ECLI:NL:RBROT:2021:13750

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
ROT 21/276 e.a.
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Mededingingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom opgelegd door de Autoriteit Consument en Markt aan Mastercard en International Card Services

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 november 2021 uitspraak gedaan in de beroepen van Mastercard Europe S.A. en International Card Services B.V. tegen een last onder dwangsom die door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) was opgelegd. De last hield in dat Mastercard en ICS geen vergoedingen mochten betalen die per transactie meer bedragen dan 0,3% van de transactiewaarde, in het kader van hun samenwerking. Bij niet-naleving van deze last zou een dwangsom van € 250.000 per dag kunnen worden opgelegd, met een maximum van € 5 miljoen.

De rechtbank heeft op 8 juli 2021 tijdens de zitting aangegeven voornemens te zijn de beroepen tegen het besluit van 22 oktober 2020 gegrond te verklaren. Dit besluit was een geschoonde versie van de oorspronkelijke last onder dwangsom. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en op 18 november 2021 de uitspraak gedaan dat het bestreden besluit niet kon standhouden, omdat het besluit van 22 oktober 2020 inmiddels was vernietigd in een andere uitspraak.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de ACM gehouden was het besluit openbaar te maken, tenzij openbaarmaking in strijd zou zijn met het toezicht op de naleving. Aangezien het sanctiebesluit onrechtmatig was bevonden, verviel de verplichting tot openbaarmaking. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Er is geen afzonderlijk griffierecht verschuldigd en er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat dit al in een eerdere uitspraak was gedaan. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 21/276, ROT 21/278 en ROT 21/280

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 november 2021 in de zaken tussen

Mastercard Europe S.A. (Mastercard), te Waterloo (België),

gemachtigden: mr. D.P. Kuipers, mr. P.M. Waszink, en mr. J. van Roosmalen

International Card Services B.V. (ICS), te Diemen,

gemachtigden: mr. J.C.M. van der Beek, mr. J.A. van Horzen, mr. J.H.A. van der Grinten en
mr. J.P. Postma

Magazijn “De Bijenkorf” B.V. (de Bijenkorf), te Amsterdam,

gemachtigden: mr. J.M.M. van de Hel en mr. R. Rampersad,
en

de Autoriteit Consument en Markt (ACM), verweerster,

gemachtigden: mr. F. van der Kraan, mr. R. Rodenrijs en mr. C. Vermeulen.

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2020 heeft de ACM aan Mastercard en aan ICS een last onder dwangsom opgelegd die ertoe strekt dat Mastercard aan ICS in het kader van hun bestaande en toekomstige samenwerking geen vergoeding betaalt die per transactie meer bedraagt dan 0,3% van de transactiewaarde als bedoeld in artikel 4 in verbinding met artikel 5 van Verordening (EU) 2015/751, dat ICS van Mastercard in het kader van hun bestaande en toekomstige samenwerking geen vergoeding verlangt (en ontvangt) die per transactie meer bedraagt dan 0,3% van de transactiewaarde en dat ICS in het kader van de co-brandingsamenwerking met de Bijenkorf aan laatstgenoemde geen vergoeding betaalt die per transactie meer bedraagt dan 0,3% van de transactiewaarde. Bij het niet tijdig opvolgen van de last verbeuren Mastercard en ICS per dag of gedeelte daarvan een dwangsom van € 250.000 tot een maximum van € 5 mln.
Bij besluit van 7 december 2020 (het bestreden besluit) heeft de ACM besloten een geschoonde versie van het besluit van 22 oktober 2020 te publiceren.
Mastercard, ICS en Bijenkorf hebben bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en de ACM verzocht toepassing te geven aan artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), hetgeen de ACM heeft gedaan. Zij heeft de bezwaarschriften doorgestuurd aan de rechtbank om die als beroepschriften in behandeling te nemen. Voorts heeft de ACM besloten de feitelijke publicatie uit te stellen totdat op het beroep is beslist.
De rechtbank heeft partijen aan het einde van de zitting van 8 juli 2021 in de zaken tegen het besluit van 22 oktober 2020 voorgehouden dat zij vooralsnog voornemens is de (directe) beroepen tegen dat besluit gegrond te verklaren en dat om die reden de zitting niet wordt voortgezet om de beroepen tegen het bestreden besluit te behandelen. Het onderzoek is om die reden in alle zaken gesloten.

Overwegingen

1. Gelet op de artikelen 12u en 12v van de Instellingswet is de ACM gehouden het besluit van 22 oktober 2020 met gedeeltelijke inachtneming van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur openbaar te maken, tenzij openbaarmaking naar het oordeel van de ACM in strijd is of zou kunnen komen met het doel van het aan haar opgedragen toezicht op de naleving. Indien sprake is van een verplichting tot openbaarmaking van een sanctiebesluit – zoals hier het geval is – zal die verplichting slechts komen te vervallen indien het sanctiebesluit – in essentie – onrechtmatig wordt bevonden (vgl. ECLI:NL:CBB:2015:6 en ECLI:NL:CBB:2018:7).
2. Gelet op de uitspraak van heden (zaken ROT 21/275, ROT 21/277 en ROT 21/279), waarbij de rechtbank het besluit van 22 oktober 2020 heeft vernietigd, doet zich een dergelijke situatie voor. Het bestreden besluit kan daarom geen stand houden.
3. Vanwege samenhang met de zaken die zien op de lastoplegging is geen afzonderlijk griffierecht verschuldigd in deze zaken, zodat geen aanleiding bestaat tot toepassing van artikel 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om in deze zaken een afzonderlijke proceskostenveroordeling uit te spreken nu dit reeds is gebeurd in de genoemde uitspraak van heden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, voorzitter, en mr. E. Lunenberg en
mr. C.J. Wolswinkel, leden, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 18 november 2021.
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.