In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, heeft de kantonrechter op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en een gedaagde over gebrekkige werkzaamheden aan een keuken. De eiseres, vertegenwoordigd door DAS, vorderde schadevergoeding van de gedaagde, die de keuken in 2016 had gemonteerd. De eiseres stelde dat er na de montage gebreken waren geconstateerd en dat de gedaagde in gebreke was gebleven bij het herstellen van deze gebreken. De gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat de eiseres pas in 2020 had geklaagd over de gebreken, terwijl de keuken eind 2016 was opgeleverd.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiseres haar klachtplicht heeft geschonden, zoals geregeld in artikel 6:89 BW. Dit artikel vereist dat de schuldeiser binnen bekwame tijd na ontdekking van een gebrek bij de schuldenaar protesteert. De rechter oordeelde dat de eiseres pas op 30 juni 2020 had geklaagd, meer dan drie jaar na de oplevering van de keuken. De kantonrechter concludeerde dat de eiseres niet tijdig had gereageerd op de gebreken en dat dit haar rechten op schadevergoeding had vervallen.
Daarom heeft de kantonrechter de vorderingen van de eiseres afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde op nihil zijn vastgesteld, aangezien de gedaagde de procesvoering in eigen hand had gehouden. Dit vonnis benadrukt het belang van tijdige klachten in het kader van verbintenissenrecht en de gevolgen van het niet naleven van de klachtplicht.