In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting, heeft de rechtbank Rotterdam op 24 februari 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat er redelijke twijfel bestond over het bestanddeel dwang. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en een gevangenisstraf van drie jaar, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster inconsistenties vertoonden en niet volledig ondersteund werden door ander bewijs. De rechtbank stelde vast dat de aangeefster, ondanks haar verklaringen over geweld en dwang, geen letsel vertoonde dat haar verhaal ondersteunde. Bovendien waren er geen sporen van een worsteling aangetroffen in de slaapkamer, en de verklaringen van de verdachte leken niet volledig onjuist. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de aangeefster op belangrijke onderdelen niet goed voorstelbaar waren, wat leidde tot redelijke twijfel over de feiten. De vordering van de benadeelde partij werd ingetrokken, omdat deze reeds door de verdachte was voldaan. De rechtbank sprak de verdachte vrij en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op.