ECLI:NL:RBROT:2021:1576

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
C/10/580842 / HA ZA 19-776
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij schade tijdens belading van een schip en de reikwijdte van exoneratieclausules op terreinborden

In deze zaak vorderden E.O.C. Onderlinge Schepenverzekering U.A. en een vennootschap onder firma schadevergoeding van Rotterdam World Gateway B.V. (RWG) na schade aan het stuurhuis van hun motorvrachtschip tijdens de belading op 4 augustus 2018. De rechtbank Rotterdam diende te beoordelen of RWG aansprakelijk was voor de schade, waarbij de vraag centraal stond of de kraanmachinist onzorgvuldig had gehandeld. EOC c.s. stelde dat de kraanmachinist de spreader niet correct had gemanoeuvreerd, waardoor deze het stuurhuis raakte. RWG voerde verweer en beriep zich op een exoneratieclausule die op terreinborden was vermeld, waarin aansprakelijkheid voor schade tijdens laad- en loswerkzaamheden werd uitgesloten, tenzij er sprake was van opzet of grove nalatigheid.

De rechtbank overwoog dat, hoewel de spreader in contact was gekomen met het stuurhuis, niet zonder meer kon worden geconcludeerd dat er sprake was van onrechtmatig handelen van RWG. De rechtbank droeg EOC c.s. op te bewijzen dat de kraanmachinist onzorgvuldig had gehandeld. Tevens werd overwogen dat de exoneratieclausule niet zonder meer kon worden ingeroepen, omdat bezoekers van het terrein niet zonder meer op de hoogte hoefden te zijn van de uitsluiting van aansprakelijkheid voor onzorgvuldig handelen. De zaak werd aangehouden voor bewijslevering, waarbij EOC c.s. de mogelijkheid kreeg om bewijsstukken en getuigen te overleggen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/580842 / HA ZA 19-776
Vonnis van 24 februari 2021
in de zaak van
1. de onderlinge waarborgmaatschappij
E.O.C. ONDERLINGE SCHEPENVERZEKERING U.A.,
gevestigd te Meppel ,
2. de vennootschap onder firma
[eiseres sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseressen,
advocaat mr. P.E. van Dam te Capelle aan den IJssel,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ROTTERDAM WOLD GATEWAY B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. D. Komen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna EOC, de vof en RWG genoemd worden. Eiseressen gezamenlijk zullen EOC c.s. genoemd worden

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in het incident van 29 januari 2020, alsmede de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek, met producties;
  • de akte houdende uitlating producties van EOC c.s;
  • de antwoordakte van RWG, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
De vof, althans haar vennoten de heer [naam persoon 1] en mevrouw P.J. [naam persoon 2] is/zijn eigenaar van motorvrachtschip “ [naam vaartuig] ” (bouwjaar 2010, lengte 109,89 m, breedte 11,45 m, diepgang 3,92 m en laadvermogen 3.304 mt). EOC is de cascoverzekeraar van de [naam vaartuig] .
2.2.
RWG exploiteert een containerterminal op de Tweede Maasvlakte te Rotterdam.
2.3.
Op 4 augustus 2018 lag de [naam vaartuig] met haar stuurboordzijde langs de kade van het terrein van RWG, om daar door kraan BC03 met containers te worden beladen.
2.4.
Kort nadat de zogenaamde
remote operatorvan RWG op afstand vanuit het
Terminal Operations Buildingeen container dicht tegen het achterschot van het laadruim van de [naam vaartuig] had geplaatst, is schade ontstaan aan het stuurhuis van de [naam vaartuig] . De schade is het gevolg van een aanraking tussen de spreader onder (de giek van) de kraan en de pet van de klep van het stuurhuis.
2.5.
Het ms [naam vaartuig] heeft een in hoogte verstelbaar stuurhuis met een in hoogte verstelbare bovenbouw. Voor het stuurhuis staat een stalen beschermingsconstructie, bestaande uit twee rechtopstaande palen, waartussen een staaldraad is gespannen. Ten tijde van het incident was het stuurhuis in de laagste positie geplaatst, maar de bovenzijde daarvan niet.

3..Het geschil

3.1.
EOC c.s. vordert, kort samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, RWG veroordeelt tot betaling:
an EOC van een bedrag van € 77.431,24, te vermeerderen met de wettelijke rente,
aan de vof van een bedrag van € 29.569,20, te vermeerderen met de wettelijke rente,
van EOC c.s. in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en, voor het geval voldoening van de proces- en nakosten niet binnen de gestelde termijn van veertien dagen na dagtekening van het vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten.
3.2.
EOC c.s. heeft hieraan kort samengevat het volgende ten grondslag gelegd. Tijdens de belading op 4 augustus 2018 heeft een
remote operatorvan RWG een 45-voetscontainer op de tweede laag in het vak direct voor het stuurhuis geplaatst. Na het plaatsen van de container is de spreader omhoog gehesen, zonder de kraan iets terug naar voren, weg van het stuurhuis te rijden om de giek van de kraan recht boven de container te positioneren, terwijl de kraan tijdens die hijsmanvoeuvre nog meer naar achteren, richting het stuurhuis is gereden. Daardoor is de spreader richting het stuurhuis gezwiept. Door dit onzorgvuldige en onrechtmatige handelen van de
remote operatoris schade aan het stuurhuis ontstaan, waarvoor RWG aansprakelijk is. Krachtens de verzekeringsovereenkomst daartoe gehouden heeft EOC een bedrag van € 74.054,50 aan haar verzekerde de vof uitgekeerd en de expertisekosten betaald. Voor in totaal € 75.604,50 is EOC in de rechten van de vof gesubrogeerd, zodat EOC gerechtigd is betaling van dat bedrag te vorderen.
3.3.
RWG voert verweer, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van EOC c.s. in haar vorderingen, althans tot afwijzing van die vorderingen, met veroordeling van EOC c.s in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen twee weken na dagtekening van het vonnis zijn voldaan.
3.4.
RWG heeft hiertoe, kort samengevat, aangevoerd dat haar een beroep toekomt op exoneratie, dat zij niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens EOC c.s., en indien RWG wel onrechtmatig zou hebben gehandeld, dat de schade te wijten is aan de eigen schuld van EOC c.s. Daarnaast betwist RWG de door EOC c.s. opgegeven schadeposten.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

Heeft de kraanmachinist/remote operator onzorgvuldig gehandeld?

4.1.
Partijen twisten over de vraag of de schade aan de stuurhut van de [naam vaartuig] is ontstaan ten gevolge van een fout van een kraanmachinist (hierna:
remote operator), waarvoor RWG aansprakelijk is. Daarbij levert de enkele omstandigheid dat er schade is ontstaan tijdens het beladen, niet zonder meer een onrechtmatige daad op van RWG jegens de vof. Om tot een onrechtmatige daad te kunnen concluderen, is vereist dat het schadebrengende feit zijn oorzaak vindt in een onrechtmatige gedraging, zoals het niet in acht nemen van de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt. Nu tussen partijen niet in geschil is dat er van gebruikelijke machinale lossing sprake is, is er eerst sprake van een onrechtmatige daad door de
remote operatorindien deze niet met de bij machinale lossing redelijkerwijs van hem te verlangen zorgvuldigheid te werk is gegaan (vgl. HR 6 maart 1953, NJ 1953/791 (
Nicolaos Pateras) en specifiek voor de machinale lossing van containers uit een binnenschip o.a. rechtbank Rotterdam, 13 juli 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:BZ1757 (
Tornado)). Als uitgangspunt bij de belading van een container in een schip heeft te gelden dat dit zo zorgvuldig dient te geschieden dat geen schade aan het schip wordt toegebracht. In dit verband is tevens van belang dat
remote operatorvanwege de nabijheid van de stuurhut en de daarin aanwezige personen een bijzondere zorgvuldigheid diende te betrachten bij de belading (Gerechtshof Den Haag 4 augustus 2009, JCDI:ADS42018:1, S&S 2011/97 (
Noordkaap), r.o. 2.2; Gerechtshof Den Haag, 25 februari 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1524 (
Allegonda) r.o. 6).
4.2.
EOC c.s. heeft in dit verband gesteld dat de schade aan de stuurhut van de [naam vaartuig] is ontstaan door de onzorgvuldige handelswijze van de
remote operatorvan RWG, waarvoor RWG op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is. EOC c.s. heeft dit als volgt toegelicht.
Na plaatsing van de container in het ruim van het schip en alvorens de spreader omhoog te hijsen, heeft de
remote operatorniet zodanig gemanoeuvreerd dat de spreader zich recht omhoog, althans vrij van het stuurhuis zou bewegen. De
remote operatorheeft nagelaten de kraan weg van het stuurhuis te rijden, en heeft bovendien de kraan nog meer richting het stuurhuis gereden. Daarbij geldt dat, aangezien in de nabijheid werd gemanoeuvreerd van een zich vlak achter het laadruim bevindend stuurhuis waarin zich mensen bevonden, de
remote operatorextra zorgvuldig behoorde te zijn.
4.3.
RWG heeft hiertegen ingebracht dat de
remote operatorde spreader rechtstandig terug omhoog heeft laten komen na de plaatsing van de container. De spreader ging derhalve in een rechte verticale lijn omhoog. Dat kan ook niet anders, omdat de bevestigingspunten op de hoeken van de containers anders niet precies op de container in de laag eronder zouden passen. Had de kraan meer richting het stuurhuis gestaan, dan had de container de beschermkabel tussen de stuurhut en het ruim moeten raken. Dat is niet gebeurd. Schade aan de stuurhut is niet mogelijk bij het rechtstandig ophalen van de spreader, omdat de spreader de stuurhut dan niet kan raken. RWG betwist derhalve dat de kraan verder weg had moeten rijden van de stuurhut bij het ophalen van de spreader. Ook betwist RWG dat de kraan verder naar de stuurhut toe zou zijn gereden tijdens de manoeuvre.
Daarnaast heeft RWG aangevoerd dat de [naam vaartuig] niet deugdelijk lag afgemeerd, zodat het schip door de golfslag en zuiging van passerende zeeschepen bewoog. De vof had ervoor moeten zorgen dat het schip stillag, onder meer door bij het stijgende waterpeil de touwen aan te trekken. Alleen een beweging van het schip heeft de spreader en het stuurhuis tegen elkaar kunnen brengen.
Tot slot heeft RWG aangevoerd dat de schade het gevolg is van omstandigheden die aan EOC c.s. kunnen worden toegerekend. De mate waarin de vof schuld heeft is dermate groot dat de vergoedingsplicht van RWG na evenredige toerekening wegvalt. Scheepseigenaren moeten erop bedacht zijn dat bij belading en lossing schade aan het schip kan ontstaan, zodat van de scheepseigenaar verwacht mag worden dat hij voorzorgsmaatregelen neemt om schade als de onderhavige te voorkomen. De vof heeft dit nagelaten. De manoeuvreerruimte tussen het achterschot van het ruim en de stuurhut is klein, en de vof had ervoor kunnen kiezen om niet op de achterste rij te laden. Het is immers de vof die laad- en losplannen opstelt. Daarnaast had de vof het bovenste gedeelte van het stuurhuis in de laagste stand kunnen zetten, te meer het een vaker voorkomend schade-evenement betreft.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de spreader van de kraan in contact is gekomen met de stuurhut van de [naam vaartuig] . Voorts is niet in geschil dat als de spreader rechtstandig omhoog was gekomen, de stuurhut niet zou zijn geraakt. Tot slot is niet in geschil dat indien vast komt te staan dat de
remote operatoreen fout heeft gemaakt bij de belading in de zin van artikel 6:162 BW, dat RWG hiervoor aansprakelijk is (artikel 6:170 BW).
4.5.
EOC c.s. heeft haar stellingen onderbouwd met een toedrachtsverklaring van de heer [naam persoon 1] en een toedrachtsformulier van de heer en mevrouw [naam persoon 2] . De heer [naam persoon 1] heeft in zijn toedrachtsverklaring verklaard: “Nadat men op vak 12-13 een 45ft container [containernummer] in de tweede laag en de spreader loskoppelde is bij het omhoog halen de spreader tegen de petrand van de stuurhut gekomen (…) Aangezien het schip met touwen op de lier strak aangetrokken vastligt bewoog het schip niet ten tijde van de kraanbewegingen (…).” Gelet op de gemotiveerde betwisting van RWG is hiermee niet vast komen te staan dat de kraanmachinist onzorgvuldig heeft gehandeld. [naam persoon 1] verklaart immers niet dat bij het ophalen van de spreader de
remote operatorde giek van de kraan uit het midden, te dicht bij de stuurhut had gepositioneerd en dat hij naliet van de stuurhut weg te rijden of daarbij de kraan zelfs nog meer richting het stuurhuis heeft gereden. Ook uit het toedrachtsformulier van de heer en mevrouw [naam persoon 2] blijkt dit niet. De rechtbank zal EOC c.s. overeenkomstig haar aanbod opdragen de door haar aan de
remote operatorverweten gedragingen, althans één daarvan, te bewijzen.
4.6.
De stelling van RWG dat de spreader in contact is gekomen met de pet van de stuurhut ten gevolge van het bewegen van het schip door getijdenwerking en zuiging en doordat het schip niet goed lag afgemeerd is in het geheel niet onderbouwd. De overgelegde getijdentabel is niet toegelicht en de windkracht bedroeg volgens RWG 4 Beaufort. Van de
remote operatoris door RWG geen verklaring overgelegd. Indien de (veronder)stelling van RWG overigens juist zou zijn, geldt dat het dan op de weg van de
remote operatorhad gelegen om hierover overleg te voeren met de schipper (Gerechtshof Den Haag, 25 februari 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1524 (
Allegonda) r.o. 6 en 7). Dit verweer slaagt derhalve niet. Hetzelfde geldt voor de geringe ruimte tussen het achterschot van het ruim en de stuurhut en het feit dat de bovenbouw van het stuurhuis ten tijde van het incident niet in de laagste maar in de standaardpositie was geplaatst. Indien de kraanmachinist van mening was dat schadevrije belading hierdoor niet mogelijk was, dan wel dat een risico op schade ontstond, dan had het op diens weg gelegen om de vof te waarschuwen, in reactie op het laadplan of bij de belading zelf (Gerechtshof Den Haag 4 augustus 2009, JCDI:ADS42018:1, S&S 2011/97 (
Noordkaap), r.o. 2.2; Gerechtshof Den Haag, 25 februari 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1524 (
Allegonda), r.o. 6 ; rechtbank Rotterdam 13 juli 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:BZ1757 (
Tornado), r.o. 4.7 en 4.8).
De exoneratieclausule
4.7.
Indien EOC c.s. in de bewijsopdracht slaagt, wordt aan de vraag toegekomen of RWG zich op haar exoneratieclausule kan beroepen.
Op de terreinborden van RWG staat:
“WARNING
Visiting the terminal of Rotterdam World Gateway B.V. (RWG) will be at your own risk. Please be aware of certain risks relating to a container terminal in operation like RWG, for example the risk to suffer damage while participating in the traffic on the terminal, during loading and/or discharging cargo, while moving containers or other cargo as well as during other terminal activities relating to storage and stevedoring.
RWG and/or personnel assigned by RWG will not be liable for any damage – of whatever nature and/or of whatever cause – to persons, vehicles, vessels and/or other objects situated on its premises, in the waters adjacent to its premises and/or on ships moored alongside its quays, unless this damage is caused by wilful intent or gross negligence of RWG, its assigned personnel or management.”
4.8.
Volgens RWG passeert elke bezoeker die RWG via de landzijde bezoekt, nog voordat men bij de
security lodgearriveert, dit terreinbord. Bovendien is iedere bezoeker verplicht zich aan te melden bij de
security lodgevoordat het terrein van RWG kan worden betreden. Volgens protocol krijgt de bezoeker daar een Nederlandstalige (of Engelstalige) folder, waarin onder andere staat:
“Aansprakelijkheid
Een bezoek aan de RWG-terminal geschiedt op eigen risico. Aan de bedrijfsvoering van RWG zijn risico’s verbonden, zoals het risico op schade ontstaan in het verkeer op de terminal, bij laad- en loswerkzaamheden, bij verplaatsing van containers en/of goederen en bij overige activiteiten ten behoeve van de op- en overslag. RWG en de door RWG te werk gestelde personen zijn niet aansprakelijk voor enige schade – van welke aard of met welke oorzaak dan ook – aan personen, voer- en vaartuigen en andere zaken die zich bevinden op zijn terrein, in het aan het RWG-terrein grenzende water of op de langszij afgemeerde schepen, een en ander tenzij de schade is veroorzaakt door opzet of bewuste roekeloosheid van RWG of de met de leiding van het bedrijf belaste personen.”
Daarna moet iedere bezoeker volgens protocol minimaal eens per jaar een verplichte instructie volgen, bestaande uit een korte film en een aantal verplichte controlevragen, aldus nog steeds RWG. Een van die controlevragen behelst de vraag of de bezoeker akkoord gaat met de hiervoor geciteerde Nederlandstalige exoneratieclausule. Indien de bezoeker hiermee niet akkoord gaat, volgt een foutmelding, waardoor de bezoeker geen toegang krijgt tot het terrein van RWG. Indien de bezoeker akkoord gaat met de controlevragen ontvangt deze een toegangspas. Met die pas kan toegang tot de terminal worden verkregen, waarna een tweede bord wordt gepasseerd. Deze procedure is vastgelegd in een werkinstructie, hetgeen ook is bevestigd door de heer [naam persoon 3] , security manager van RWG.
Volgens RWG bezoeken de vennoten van de vof het terrein van RWG sinds jaar en dag regelmatig via de landzijde, waarbij zij telkens de terreinborden zijn gepasseerd, een bezoekersfolder hebben ontvangen en in de
security lodgeakkoord hebben gegeven op onder meer de controlevraag over de exoneratieclausule. Uit de bezoekersgegevens blijkt dat mevrouw [naam persoon 2] het terrein op 5 juni 2017 en op 12 mei 2018 heeft bezocht. Uit de gegevens van het nieuwe aanmeldsysteem van RWG, waarop zij eind 2018 is overgestapt, blijkt dat beide vennoten van de vof het terrein van RWG na het schadevoorval regelmatig via de landzijde bezochten. Aannemelijk is volgens RWG dat dit voorafgaand aan het schadevoorval ook al het geval was. Blijkens een verklaring van de heer [naam persoon 4] , de teamleider Security van Securitas, blijkt dat de werkinstructie op de
security lodgete allen tijde strikt dient te worden opgevolgd door het beveiligingspersoneel. Hij schrijft dat bezoekers slechts worden toegelaten indien zij daar omwille van beroeps- of bedrijfsmatige redenen dienen te zijn.
4.9.
Ook aan de kade, waar RWG schepen belaadt en lost, staat een terreinbord met dezelfde tekst als het terreinbord aan de landzijde. De [naam vaartuig] lag aangemeerd bij kraan BC 203, die vlakbij het terreinbord staat. Bovendien heeft de vof in de jaren voorafgaand aan en na het schadevoorval regelmatig bij RWG aangemeerd voor belading of lossing, zodat de vof ook het terreinbord aan de waterzijde moet hebben gezien.
Aangezien de exoneratie expliciet de aansprakelijkheid van RWG voor schade bij laad- en loswerkzaamheden aan aangemeerde vaartuigen uitsluit, kan EOC c.s. RWG niet aansprakelijk stellen voor de door EOC c.s. geleden schade, aldus nog steeds RWG.
4.10.
EOC c.s. heeft hiertegen aangevoerd dat de vof de [naam vaartuig] niet uit vrije keuze bij RWG had afgemeerd. Dit deed zij in het kader van de uitvoering van verplichtingen van de vof onder een met DP Chartering gesloten bevrachtingsovereenkomst. In dat geval kan RWG, indien zij haar aansprakelijkheid wenst uit te sluiten, niet volstaan met mededelingen op terreinborden.
Ten aanzien van de door RWG gestelde bezoeken via de landzijde, geldt dat het protocol in de
security lodgeniet zo consequent wordt uitgevoerd als RWG suggereert; mevrouw [naam persoon 2] heeft bij haar bezoeken aan het terrein geen folder meegekregen of controlevragen beantwoord, nu de dienstdoende beveiliger dat niet nodig vond omdat mevrouw reeds bekend was op het terrein van RWG. Bovendien kan, indien mevrouw [naam persoon 2] wel bij bezoek via de landzijde ruim een jaar voor de schadedatum kennis zou hebben genomen van de exoneratieclausule, dit niet tot gevolg hebben dat mevrouw [naam persoon 2] heeft aanvaard dat RWG voor de stuurhuisschade niet aansprakelijk is. In de regel, en in elk geval bij het terreinbezoek in 2017, werd het terrein over land door haar slechts voor privédoeleinden betreden.
Voor zover RWG stelt dat zowel de heer [naam persoon 1] als mevrouw [naam persoon 2] na het schadevoorval regelmatig via de landzijde het terrein hebben betreden, geldt dat dit niets zegt over de vraag of zij voorafgaand aan het schadevoorval bekend waren met de exoneratieclausule.
Voorts heeft EOC c.s. aangevoerd dat niet is aangetoond dat de mededelingen op de terreinborden voor de vof deugdelijk zichtbaar waren en dat de vennoten er kennis van hebben genomen, althans hadden kunnen en moeten nemen. De borden worden immers zowel op de land- als op de waterzijde vanaf een aanzienlijke afstand gepasseerd.
Ook blijkt niet dat de vof de mededelingen had kunnen of behoren te begrijpen als uitsluiting van aansprakelijkheid voor een fout van een kraanmachinist. Het feit dat het terreinrisico in de tekst wordt geconcretiseerd met voorbeelden, waarbij tevens op risico’s verbonden aan laad- en loswerkzaamheden wordt gewezen, maakt niet dat de vof had kunnen begrijpen dat RWG ook schade als gevolg van onzorgvuldig handelen uit wilde sluiten. Dat heeft RWG immers niet in de tekst geconcretiseerd, waarbij voor niet-juridisch geschoolde personen als de vennoten van de vof de term ‘gross negligence’ ook zo konden begrijpen dat RWG wel degelijk aansprakelijk is voor door RWG gemaakte fouten. Dit geldt te meer nu de juridische tekst op de terreinborden Engelstalig is. Bovendien mocht de vof ervan uitgaan dat RWG zorgvuldig te werk gaat, aangezien soortgelijke schade niet eerder is voorgekomen bij belading of lossing van de [naam vaartuig] door RWG.
EOC c.s. heeft ook betwist dat de tekst op de terreinborden en in de folder specifiek genoeg is om de aansprakelijkheid van RWG in dit geval uit te sluiten, aangezien RWG primair wijst op risico’s bij betreding van het terrein van RWG.
Subsidiair stelt EOC c.s. dat de fout van de kraanmachinist het gevolg is van
gross negligence. Hij heeft in de nabijheid van het stuurhuis, waarin zich personen bevonden, zo gemanoeuvreerd dat de spreader het stuurhuis geraakt heeft en die personen in gevaar gebracht, daar waar hij juist weg van het stuurhuis en de zich daarin bevindende personen diende te blijven en kon blijven.
4.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat er ten behoeve van de belading van de [naam vaartuig] geen overeenkomst is gesloten tussen de vof en RWG. Bij de beantwoording van de vraag of RWG zich op de exoneratieclausule op haar terreinborden kan beroepen, is derhalve van belang of er tussen de vof en RWG in zoverre een afzonderlijke overeenkomst tot stand is gekomen met die inhoud. In dat kader is van belang dat EOC c.s. en RWG onder meer twisten over de reikwijdte van de exoneratieclausule. Bij de uitleg van de exoneratieclausule komt het aan op de zin die onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan de betreffende mededeling moest worden toegekend.
4.12.
Hierbij is van belang dat in de tekst gewezen wordt op concrete risico’s die zijn verbonden aan het betreden van het terrein van RWG, waaronder op risico’s verbonden aan het beladen en lossen. Hiermee wijst RWG op zowel algemene als specifieke risico’s verbonden aan het betreden van haar terrein. Daarmee is de clausule in zoverre geschikt om op te roepen tot waakzaamheid, maar niet voor het uitsluiten van aansprakelijkheid als gevolg van onzorgvuldig handelen. Tevens is van belang dat de aansprakelijkheid voor schade als gevolg van
gross negligencein de Engelstalige tekst op de terreinborden, alsmede als gevolg van opzet of bewuste roekeloosheid in de Nederlandstalige tekst in de bezoekersfolder en de controlevraag in de
security lodge– wat daar ook van zij – niet wordt uitgesloten, en dat deze tekst door niet-juridisch geschoolden wordt gelezen. RWG heeft in dat kader de stelling van EOC c.s. dat van de vennoten van de vof niet kon worden verwacht dat zij het juridische verschil begrepen tussen opzet en roekeloosheid enerzijds, en schuld, fouten en onzorgvuldig handelen anderzijds, onvoldoende betwist.
Een ander aspect is dat het niet zozeer een vrije keuze van de vof is geweest om de [naam vaartuig] langszij de kade van RWG af te meren; zij was daar in het kader van de uitvoering van een bevrachtingsovereenkomst en zal normaal gesproken niet in de gelegenheid zijn eerst juridisch advies in te winnen. Indien RWG zich tegenover dergelijke bezoekers wil exonereren voor de schadelijke gevolgen van onzorgvuldig handelen harerzijds, dient zij dat meer specifiek onder de aandacht te brengen (Gerechtshof Den Haag, 25 februari 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1524 (
Allegonda) r.o. 10). Dat geldt zowel voor het onder de aandacht brengen van de clausule op zich, als voor de inhoud van de clausule. Bezoekers van het terrein en aan de kade van RWG hoeven er niet zonder meer op bedacht te zijn dat RWG haar aansprakelijkheid voor schade als gevolg van handelen in strijd met de op haar rustende bijzondere zorgvuldigheid uitsluit.
4.13.
Hieruit volgt dat, ook indien vast zou komen te staan dat de terreinborden aan de land- en waterzijde zodanig waren geplaatst en van zodanig formaat waren dat deze voor de vof goed zichtbaar en goed leesbaar moeten zijn geweest, de vof de bezoekersfolder had ontvangen en geaccordeerd en de controlevragen had doorlopen, RWG er niet gerechtvaardigd op kon vertrouwen dat de vof de tekst op de terreinborden in de door RWG verdedigde zin had aanvaard. Derhalve geldt dat RWG haar aansprakelijkheid voor onrechtmatig handelen niet middels de exoneratieclausule kan uitsluiten.
4.14.
Hangende de bewijsleveringen zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt EOC c.s. op te bewijzen dat de
remote operatorna het plaatsen van de container de spreader omhoog heeft gehesen, zonder de kraan iets terug naar voren, weg van het stuurhuis te rijden om de giek van de kraan recht boven de container te positioneren, en/of dat de
remote operatorde kraan tijdens de hijsmanoeuvre nog meer naar achteren, richting het stuurhuis heeft gereden,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
10 maart 2021voor uitlating door EOC c.s. of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat EOC c.s., indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen,
5.4.
bepaalt dat EOC c.s., indien zij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden april 2021 tot en met juni 2021 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. P.C. Santema in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema. Het is ondertekend en in het openbaar uitgesproken op door mr. C. Bouwman, rolrechter, op 24 februari 2021.
3178/32