In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 februari 2021 uitspraak gedaan over de verzoeken om voorlopige voorziening van [Namen] tegen de besluiten van De Nederlandsche Bank N.V. (DNB). DNB had aan [Namen] een aanwijzing gegeven om hun middellijk belang in het kapitaal van [Naam] te verlagen tot minder dan 10%, wat hen zou dwingen tot een gedwongen aandelenoverdracht. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van [Namen] bij het toewijzen van hun verzoeken groot is, aangezien de gedwongen overdracht een inbreuk op hun fundamentele eigendomsrechten met zich meebrengt. De voorzieningenrechter benadrukte dat de rechtmatigheid van de bestreden besluiten in de bodemprocedure moet worden beoordeeld en dat het niet redelijk is om een gedwongen aandelenoverdracht te laten plaatsvinden voordat daarover in de bodemprocedure is beslist. De voorzieningenrechter heeft de begunstigingstermijn verlengd tot het moment waarop de rechtbank uitspraak doet op de beroepen van [Namen] tegen de bestreden besluiten. Tevens is DNB veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van [Namen].