ECLI:NL:RBROT:2021:1464

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
10/233527-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring poging zware mishandeling en mishandeling door steken met een mes

Op 24 februari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 27 september 2019 in Spijkenisse betrokken was bij een gewelddadig incident. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een woordenwisseling met de aangevers, hen met een mes heeft verwond. De verdediging voerde aan dat de verwondingen op andere wijze waren veroorzaakt en dat er sprake was van noodweer. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de verdachte aanvallend had gehandeld. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte de aangevers had mishandeld en dat zij had geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan een van hen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan de uitvoering voorwaardelijk was, en een taakstraf van 160 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een geestelijke stoornis en alcoholgebruik, en legde bijzondere voorwaarden op, waaronder ambulante behandeling en toezicht door de reclassering. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, gezien de complexe voorgeschiedenis van het conflict tussen partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/233527-19
Datum uitspraak: 24 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. A.T. Tilburg, advocaat te Spijkenisse.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 februari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.J. Lindhout heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 impliciet primair en 2 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, meewerken aan ambulante behandeling uitgevoerd door Fivoor Ambulant Centrum of soortgelijke hulpverlener en het meewerken aan middelencontroles.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 impliciet primair (poging doodslag) en 2 primair (poging zware mishandeling) ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering (partieel) zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Primaire standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Daartoe is aangevoerd dat de aangevers pas achteraf hebben gemerkt dat ze gewond waren en ten tijde van het incident niets hebben gevoeld. De verwondingen van de aangevers kunnen ook anders dan met het zakmes (dat is aangetroffen in de keuken van de verdachte) zijn veroorzaakt. Een getuige verklaart dat is gezien dat er een vijl is opgeraapt.
Met betrekking tot het op het mes aangetroffen DNA-spoor van aangeefster [naam slachtoffer 1] kan niet worden uitgesloten dat dit op het mes terecht is gekomen doordat de verdachte in de keuken van haar woning haar handen en gezicht heeft gewassen. Bovendien is er op het mes geen DNA-materiaal van de verdachte aangetroffen.
4.2.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de
bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
In de nacht van 27 september 2019 omstreeks 01.45 zijn aangevers [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] (hierna de aangevers) afgekomen op herrie in het portiek van hun flatgebouw in Spijkenisse. De herrie werd veroorzaakt door de verdachte en haar (ex-)vriend [naam (ex)vriend verdachte] . Op de trap van het flatgebouw ontstond er tussen de verdachte en de aangevers een woordenwisseling die uiteindelijk uitliep op een gevecht. De verdachte is daarbij vastgehouden door beide aangevers en heeft op enig moment kans gezien om weer los te komen. De aangevers zien bloed en constateren vrijwel direct (snij/steek)verwondingen bij zichzelf. Er wordt door de politie in de keuken van de woning van de verdachte een zakmes aangetroffen. Op het onderste deel van het lemmet van het zakmes bevindt zich een bloedspoor met DNA-materiaal van aangeefster [naam slachtoffer 1] .
4.2.3.
Conclusie
Uit bovengenoemde omstandigheden en de overige bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat de verwondingen van de aangevers zijn toegebracht met een scherp voorwerp. De rechtbank acht bewezen dat dit scherpe voorwerp het zakmes is geweest dat in een plasje water op het aanrecht is aangetroffen in de keuken van de verdachte, nu daarop DNA-materiaal van aangever [naam slachtoffer 1] is aangetroffen. [naam (ex)vriend verdachte] heeft ook verklaard dat voorafgaand aan het gevecht hij de verdachte iets van haar nachtkastje uit haar woning heeft zien pakken en ten tijde van het gevecht een glinsterend metalen voorwerp door de lucht heeft zien vliegen. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij een dergelijk zakmes heeft. Dat het bloed van [naam slachtoffer 1] op een andere wijze op het zakmes terecht is gekomen acht de rechtbank niet aannemelijk.
4.2.4.
Noodweer
Door de verdediging is subsidiair een beroep gedaan op noodweer. Dit wordt in het kader van de leesbaarheid van dit vonnis voor zowel de mishandeling (waarbij een geslaagd beroep tot een vrijspraak zou leiden) als de poging zware mishandeling (waarbij een geslaagd beroep gevolgen heeft voor strafbaarheid van dit feit) in deze paragraaf besproken.
Door de verdediging is in het kader van het beroep op noodweer aangevoerd dat er al heel lang een gespannen situatie bestond tussen de verdachte en aangeefster [naam slachtoffer 1] . In de bewuste nacht is het [naam slachtoffer 1] geweest die de verdachte als eerste heeft geduwd. Daarna is de verdachte beetgepakt door aangever [naam slachtoffer 2] en is zij meerdere keren door [naam slachtoffer 1] geslagen en is haar hoofd tegen de trap gebonkt. Vervolgens heeft de verdachte zich verdedigd. De verdachte had na afloop een bult op haar achterhoofd, dit bevestigt haar lezing. Daarnaast was er sprake van een verwonding aan de buik van de verdachte. Nu de verdachte op deze manier is aangevallen, komt haar een geslaagd beroep op noodweer toe.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een verdediging(swil), tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, die het lijf, de eerbaarheid of een goed betreft, welke verdediging noodzakelijk en proportioneel is.
Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard als de gedraging van degene die zich hierop beroept, niet op grond van diens bedoeling en evenmin op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn/haar gedraging kan worden aangemerkt als verdediging, maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Uit de zich in het dossier bevindende verklaring van [naam (ex)vriend verdachte] maakt de rechtbank op dat de verdachte, na de woordenwisseling met de aangevers in het portiek, haar woning is ingelopen. [naam (ex)vriend verdachte] heeft tegen de verdachte gezegd dat zij binnen moest blijven en de deur op slot moest doen, omdat de situatie anders zou (kunnen) escaleren. De verdachte heeft dit evenwel niet gedaan. Zij is opnieuw, en nu in het bezit van een mes, naar buiten gegaan. Eenmaal buiten is zij in gevecht geraakt met de aangevers en heeft toen het mes gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen van de verdachte niet wijst op een wil tot verdediging, maar eerder als aanvallend kan worden aangemerkt. De verdachte heeft immers de confrontatie opgezocht met de aangevers die zich nog in het portiek bevonden op een moment dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De gedragingen van verdachte kunnen derhalve noch op grond van haar bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm daarvan worden aangemerkt als verdediging. Om die reden komt de verdachte geen beroep op noodweer toe. Het verweer wordt verworpen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
zij op 27 september 2019 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, telkens met een mes heeft gestoken/geprikt in de buik en de borst en vingersterwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
2
subsidiair
zij op 27 september 2019 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een mes te steken/te prikken in zijn pols
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

Er zijn, mede gelet op hetgeen onder 4.2.4 is overwogen, geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn derhalve strafbaar.
De bewezen feiten leveren op:
ten aanzien van feit 1:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
mishandeling.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat als het beroep op noodweer wordt verworpen, er sprake is van een situatie dat de grenzen van een noodzakelijke verdediging zijn overschreden, maar waarbij deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
6.2.
Beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake geweest van een noodweersituatie, omdat de gedragingen van de verdachte als aanvallend kunnen worden beschouwd. Om die reden wordt ook het beroep op noodweerexces verworpen.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten,
de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van haar buurvrouw [naam slachtoffer 1] en een mishandeling van haar bovenbuurman [naam slachtoffer 2] door hen met een mes te steken. De aangevers hebben hierbij fysiek letsel opgelopen. Daarbij spreekt het voor zich dat een dergelijk incident voor degenen die dit ondergaan ook emotionele gevolgen heeft.
Tegelijkertijd heeft de rechtbank ook oog voor de aanloop naar de het incident. Uit het dossier volgt dat er al maanden conflicten waren tussen de verdachte en haar buurvrouw [naam slachtoffer 1] . In de bewuste nacht had de verdachte haar relatie met haar vriend verbroken en was zij onder invloed van alcohol. Vervolgens vindt er een stresserende confrontatie met de aangevers plaats. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat zij opnieuw naar buiten is gegaan en als zodanig de confrontatie met de aangevers heeft opgezocht. Echter ziet de rechtbank ook dat de aangevers zich bij deze confrontatie niet onbetuigd hebben gelaten. De verdachte is vastgehouden, tegen de trap geduwd en geslagen. Hierdoor heeft ook de verdachte letsel opgelopen en ook in emotioneel opzicht heeft dit een grote impact op haar gehad.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
3 december 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Psychiater dr. [naam psychiater] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
3 december 2019. Dit rapport houdt het volgende in.
De psychiater heeft geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een aanpassingsstoornis met gemengd angstige en sombere stemming. Ten tijde van het tenlastegelegde leed de verdachte aan deze stoornis en had zij alcohol gebruikt. Door de stoornis was zij geneigd tot overreageren op bedreigingen en aanvallen en kwetsbaar voor gebruik dan wel misbruik van alcohol. Geadviseerd wordt het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen. Het recidiverisico kan klinisch als laag worden ingeschat. Geadviseerd wordt het eventuele recidivegevaar (verder) te beperken door ambulante behandeling en begeleiding door de forensische polikliniek Fivoor te Rotterdam, waarvoor zij al is aangemeld door haar toezichthouder van Reclassering Nederland. Daarvoor wordt het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf geadviseerd.
Psycholoog drs. [naam psycholoog] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd
13 januari 2020. Dit rapport houdt het volgende in.
Volgens de psycholoog moet het ten laste gelegde worden gezien als extreem gedrag van een niet-gestoorde vrouw, in een bijzondere, voor haar zeer stresserende context. Er is sprake geweest van een specifieke dynamiek in de interactie tussen de verdachte en de aangevers. Er wordt geconcludeerd dat de kans op herhaling van feiten, als ten laste gelegd, klein is.
Reclassering Nederland, afdeling reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 januari 2020. Dit rapport houdt het volgende in.
Het risico op recidive wordt ingeschat als laag. De reclassering stelt dat toezicht, ondanks de lage kans op recidive, toch geïndiceerd is. Dit wegens zorgelijke factoren als denkpatronen en vaardigheden, het ontbreken van dagbesteding en onduidelijkheid over de frequentie van het alcoholgebruik en de werking daarvan op betrokkene. De reclassering wil gedurende een toezicht meer informatie verzamelen en indien nodig een daarop toegesneden traject uitzetten. De reclassering heeft twijfels of betrokkene in een vrijwillig kader hulp zal zoeken. Betrokkene is gemotiveerd voor toezicht en een hulpverleningstraject en geeft aan hulp nodig te hebben om soortgelijke situaties in de toekomst te voorkomen.
Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • ambulante behandeling (gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering verantwoord acht) door het ambulant Centrum Fivoor of een soortgelijke hulpverlener, te bepalen door de reclassering. Het innemen van medicatie kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • meewerken aan middelencontrole om het middelengebruik te beheersen.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapportages.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater met betrekking tot de stoornis en de toerekeningsvatbaarheid over en maakt die tot de hare. Deze conclusies worden gedragen door de bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken.
Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, in verband waarmee zij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
De officier van justitie heeft oplegging van een gevangenisstraf geëist, waarvan een gedeelte voorwaardelijk.
Gelet op de aanloop naar en het aandeel van de aangevers bij de bewezenverklaarde feiten, alsmede gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte niet op zijn plaats. De rechtbank zal dan ook afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf. In plaats daarvan wordt aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, alsmede een onvoorwaardelijke taakstraf van na te noemen duur.
Nu de psychiater en de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk achten, zal de rechtbank aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de voorwaarden koppelen die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het op de beslaglijst vermelde in beslag genomen zakmes te onttrekken aan het verkeer.
8.2.
Beoordeling
Het op de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen vermelde zakmes (omschrijving: [beslagnummer] , SIN-nummer [SIN-nummer] , rood, merk: onbekend) zal worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met het algemeen belang. De bewezen feiten zijn met betrekking tot voornoemd voorwerp begaan.

9..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 400,23 aan materiële schade en een vergoeding van € 3.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.868,23 (€ 368,23 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard dan wel dat de vordering dient te worden afgewezen.
9.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat er aan het bewezenverklaarde feit, terzake waarvan een schadevergoeding wordt gevorderd, een lange voorgeschiedenis van ernstige problemen tussen de verdachte en de benadeelde vooraf is gegaan. Tevens stelt de rechtbank vast dat er zowel door de verdachte als door de benadeelde partij geweldshandelingen zijn verricht.
Nagaan wat er - ook in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde - feitelijk precies allemaal tussen partijen is gebeurd, welk aandeel ieder in het ontstaan van de schade heeft gehad en wat de exacte gevolgen hiervan zijn geweest, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De benadeelde partij zal om voornoemde reden in de vordering niet ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
9.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b, 36c, 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair en onder 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
- de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van ambulant Centrum Fivoor te Rotterdam, of een soortgelijke hulpverlener, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord acht. Het innemen van medicatie kan onderdeel zijn van de behandeling;
- de veroordeelde zal meewerken aan middelencontrole om het middelengebruik te beheersen;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
160 uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
152 urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
76 dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van Dort, voorzitter,
en mrs. B.E. Dijkers en N. Freese, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. van Wingerden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
zij
op of omstreeks 27 september 2019
te Spijkenisse, gemeente Nissewaard
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven te beroven, danwel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
met een mes en/of een vijl, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft
gestoken/geprikt in de buik en/of de borst en/of een of meer vinger(s)
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij
op of omstreeks 27 september 2019
te Spijkenisse, gemeente Nissewaard
[naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door met een mes en/of een vijl, althans een
scherp/puntig voorwerp te steken/te prikken in de buik en/of de borst en/of een
of meer vinger(s);
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
zij
op of omstreeks 27 september 2019
te Spijkenisse, gemeente Nissewaard
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een mes en/of een vijl, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft
gestoken en/of geprikt in een arm/pols,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij
op of omstreeks 27 september 2019
te Spijkenisse, gemeente Nissewaard
[naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een mes en/of een vijl, althans
een scherp/puntig voorwerp, te steken/te prikken in een arm en/of een pols;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)