Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
handelend onder de naam [handelsnaam],
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiseres en gedaagde, waarbij eiseres schadevergoeding vorderde van gedaagde, een acupuncturist. Eiseres stelde dat zij op 17 en 18 juni 2020 door gedaagde was behandeld met warmte-kompressen, wat resulteerde in brandwonden op haar knieën. Eiseres had gedaagde aansprakelijk gesteld voor de schade die zij had geleden als gevolg van deze behandeling. Gedaagde ontkende echter de behandeling en de aansprakelijkheid, en stelde dat eiseres niet had aangetoond dat de behandeling had plaatsgevonden.
De procedure begon met een dagvaarding van eiseres op 5 oktober 2020, waarin zij vorderingen deed tot schadevergoeding en vergoeding van proceskosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiseres de bewijslast droeg voor haar stellingen, maar dat zij niet voldoende bewijs had geleverd om haar claims te onderbouwen. De kantonrechter oordeelde dat de overgelegde factuur en andere bewijsstukken niet aantoonden dat gedaagde de behandeling had uitgevoerd zoals door eiseres gesteld.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van eiseres afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde op nihil zijn begroot, aangezien gedaagde zonder gemachtigde procedeerde. Dit vonnis benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele zaken en de rol van de bewijslast bij geschillen over aansprakelijkheid.