen, die zij in verband met ingediende aangiften voor opdrachtgevers gedurende een maand verschuldigd worden, achteraf ineens in de daaropvolgende maand. Dit is de gangbare praktijk, waarmee wordt voorkomen dat voor elke afzonderlijke aangifte direct moet worden afgerekend met de douane. Het betalingsuitstel wordt dus verleend onder de voorwaarde van een doorlopende zekerheidstelling, door middel van een garantie of borgstelling. De wettelijke bepalingen zijn te vinden in Titel III, Hoofdstuk 3, afdeling 2 van het Douanewetboek.
Met betrekking tot de “Akte van borgtocht” merk ik nog op dat het een civiele financiële aansprakelijkheid betreft, waarbij de aanspraak beperkt is tot de hoogte van de borgstelling. Ik verwijs hiervoor naar artikel 3 van de algemene bepalingen van de model overeenkomst machtiging directe vertegenwoordiger en de punten 1, 1C en 2 van de Akte van borgtocht.
Ten aanzien van hetgeen staat te gebeuren als de accijnsclaim van Redisa onherroepelijk zou worden, zal de ‘marsroute’ wat betreft de douane als volgt verlopen:
- De ontvanger spreekt dan eerst Redisa aan tot betaling. Betaalt Redisa vervolgens niet dan wendt de ontvanger zich tot Customs Support en zal haar dus aanspreken tot betaling.
- Als Customs Support vervolgens weigert te betalen, dan is de volgende stap dat de ontvanger de door Customs Support gestelde borgstelling zal gaan uitwinnen.
- Dan vordert de ontvanger dus betaling van de bank die een borg heeft afgegeven, die onder meer de betalingsverplichting van Customs Support dekt als direct vertegenwoordiger met betrekking tot douaneschulden van derden, die zijn vastgesteld tot het moment van beëindiging van de verificatiefase.
- Indien de borgsteller geen gehoor geeft aan de vordering tot betaling, is de ontvanger gedwongen voor het invorderen – van zekerheid die gesteld is – een civiele procedure bij de Rechtbank op te starten tegen de borgsteller.”
CSI heeft in dit kader toegelicht dat op grond van artikel 195 lid 1 van de Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (herschikking) (hierna: DWU) aangegeven goederen pas worden vrijgegeven indien het bedrag aan in- of uitvoerrechten is betaald, of indien daarvoor zekerheid is gesteld. Omdat het voor douane-expediteurs praktisch ondoenlijk zou zijn om iedere aangifte afzonderlijk te betalen, dan wel voor iedere aangifte afzonderlijk zekerheid te stellen, maken douane-expediteurs gebruik van een betalingsfaciliteit met de douane. Ook CSI maakt hiervan gebruik. Deze betalingsfaciliteit werkt als volgt, aldus CSI.
CSI heeft telkens uitstel van betaling van een douaneschuld. De in een maand ontstane douaneschulden ten gevolge van de aangiftes die CSI doet, mogen eens per maand achteraf ineens worden voldaan. Dit geschiedt via het maandkrediet dat CSI bij de douane aanhoudt. Ingevolge artikel 89 lid 5 en 95 DWU dient CSI hiertoe over een vergunning doorlopende zekerheid te beschikken. Met de gestelde doorlopende zekerheid kan zij toestemming verkrijgen om gebruik te maken van de zogenoemde uitstelregeling maandbetalingen (artikel 110 DWU). CSI heeft in dit kader haar vergunning ‘elektronisch aangeven AGS’ overgelegd, alsmede brieven van de douane ten aanzien van de bevestiging of aanvaarding van de (gewijzigde) zekerheidstelling, met bijlagen en de vergunning doorlopende zekerheidstelling. Volgens CSI blijkt uit deze stukken dat zij zekerheid heeft gesteld in verband met bedragen die moeten worden betaald op grond van onder meer accijnswetgeving in verband met aangiftes tot het in het vrije verkeer brengen van goederen op basis van het maandkrediet. Artikel 109 lid 2 DWU staat toe dat een ander dan de douaneschuldenaar zekerheid stelt.
Hoewel CSI derhalve niet de douaneschuldenaar is in de zin van artikel 77 DWU, heeft zij als direct douanevertegenwoordiger wel een juridische betalingsverplichting en de plicht om zekerheid te stellen jegens de douane. Zo staat in de brief van de douane van 23 augustus 2020:
“U heeft doorlopende zekerheid gesteld door middel van een akte van borgtocht (…) ten bedrage van € 1.650.000,00. Door deze zekerheidstelling kunt u gebruik maken van één of meerdere vergunningen en/of regelingen opgenomen in bijlage 1 bij deze brief.”
In bijlage 1 bij voornoemde brief staat:
“ZEKERHEIDSTELLING IN VERBAND MET VERGUNNINGEN/REGELINGEN
Er is ten gunste van het Koninkrijk der Nederlanden zekerheid gesteld tot een bedrag van € 1.5999.999,90.
Deze zekerheid is gesteld voor bedragen die moeten worden betaald op grond van de onderstaande wettelijke bepalingen of als gevolg van wijzigingen daarvan:
de rechten bij in- en uitvoer als bedoeld in art. 7:3 van de Algemene Douanewet;
(…)
de accijnzen;
(…)
De zekerheid is gesteld voor betalingsverplichtingen die voortvloeien uit de volgende vergunning(en)/regeling(en):
DWU vergunning(en)
Vergunning
Referentiebedrag
Geëist bedrag
In het vrije verkeer brengen in het kader van de normale douaneaangifte met uitstel van betaling (maandkrediet)
€ 5.333.333,00
€ 1.599.999,99
Aanvullende zekerheid
Voor aangiften tot plaatsing onder een regeling waarbij de vergunning op aangifte wordt aangevraagd (directe vertegenwoordiger/expediteur o.g.v. Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de commissie art. 163).
€ 50.000,00
In de brief van 20 augustus 2018 van de douane/belastingdienst staat:
“Er heeft een wijziging plaatsgevonden in uw
Vergunning doorlopende zekerheid inclusief eventuele verlaging of ontheffing[ontvangen].
Het betreft hier [e]en wijziging in het bedrag van de zekerheid/referentiebedrag.
Hierbij ontvangt u een herdruk van de vergunning met de eventuele individuele voorwaarden die hiervoor gelden.”
De Vergunning doorlopende zekerheid inclusief eventuele verlaging of ontheffing, d.d. 20 augustus 2018, vermeldt onder meer:
1. Het bedrag dat overeenkomst met het bedrag dat aan in- of uitvoerrechten, accijns, omzet-, verbruiks- en kolenbelasting is ontstaan voor de volgende doeleinden:
In het vrije verkeer brengen in het kader van de normale douaneaangifte met uitstel van betaling (maandkrediet) € 5.333.333,00.”
Ook eerdere versies maken volgens CSI duidelijk dat de vergunning wordt afgegeven in verband met de betalingsverplichtingen die CSI als vergunninghouder heeft doordat zij bij aangiften gebruikmaakt van de uitstelregeling maandkrediet.
Ook heeft CSI de akte van borgtocht overgelegd.