ECLI:NL:RBROT:2021:13248

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
C/10/601574 / HA ZA 20-744
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. J. van den Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bestuursbesluiten en onrechtmatig handelen van bestuurders in een internationale context

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 december 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (eiseres) en meerdere gedaagden, waaronder andere vennootschappen en hun bestuurders. De eiseres vorderde onder andere de vernietiging van bestuursbesluiten die door de gedaagden waren genomen, alsook schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestuursbesluiten, die onder andere betrekking hadden op het starten van een invorderingsprocedure en het verrichten van cessies, onrechtmatig waren omdat deze zonder instemming van de eiseres waren genomen. De rechtbank heeft de gedaagden veroordeeld tot schadevergoeding aan de eiseres, die als gevolg van deze besluiten schade had geleden. Tevens is geoordeeld dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door de eiseres niet te betrekken bij belangrijke besluiten, wat in strijd was met de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank heeft de internationale bevoegdheid vastgesteld op basis van de Brussel I bis-Verordening, aangezien de gedaagden in verschillende lidstaten woonachtig waren. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid en transparantie in de besluitvorming binnen vennootschappen, vooral wanneer meerdere aandeelhouders en bestuurders betrokken zijn.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/601574 / HA ZA 20-744
Vonnis van 29 december 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. R.G.B. Hermsen te Tilburg,
tegen

1..[naam gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.R.G.M. van Beurden te Den Haag,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.R.G.M. van Beurden te Den Haag,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 3] .,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 3] ,
gedaagde,
niet verschenen,
4. de rechtspersoon naar het recht van Slowakije,
[naam gedaagde 4],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 4] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.R.G.M. van Beurden te Den Haag.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] , [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] genoemd worden. [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 4] zullen ook gezamenlijk [gedaagden] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 juni 2020, met producties 1 tot en met 32;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagden] , met producties 1 tot en met 93;
  • de akte houdende overlegging producties van [naam eiseres] , met producties 33 tot en met 45;
  • de akte overlegging productie van [gedaagden] , met producties 94 tot en met 114;
  • de schriftelijke toelichting van [naam eiseres] ;
  • de schriftelijke toelichting van [gedaagden] ;
  • de akte wijziging eis en houdende overlegging producties van [naam eiseres] , met producties 46 tot en met 48;
  • de ten behoeve van de mondelinge behandeling overgelegde spreekaantekeningen van mr. Hermsen en van mr. Van Beurden ;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 21 januari 2021 en de brieven van 11 maart 2021 van mr. Hermsen en van 12 maart 2021 van mr. Van Beurden met reacties daarop;
  • de conclusie van repliek tevens houdende wijziging van eis, met producties 49 tot en met 56;
  • de conclusie van dupliek van [gedaagden] , met producties 115 tot en met 149.
1.2.
[naam eiseres] heeft op 26 mei 2021 nog een akte genomen, maar daartegen is verzet gedaan en de akte is door de rechtbank geweigerd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam 1] (hierna: [naam 1] ) is enig aandeelhouder en bestuurder van [naam eiseres] . [naam gedaagde 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [naam gedaagde 2] . [naam eiseres] en [naam gedaagde 2] zijn ieder voor 50% aandeelhouder van [naam gedaagde 3] en zijn tevens de bestuurders van [naam gedaagde 3] .
2.2.
[naam eiseres] en [naam gedaagde 2] zijn ook ieder voor 40% aandeelhouder van de Slowaakse vennootschap [naam bedrijf 1] De overige aandeelhouders zijn [naam 2] en [naam 3] , ieder voor 10%. Vanaf 2004 waren [naam 1] en [naam gedaagde 1] gezamenlijk bestuurders van [naam bedrijf 1]
2.3.
[naam 1] is voor 59% aandeelhouder in de Slowaakse vennootschap [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ). De overige aandelen worden gehouden door [naam 2] (voor 39%) en door [naam bedrijf 1] (voor 2%). [naam bedrijf 2] wordt bestuurd door [naam 1] en [naam 2] .
2.4.
Op 3 maart 2008 heeft [naam gedaagde 3] aan [naam bedrijf 1] een lening verstrekt ter hoogte van € 98.676,00. Op 1 maart 2013 is de termijn voor terugbetaling van de lening door [naam 1] en [naam gedaagde 2] namens [naam gedaagde 3] verlengd tot 1 maart 2018. Op 29 april 2016 is deze termijn door [naam 1] namens [naam gedaagde 3] nogmaals verlengd tot 1 maart 2020.
2.5.
Op 30 december 2012 heeft [naam gedaagde 3] aan [naam bedrijf 1] een lening verstrekt ter hoogte van € 56.566,00. De looptijd van deze lening was zes jaar. Op 29 april 2016 is de termijn voor terugbetaling van de lening door [naam eiseres] namens [naam gedaagde 3] verlengd tot 31 december 2020.
2.6.
Op 18 december 2013 heeft [naam gedaagde 3] aan [naam bedrijf 1] een factuur gestuurd ter hoogte van € 147.000,00 voor “consultancy activities 2012”. Van die factuur stond nog een bedrag van € 59.939,31 open.
2.7.
[naam gedaagde 1] is op 22 april 2016 bij besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders ontslagen als bestuurder van [naam bedrijf 1] Dit besluit is op 29 november 2018 door de Slowaakse rechter vernietigd. [naam gedaagde 1] is vervolgens op 8 februari 2019 opnieuw ontslagen als bestuurder van [naam bedrijf 1]
2.8.
Op 30 september 2016 is [naam eiseres] bij besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders ontslagen als bestuurder van [naam gedaagde 3] . Het ontslagbesluit is bij vonnis van deze rechtbank van 14 augustus 2019 vernietigd.
2.9.
[naam bedrijf 1] is bij beslissing van de rechtbank in Slowakije veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 59.939,31. Begin januari 2019 is beslag gelegd ten laste van [naam bedrijf 1] ter inning van de vordering. Op 3 oktober 2016 is een deel van de vordering (€ 34.458,00) op initiatief van [naam eiseres] aan [naam eiseres] aan gecedeerd. Deze cessie is op 4 oktober 2016 gemeld aan [naam bedrijf 1] Het bedrag van € 34.458,00 is vervolgens aan [naam eiseres] betaald.
2.10.
Bij brief van 3 oktober 2016 heeft [naam eiseres] aan [naam gedaagde 3] het volgende geschreven:
“Mijne heren,
Hierbij bevestig ik dat wij zijn overeengekomen dat U, WMZ East European Investment Services BV, te Goirle, van de vordering op WMZ sro, te Slowakije in eigendom overdraagt aan ons een gedeelte van € 34.458,=
Daarmee wordt onze vordering op U verrekend, zodat die thans nihil is.
Wij zullen [naam bedrijf 1] schriftelijk op de hoogte stellen van deze eigendomsoverdracht.
Met vriendelijke groeten,
[naam 1] ”
2.11.
Op 26 maart 2014 heeft [naam gedaagde 3] aan [naam bedrijf 1] een factuur gestuurd ter hoogte van € 120.000,00, voor “consultancy activities 2013 as specified in the agreement”. Op de factuur is aangegeven dat de factuur uiterlijk op 31 december 2017 dient te zijn betaald. Middels een zogenoemde ‘payment extension agreement’ van 22 september 2016 heeft [naam eiseres] namens [naam gedaagde 3] de betalingstermijn van voornoemde factuur verlengd tot 31 december 2019.
2.12.
Per 16 december 2016 is [naam 2] aangesteld als bestuurder van [naam bedrijf 1] , samen met [naam 1] . Sinds 26 februari 2020 is [naam 2] enig bestuurder van [naam bedrijf 1]
2.13.
Op 4 juli 2019 heeft [naam gedaagde 2] namens [naam gedaagde 3] de vordering op [naam bedrijf 1] van € 11.841,17 (verschuldigde rente tot en met 31 december 2015 over de lening genoemd in 2.4) gecedeerd aan [naam gedaagde 2] .
2.14.
Op 6 respectievelijk 7 oktober 2019 hebben voorts drie cessies plaatsgevonden:
  • de vordering van [naam gedaagde 3] op [naam bedrijf 1] van € 98.676,00 is overgedragen aan [naam gedaagde 2] ;
  • de vordering van [naam gedaagde 3] op [naam bedrijf 1] van € 59.939,31 is overgedragen aan [naam gedaagde 4] ;
  • de vordering van [naam gedaagde 3] op [naam bedrijf 1] van € 56.677,26 is overgedragen aan [naam gedaagde 4] .
Bij voornoemde cessies zijn [naam gedaagde 3] , [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 4] (indirect) vertegenwoordigd door [naam gedaagde 1] .
2.15.
Bij brieven van 28 oktober 2019 en 22 november 2019 heeft [naam eiseres] de vernietiging van de in 2.13 en 2.14 genoemde cessies ingeroepen.
2.16.
Op 3 maart 2020 heeft (de advocaat van) [naam eiseres] aan [naam gedaagde 1] een e-mailbericht gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
“Naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud van gisteren heb ik nader contact gehad met [naam 1] en [naam 2] .
Zij gaan uiteindelijk schoorvoetend akkoord met overdracht van de vordering van [naam 4] aan u (of [naam gedaagde 4] ?) voor € 1 in het kader van een alles omvattende regeling vast te leggen in een vaststellingsovereenkomst (VSO).
Uitdrukkelijk niet wordt overgedragen een eventuele vordering richting (oud)bestuurders van [naam 4] .
Wat mij betreft bevat de VSO de volgende zaken in hoofdzaak en in staccato:
1. [naam gedaagde 2] draagt over alle door haar gehouden aandelen in [naam gedaagde 3] aan [naam eiseres] ;
2. [naam gedaagde 2] draagt over alle door haar gehouden aandelen in [naam bedrijf 1] aan [naam eiseres] en [naam 2] (of een aan hem gelieerde vennootschap) en [naam 3] (indien hij van zijn voorkeursrecht als aandeelhouder gebruik wil maken) in de door hun aangegeven verhouding;
3. [naam bedrijf 1] draagt aan u/ [naam gedaagde 4] over de gepretendeerde vordering op [naam 4] , waarbij op geen enkele wijze wordt ingestaan voor bestaan of incasseerbaarheid van deze vordering, vordering op (oud)bestuurders wordt niet overgedragen;
4. [naam bedrijf 1] verkoopt de aandelen in Environmental Institute sro zo spoedig mogelijk en [naam gedaagde 2] ontvangt 40% van de netto opbrengst (is na de te maken kosten);
5. Overschrijven auto VW van [naam bedrijf 1] op naam [naam gedaagde 1] met vrijwaring voor kosten vanaf 1 januari 2020;
6. [naam gedaagde 1] en alle aan hem gelieerde partijen doen afstand van alle (gepretendeerde) vorderingen op [naam bedrijf 1] of [naam gedaagde 3];
7. [naam gedaagde 3] doet afstand van alle (gepretendeerde) vorderingen op [naam bedrijf 1] op basis van het feit dat deze vorderingen niet verhaalbaar zijn;
8. [naam gedaagde 1] / [naam gedaagde 2] / [naam gedaagde 4] of een gelieerde vennootschap retro cederen alle vorderingen, die [naam gedaagde 3] aan hen heeft gecedeerd en garanderen dat overigens geen vorderingen van [naam gedaagde 3] en [naam bedrijf 1] aan enige derde is gecedeerd;
9. Als vergoeding voor al het voorgaande geldt een door [naam 1] / [naam 2] althans een door hen aan te wijzen gelieerde vennootschap aan [naam gedaagde 1] dan wel [naam gedaagde 2] of [naam gedaagde 4] te betalen bedrag van € 50.000,-, waarbij nader bezien wordt of toedeling van deze vergoeding aan bepaalde onderdelen nodig is op basis van Slowaaks recht; (…)
Het is niet uitgesloten dat [naam 1] / [naam 2] nog iets willen toevoegen, maar als dat het geval is laat ik dat meteen weten. (…)”
2.17.
[naam gedaagde 1] heeft op 4 maart 2020 als volgt gereageerd:
“(…) In hoofdlijnen geeft uw voorstel weer wat er tot nu toe besproken is en het is een basis om mee verder te werken.
In mijn beleving is het wel zo, dat ook in detail duidelijk moet zijn hoe de verschillende transacties worden gerealiseerd. Mij is nog niet helemaal duidelijk, tot welk detail de vaststellingsovereenkomst gaat, de acceptatie daarvan zal dus ook van de verwoording en bijlagen (draft overeenkomsten en verklaringen?) afhangen. Maar dat moet ik in NL en SK bespreken met de advocaten.
U merkt op dat er nog wijzigingen kunnen komen en houdt er ook rekening mee dat er geen overeenkomst komt.
Dat is dan wederzijds, met andere woorden de overeenkomst geldt pas na definitieve acceptatie middels ondertekening.
Ik ben het met u eens dat er nogal wat tijd nodig kan zijn en ben dus akkoord met de verlenging van 4 weken. (…)”
2.18.
Bij e-mail van 11 juli 2020 heeft [naam 5] , een gemeenschappelijke vriend van [naam gedaagde 1] en [naam 1] , aan hen het volgende geschreven:
“Waarde [naam gedaagde 1] en [naam 1] ,
Op 29 mei jl. hebben wij met elkaar een overeenstemming bereikt op welke wijze jullie hernieuwd met elkaar naar de toekomst zouden kunnen kijken.
(…)
Symbolisch hebben wij een sigarendoos gebruikt om elkaars wensen en verlangens uit te spreken maar vooral ook gezocht naar een oplossing in de geschillen die jullie inmiddels al zoveel jaren hebben.
Voor mij persoonlijk was het niet altijd even plezierig om meegezogen te worden in de strijd maar zag wel iedere keer lichtpuntjes aan het eind van de lange donkere tunnel. (…)
Dit is wat ik voor jullie heb willen doen met als doel voor jullie beiden als jaarclubgenoten een wat meer zorgeloze toekomst zonder procedures en nutteloze, onwenselijke tijd en energie verslindende [acties].
In bijgaande 3 documenten heb ik verwoord waar het echt om gaat. (…) Ik verneem graag z.s.m. jullie reactie op deze wat mij betreft finale versie. Dit om op tijd te kunnen zijn om lopende procedures tot een stop te kunnen forceren. (…)”
2.19.
Als reactie daarop heeft [naam gedaagde 1] op 18 juli 2020 onder meer het volgende geschreven:
“Beste [naam 5] ,
Jammer dat het sluiten van de VSO nu op deze manier lijkt af te ketsen, vooral ook omdat jij hier veel tijd en energie in hebt gestoken.
(…)
Het kan ook goed zijn dat [naam 1] niet verder wil, en nu [naam 2] naar voren schuift om het slechte nieuws te brengen.
Ik ben bereid om nog tot 30 juli verder te praten of naar een oplossing te zoeken, als er nog interesse is.
Ondertussen ga ik wel verder met de juridische procedures et cetera, ik moet nu eenmaal reageren op alle acties tegen mij. (…)”

3..Het geschil

3.1.
[naam eiseres] vordert - na eisvermeerdering bij conclusie van repliek - om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
“(…)
I A.
primairde Bestuursbesluiten, in het bijzonder de Bestuursbesluiten tot het starten van de invorderingsprocedure tegen [naam bedrijf 1] en het verrichten van de Cessies, te vernietigen en
subsidiairvoor recht te verklaren dat de Bestuursbesluiten, in het bijzonder de Bestuursbesluiten tot het starten van de invorderingsprocedure tegen [naam bedrijf 1] en het verrichten van de Cessies, nietig zijn;
I B. te verklaren voor recht dat aan de Bestuursbesluiten, in het bijzonder de Bestuursbesluiten tot het starten van de invorderingsprocedure tegen [naam bedrijf 1] en het verrichten van de Cessies, geen rechtskracht toekomt;
II A. de pretense rechtskeuzes/de rechtskeuzebedingen in de cessieakten te vernietigen;
II B.
primairte verklaren voor recht dat [naam eiseres] de Cessies rechtsgeldig heeft vernietigd en
subsidiairde Cessies te vernietigen;
II C. te verklaren voor recht dat aan de Cessies geen rechtskracht toekomt;
II D. te verklaren voor recht dat [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 4] niet gerechtigd zijn te handelen op basis van de Cessies;
III A. voor recht te verklaren dat [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [naam eiseres] , in het bijzonder door:
a. in strijd met de redelijkheid en billijkheid het Ontslagbesluit te laten plaatsvinden c.q. [naam gedaagde 3] in strijd met de redelijkheid en billijkheid het Ontslagbesluiten te laten nemen en voor het Ontslagbesluit te stemmen;
b. de Bestuursbesluiten te nemen, in het bijzonder die tot:
b1. het starten van de invorderingsprocedure tegen en het leggen van beslag ten laste van [naam bedrijf 1] ;
b2. het verrichten van de Cessies;
b3. het verrichten van de betalingen ad € 17.500 en € 1.700 namens [naam gedaagde 3] aan
zichzelf op respectievelijk 19 juni 2017 en 17 januari 2019;
b4. het aangaan en betalingen van de schulden aan derden voor een bedrag ad
€ 38.703,87; en
b5. het verrichten van de Correctieboekingen;
c. in strijd te handelen met de Wijsmuller-norm bij het nemen van de Bestuursbesluiten;
d. de (Rechts)handelingen te verrichten, in het bijzonder:
d1. het starten van de invorderingsprocedure tegen en het leggen van beslag ten
laste van [naam bedrijf 1] ;
d2. de Cessies;
d3. de (selectieve) betalingen ad € 17.500 en € 1.700 namens [naam gedaagde 3] aan zichzelf op respectievelijk 19 juni 2017 en 17 januari 2019;
d4. het aangaan en betalingen van de schulden aan derden voor een bedrag ad
€ 38.703,87; en
d5. het verrichten van de Correctieboekingen;
e. in strijd te handelen met het belang van [naam gedaagde 3] , door onder meer een faillissement van [naam bedrijf 1] na te streven door - voorafgaand aan de Cessies - een rechtelijke procedure te starten en beslag te leggen namens [naam gedaagde 3] en zelfs na het kort geding vonnis hiermee door te gaan over de band van [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 4] ;
f. in strijd te handelen met de redelijkheid en billijkheid jegens [naam eiseres] ;
g. in strijd te handelen met de statuten van [naam gedaagde 3] ;
h. in strijd te handelen met artikel 2:239 lid 6 BW, artikel 2:9 BW, 2:10 BW en artikel 2:239 lid 5 BW;
en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de dientengevolge door [naam eiseres] geleden en nog te lijden schade;
III B. [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] hoofdelijk te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen aan [naam eiseres] de door [naam eiseres] geleden schade als gevolg van het onrechtmatige handelen van [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] , nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het Ontslagbesluit tot de dag der algehele voldoening;
IV A. [naam gedaagde 4] en haar enig bestuurder [naam gedaagde 1] hoofdelijk te bevelen de Slowaakse deurwaarder te instrueren de executie op basis van de paulianeus overgedragen vordering op [naam bedrijf 1] te beëindigen, op straffe van verbeurte van een hoofdelijke dwangsom jegens [naam eiseres] , van € 50.000,00 per overtreding, met een maximum van € 500.000,00, dan wel een in goede justitie te bepalen dwangsom per overtreding, waarbij de verbeurde dwangsom dient te worden vermeerderd met wettelijke rente indien de dwangsom(men) niet binnen 14 dagen na iedere datum van verbeuren worden voldaan;
IV B. [naam gedaagde 2] te verbieden de vorderingen van [naam gedaagde 3] op [naam bedrijf 1] die met de Cessies zijn overgedragen op enigerlei wijze te incasseren en/of deze op te eisen en/of het faillissement van [naam bedrijf 1] aan te vragen en/of deze vorderingen overdragen aan een derde en/of daar op enige wijze medewerking aan te verlenen, op straffe van verbeurte van een hoofdelijke dwangsom jegens [naam eiseres] , van € 50.000,00 per overtreding, met een maximum van € 500.000,00, dan wel een in goede justitie te bepalen dwangsom per overtreding, waarbij de verbeurde dwangsom dient te worden vermeerderd met wettelijke rente indien de dwangsom(men) niet binnen 14 dagen na iedere datum van verbeuren worden voldaan;
IV C. [naam gedaagde 4] te verbieden de vorderingen van [naam gedaagde 3] op [naam bedrijf 1] die met de Cessies zijn overgedragen op enigerlei wijze te incasseren en/of deze op te eisen en/of het faillissement van [naam bedrijf 1] aan te vragen en/of deze vorderingen overdragen aan een derde en/of daar op enige wijze medewerking aan te verlenen, op straffe van verbeurte van een hoofdelijke dwangsom jegens [naam eiseres] , van € 50.000,00 per overtreding, met een maximum van € 500.000,00, dan wel een in goede justitie te bepalen dwangsom per overtreding, waarbij de verbeurde dwangsom dient te worden vermeerderd met wettelijke rente indien de dwangsom(men) niet binnen 14 dagen na iedere datum van verbeuren worden voldaan;
IV D. [naam gedaagde 1] te verbieden op enige wijze zijn medewerking te verlenen aan het medewerking verlenen aan het incasseren en/of opeisen van de vorderingen van [naam gedaagde 3] op [naam bedrijf 1] die met de Cessie zijn overgedragen, op straffe van verbeurte van een hoofdelijke dwangsom jegens [naam eiseres] , van € 50.000,00 per overtreding, met een maximum van € 500.000,00, dan wel een in goede justitie te bepalen dwangsom per overtreding, waarbij de verbeurde dwangsom dient te worden vermeerderd met wettelijke rente indien de dwangsom(men) niet binnen 14 dagen na iedere datum van verbeuren worden voldaan;
IV E. [naam gedaagde 3] , [naam gedaagde 4] , [naam gedaagde 2] en hun bestuurder [naam gedaagde 1] hoofdelijk te bevelen hun medewerking te verlenen aan het aan [naam gedaagde 3] retrocederen c.q. terug cederen van de vorderingen die met de Cessies door [naam gedaagde 3] aan [naam gedaagde 4] en [naam gedaagde 2] zijn overgedragen, op straffe van verbeurte van een hoofdelijke dwangsom jegens [naam eiseres] , van € 50.000,00 per overtreding, met een maximum van € 500.000,00, dan wel een in goede justitie te bepalen dwangsom per overtreding, waarbij de verbeurde dwangsom dient te worden vermeerderd met wettelijke rente indien de dwangsom(men) niet binnen 14 dagen na iedere datum van verbeuren worden voldaan;
[
Er is geen vordering V A., rechtbank]
V B. [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 4] hoofdelijk te veroordelen om ter zake de schade door het onrechtmatig afbreken van de onderhandelingen omtrent de VSO tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen aan [naam eiseres] :
Primaireen bedrag van € 14.227,66 (zegge: veertienduizend tweehonderdenzevenentwintig euro en zesenzestig eurocent), vermeerderd met wettelijke rente ex art. 6:119 BW over dat bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
Subsidiaireen bedrag op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW over dat bedrag vanaf de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
Meer subsidiaireen door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW over dat bedrag vanaf de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
VI A. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen aan [naam eiseres] de geliquideerde kosten, waaronder het salaris advocaat, het griffierecht, de na te melden explootkosten en taxe getuigen, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW daarover, te rekenen vanaf de 15e dag na het vonnis; en
VI B. het vonnis te voorzien van een 'certificaat betreffende een beslissing in burgerlijke en handelszaken' als bedoeld in artikel 53 EEX-vo II (Bijlage I bij EEX-vo II)”.
3.2.
[naam eiseres] heeft aan haar vorderingen - kort samengevat - het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1.
In haar stukken gebruikt [naam eiseres] de volgende begrippen:
- het ontslagbesluit: het besluit van 30 september 2016 tot ontslag van [naam eiseres] als bestuurder van [naam gedaagde 3] ;
- de bestuursbesluiten: de besluiten die door het bestuur van [naam gedaagde 3] zijn genomen in de periode tussen 30 september 2016 en 14 augustus 2019;
- de cessies: de cessies genoemd in rechtsoverwegingen 2.13 en 2.14.
3.2.2.
Ten aanzien van de vorderingen onder I heeft [naam eiseres] gesteld dat de bestuursbesluiten van [naam gedaagde 3] vernietigbaar zijn op grond van artikel 2:15 lid 1 onder a en/of b BW, gelezen in verbinding met artikel 2:339 lid 6 BW, omdat deze zijn genomen zonder de instemming van [naam eiseres] , hetgeen vereist is, en omdat deze in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid (artikel 2:8 BW). [naam eiseres] heeft voorts gesteld dat [naam gedaagde 2] een tegenstrijdig belang had bij de bestuursbesluiten. Voorts zijn de bestuursbesluiten in de visie van [naam eiseres] niet in het belang van [naam gedaagde 3] .
3.2.3.
Ten aanzien van de vorderingen onder II heeft [naam eiseres] (onder meer) een beroep gedaan op de
actio pauliana(primair artikel 3:47 en subsidiair artkel 3:45 BW). [naam eiseres] meent dat de door [naam gedaagde 1] geinitieerde cessies onverplicht zijn verricht en [naam eiseres] als crediteur van [naam gedaagde 3] is benadeeld door de cessies.
3.2.4.
Ten aanzien van de vorderingen onder III heeft [naam eiseres] (onder meer) gesteld dat [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld (artikel 6:162 BW) door het nemen van de bestuursbesluiten (in het bijzonder het ontslagbesluit van [naam eiseres] ) en daarmee een inbreuk te maken op de rechten van [naam eiseres] . De bestuursbesluiten hebben geleid tot diverse rechtshandelingen zoals onder meer de cessies, waardoor vermogensbestanddelen zijn verdwenen uit [naam gedaagde 3] , en de beslaglegging ten laste van [naam gedaagde 3] , als gevolg waarvan [naam eiseres] zich ter zake haar vordering niet meer op [naam gedaagde 3] kan verhalen. Ook heeft [naam eiseres] schade geleden als aandeelhouder van [naam gedaagde 3] , nu de aandelen in [naam gedaagde 3] in waarde zijn gedaald en [naam eiseres] thans geen aanspraak kan maken op dividend. De schade die [naam eiseres] daardoor heeft geleden dient door [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] te worden vergoed, aldus [naam eiseres] .
3.2.5.
Ten aanzien van de vorderingen onder IV heeft [naam eiseres] gesteld dat [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 4] hun onrechtmatige gedrag gestaakt moeten houden en dat om die reden de gevorderde verboden en geboden nodig zijn.
3.2.6.
Ten aanzien van de vorderingen onder V heeft [naam eiseres] gesteld dat [gedaagden] de onderhandelingen met betrekking tot het sluiten van een vaststellingsovereenkomst in het kader van een minnelijke regeling onrechtmatig heeft afgebroken, waardoor [naam eiseres] schade heeft geleden. Deze schade dient door [gedaagden] te worden vergoed.
3.3.
De conclusie van [gedaagden] strekt tot afwijzing van de vorderingen van [naam eiseres] , met veroordeling van [naam eiseres] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, vermeerderd met rente en nakosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

de positie van [naam gedaagde 3]

4.1.
is niet verschenen, maar de andere gedaagden wel. Daarom wordt één vonnis gewezen, dat ook tegen [naam gedaagde 3] wordt beschouwd als een vonnis op tegenspraak (artikel 147 lid 3 Rv).
ontvankelijkheid
4.2.
[naam gedaagde 1] stelt zich allereerst op het standpunt dat [naam eiseres] jegens hem niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat hij de dagvaarding niet heeft ontvangen als gevolg van een onjuist woonadres in de dagvaarding. Omdat [naam gedaagde 1] is verschenen in het geding en het overduidelijk is dat hij tijdig van de inhoud van de dagvaarding kennis heeft genomen, is de rechtbank van oordeel dat [naam gedaagde 1] niet in enig belang is geschaad door dit gestelde gebrek. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het verweer van [naam gedaagde 1] . [naam eiseres] is derhalve ontvankelijk jegens [naam gedaagde 1] .
wijziging van eis
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat, nu [naam gedaagde 3] niet is verschenen, op grond van artikel 130 lid 3 Rv een verandering of vermeerdering van eis tegen [naam gedaagde 3] is uitgesloten, tenzij [naam eiseres] de verandering of vermeerdering tijdig bij exploot aan haar kenbaar heeft gemaakt. In deze zaak is dat laatste niet gebeurd. De rechtbank ziet in dit geval echter aanleiding om voorbij te gaan aan de eis van betekening, nu beide bestuurders en aandeelhouders van [naam gedaagde 3] in het geding zijn verschenen en op de hoogte zijn van de hoed en de rand. Hun kennis wordt (ook) toegerekend aan de vennootschap die zij vertegenwoordigen, zodat het eisen van een nadere betekening (aan [naam gedaagde 3] ) onder deze omstandigheden excessief formalistisch zou zijn.
4.4.
[gedaagden] hebben bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis bij repliek, omdat [naam eiseres] daarmee zou trachten een tekortkoming in de dagvaarding te repareren. De rechtbank is van oordeel dat het in het algemeen niet in strijd is met de goede procesorde om voorafgaand aan een inhoudelijk (tussen)vonnis eerdere fouten te herstellen bij wijziging of vermeerdering van eis. Het draagt in het algemeen juist bij aan de goede procesorde, omdat daarmee een eventueel hoger beroep kan worden vermeden. De vermeerdering van eis betekent (in dit geval) - anders dan [gedaagden] kennelijk menen - niet een volstrekt nieuw debat, maar de verfijning van een reeds gevoerd debat. Daar komt bij dat [gedaagden] bij conclusie van dupliek voldoende hebben kunnen reageren op de eiswijziging. Gelet op het voorgaande wordt de eiswijziging toegelaten.
inbrengen nadere processtukken
4.5.
[gedaagden] hebben voorts bezwaar gemaakt tegen de door [naam eiseres] ingebrachte producties 50 tot en met 54, bestaande uit processtukken uit een eerdere procedure tussen partijen. Volgens [gedaagden] dienen deze producties te worden uitgesloten van beoordeling, omdat het inbrengen van volledige processtukken uit een andere procedure in strijd is met de goede procesorde.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat het partijen vrijstaat om die producties in het geding te brengen die zij willen. Voor een categorisch uitsluiten van producties, zoals [gedaagden] hebben verzocht, is geen reden. Het is echter niet aan de rechtbank om uit producties stellingen te destilleren - dat moeten partijen zelf en concreet doen in hun processtukken -, noch om dat te lezen waarop niet een concreet beroep is gedaan. Ingebrachte producties, zowel van [naam eiseres] als van [gedaagden] zullen met inachtneming van dit kader worden bezien.
status ontslagbesluit [naam eiseres]
4.7.
Partijen twisten over het antwoord op de vraag wat de status is van het ontslagbesluit van 30 september 2016 waarbij [naam eiseres] is ontslagen als bestuurder van [naam gedaagde 3] . Vooropgesteld wordt dat voornoemd besluit bij vonnis van 14 augustus 2019 van deze rechtbank is vernietigd. Deze vernietiging is uitgesproken bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en geldt dus zolang niet op het hoger beroep is beslist. Anders dan [gedaagden] menen moet daarom worden uitgegaan van de situatie waarin nimmer een ontslagbesluit heeft gegolden.
vordering I A
4.8.
De bestuursbesluiten van [naam gedaagde 3] waarvan [naam eiseres] vernietiging vordert bestaan volgens [naam eiseres] (onder meer) uit de rechtshandelingen die zijn opgesomd in de opgave die als productie 7 is overgelegd alsmede de aangifte die namens [naam gedaagde 3] is gedaan bij het Openbaar Ministerie en de invorderingsprocedure die [naam gedaagde 3] in december 2017 is gestart tegen [naam bedrijf 1] Bij conclusie van repliek heeft [naam eiseres] (meer concreet) onderstaande opsomming gegeven van de rechtshandelingen die hebben plaatsgevonden als gevolg van de bestuursbesluiten.
“(…)
(Betalingen aan [naam gedaagde 2] :)
a. Betaling door [naam gedaagde 3] aan [naam gedaagde 2] middels overboeking ad € 17.500,-- d.d. 19 juni 2017 (zie omtrent deze betaling tevens punt 44 en 45 van de dagvaarding);
b. Betaling door [naam gedaagde 3] aan [naam gedaagde 2] middels overboeking ad € 1.700,- d.d. 17 januari 2019;
(…)
(Cessies:)
c. Cessie in november 2016 door [naam gedaagde 3] aan [naam gedaagde 2] van een vordering op [naam bedrijf 1] ad € 120.000,-;
d. Cessie in november 2016 door [naam gedaagde 3] aan [naam gedaagde 2] van een vordering op [naam bedrijf 1] ad € 56.677,26;
e. Cessie d.d. 4 juli 2019 door [naam gedaagde 3] aan [naam gedaagde 2] van een vordering ad € 11.841,17 op [naam bedrijf 1] ter zake rente uit hoofde van een geldlening ad € 98.676,00;
f. Cessie d.d. 6 oktober 2019 door [naam gedaagde 3] aan [naam gedaagde 2] van een vordering uit hoofde van
geldlening ad € 98.676,00 op [naam bedrijf 1] ;
g. Cessie d.d. 6 en 7 oktober 2019 door [naam gedaagde 3] aan [naam gedaagde 4] van een vordering op [naam bedrijf 1] ad € 56.677,26;
h. Cessie d.d. 7 oktober 2019 door [naam gedaagde 3] aan [naam gedaagde 4] van een vordering op [naam bedrijf 1] ad € 59.939,31;
i. andere cessies die [naam gedaagde 2] tijdens het "Interbellum" (zoals gedefinieerd in de
Dagvaarding) en daarna namens [naam gedaagde 3] heeft verricht zonder instemming van [naam eiseres] ;
(…)
(Reconstructieboekingen)
j. het verrichten van Reconstructieboekingen zoals gedefinieerd in punt 42 van de
dagvaarding.
(Aangaan van overeenkomsten met, schulden jegens en betalingen aan derden:)
k. aangaan van schulden jegens derden, waaronder:
I. [naam 6] ;
II. mr. Van Beurden ;
III. Vissers Gerechtsdeurwaarders;
IV. Nederlands Forensisch Onderzoeksbureau;
V. [naam advocatenkantoor 2] ; en
VI. [naam 7] (Slowakije);
en het verrichten van onder meer de volgende betalingen aan deze derden (de
betalingen blijken uit de bankafschriften/bijlagen bij de e-mail van [naam gedaagde 1] van 3 april 2020, overgelegd als productie 7):
Aan:
Bedrag:
Datum:
[naam advocatenkantoor 1]
€ 484,00
25-9-2017
[naam 8]
€ 1.929,95
1-11-2017
[naam 7]
€ 640,68
23-11-2017
[naam 7]
€ 2.298,00
15-12-2017
[naam advocatenkantoor 1]
€ 6.050,00
30-12-2017
Nationaal Forensisch
€ 5.445,00
12-1-2018
[naam advocatenkantoor 1]
€ 618,00
19-1-2018
[naam 8]
€ 848,51
12-3-2018
[naam advocatenkantoor 1]
€ 104,19
23-4-2018
[naam advocatenkantoor 1]
€ 242,00
23-4-2018
[naam advocatenkantoor 1]
€ 491,57
23-4-2018
[naam advocatenkantoor 1]
€ 2.087,24
23-4-2018
[naam bedrijf 3]
€ 5.000,00
5-6-2018
[naam 8]
€ 825,83
4-8-2018
Transavia
€ 102,00
28-10-2018
[naam bedrijf 3]
€ 5.000,00
16-11-2018
[naam advocatenkantoor 2]
€ 1.210,00
4-12-2018
[naam 9]
€ 30,00
6-12-2018
[naam 9]
€ 50,00
15-12-2018
[naam bedrijf 3]
€ 1.361,20
22-2-2019
[naam 8]
€ 206,91
6-4-2019
[naam 7]
€ 2.290,30
17-12-2019
[naam 8]
€ 927,47
17-12-2019
[naam 10]
€ 72,00
17-12-2019
[naam 8]
€ 389,02
14-2-2020
TOTAAL:
€ 38.703,87
(…)”
4.8.1.
Deze vordering is gericht tegen [naam gedaagde 3] , die niet is verschenen. Tegen [naam gedaagde 3] is verstek verleend. Het gevorderde zal worden toegewezen, voor zover het de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.8.2.
De bestuursbesluiten die hebben geleid tot de rechtshandelingen hiervoor in 4.8 genoemd onder a. en b. (betalingen aan [naam gedaagde 2] ), e. tot en met h. (cessies) en k. (aangaan van overeenkomsten met, schulden jegens en betalingen aan derden) en het bestuursbesluit met betrekking tot het starten van een invorderingsprocedure tegen [naam bedrijf 1] zullen worden vernietigd zoals (primair) gevorderd, nu het gevorderde de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
4.8.3.
De vordering is niet toewijsbaar voor zover het betreft de vernietiging van de bestuursbesluiten die hebben geleid tot de cessies genoemd in 4.8 onder c. en d., nu uit de als productie 7 door [naam eiseres] overgelegde opgave volgt dat deze cessies reeds in november 2017 ongedaan zijn gemaakt zodat [naam eiseres] geen belang (meer) heeft bij vernietiging van de bestuursbesluiten die aan die cessies ten grondslag hebben gelegen.
4.8.4.
Het is de rechtbank niet duidelijk wat [naam eiseres] bedoelt met de cessies genoemd onder i. [naam eiseres] is in zoverre niet-ontvankelijk in haar vordering. Hetzelfde lot treft de kwestie van de aangifte bij het Openbaar Ministerie. Het doen van aangifte is geen rechtshandeling en eenieder is daartoe bevoegd (artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering), zodat daaraan geen bestuursbesluit ten grondslag hoeft te liggen en vernietiging daarvan hoe dan ook tot niets kan leiden.
4.8.5.
Ten aanzien van de reconstructieboekingen geldt dat dit feitelijke handelingen betreffen en geen bestuursbesluiten zijn. Een boekhouding is geen bron van verbintenissen, maar juist een weerslag daarvan. Reeds om die reden is de vordering op dit punt ook niet toewijsbaar.
4.8.6.
Voor zover [naam eiseres] vernietiging van andere bestuursbesluiten heeft gevorderd, geldt dat deze door [naam eiseres] onvoldoende duidelijk zijn omschreven. Het is niet aan de rechtbank om uit een tamelijk ruime lijst van onderwerpen en besluiten (productie 7 dagvaarding) te gaan zoeken welke handelingen [naam eiseres] zou kunnen beschouwen als rechtshandeling en die dan vervolgens te bespreken. De vordering zal in zoverre worden afgewezen.
4.8.7.
Voor zover in onderdeel 14.2 van de conclusie van dupliek een beroep is gedaan op verjaring van de vordering tot vernietiging, faalt dit beroep, omdat een dergelijk beroep slechts toekomt aan degene jegens wie de vordering is ingesteld. Dat is [naam gedaagde 3] , maar die is niet verschenen in het geding.
4.8.8.
Omdat de primaire vordering deels is toegewezen, komt de rechtbank aan de beoordeling van de subsidiaire vordering niet toe.
vordering I B
4.9.
[naam eiseres] heeft gevorderd voor recht te verklaren dat aan de bestuursbesluiten, in het bijzonder de bestuursbesluiten tot het starten van de invorderingsprocedure tegen [naam bedrijf 1] en het verrichten van de cessies geen rechtskracht toekomt. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat niet alle bestuursbesluiten zullen worden vernietigd. Om die reden kan de verklaring niet worden afgegeven zoals gevorderd, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
vorderingen II A, B, C en D
4.10.
Vooropgesteld wordt dat deze vorderingen zijn gericht tegen hen die partij zijn bij de rechtshandeling (artikel 3:51 lid 2 BW). In het onderhavige geval gaat het dus om degenen die partij zijn bij (naar de rechtbank begrijpt) de cessieovereenkomsten met betrekking tot de cessies genoemd in 4.8 onder e. tot en met h. (hierna genoemd: de cessies). Dat zijn [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] ( [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 4] hierna gezamenlijk te noemen [gedaagde sub 2 en 4]).
4.10.1.
Nu [naam gedaagde 4] woonplaats heeft buiten Nederland, is sprake van een internationaal geschil.
4.10.2.
Omdat sprake is van een burgerlijke of handelszaak in de zin van artikel 1 lid 1 van Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (hierna: Brussel I bis-Vo), [naam eiseres] haar vorderingen heeft ingesteld na 10 januari 2015 zoals vereist in artikel 66 Brussel Ibis-Vo en gedaagden allen woonplaats hebben (hadden) in een lidstaat in de zin van Brussel I bis-Vo (zie artikel 5 lid 1 Brussel I bis-Vo) op het moment van aanhangig maken van de onderhavige procedure, dient de internationale bevoegdheid van deze rechtbank te volgen uit de bevoegdheidsregels van Brussel I bis-Vo.
4.10.3.
[gedaagde sub 2 en 4] hebben de bevoegdheid van deze rechtbank (tijdig) betwist. [gedaagde sub 2 en 4] hebben primair aangevoerd dat de Slowaakse rechter ter zake exclusief bevoegd is (wegens een forumkeuzebeding in de cessieovereenkomsten) en subsidiair dat de procedure daar voorrang moet krijgen omdat de vorderingen van [naam eiseres] daar reeds behandeld worden in het faillissement van [naam bedrijf 1]
4.10.4.
Het beroep van [gedaagde sub 2 en 4] op (eventuele) forumkeuzebedingen voor de Slowaakse rechter in de cessieovereenkomsten kan niet slagen, reeds omdat [naam eiseres] geen partij is bij die overeenkomsten en dus niet gebonden is aan bedingen in die overeenkomsten. Anders dan [gedaagde sub 2 en 4] menen is ook geen sprake van een situatie waarin in Slowakije dezelfde vorderingen aanhangig zijn; de Slowaakse rechter spreekt zich weliswaar uit over de geldigheid van de cessies omdat dat nodig is voor zijn beslissing, maar gesteld noch gebleken is dat aan de Slowaakse rechter de vernietiging op grond van pauliana als vordering is voorgelegd. Van een geval als bedoeld in artikel 24 lid 5 Brussel I bis-Vo is hier ook geen sprake. Het gaat in deze procedure immers niet om de tenuitvoerlegging van beslissingen.
4.10.5.
Nu [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] hun woonplaats binnen Nederland hebben, is de Nederlandse rechter bevoegd kennis te nemen van de vorderingen jegens [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] . De Nederlandse rechter is tevens bevoegd ten aanzien van de vorderingen jegens [naam gedaagde 4] , nu de samenhang met de vorderingen jegens [naam gedaagde 3] zodanig is dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven (artikel 8 Brussel I bis-Vo). Het gaat immers om één en dezelfde vordering, namelijk (onder meer) vernietiging van de cessies genoemd in 4.8 onder g en h, waar zowel [naam gedaagde 3] als [naam gedaagde 4] partij bij zijn. De Nederlandse rechter is derhalve bevoegd kennis te nemen van het geschil tussen [naam eiseres] en [naam gedaagde 4] .
4.10.6.
Ten aanzien van het ter zake toepasselijke recht geldt het volgende. Krachtens de uitspraak van het Hof van Justitie van 4 oktober 2018 (HvJ 4 oktober 2018, ECLI:EU:C:2018:805) moet (bij de bepaling van de internationale bevoegdheid op grond van Brussel I bis-Vo) een
actio paulianaworden aangemerkt als een verbintenis uit overeenkomst, omdat deze is gebaseerd op de schuldvordering van schuldeiser op de schuldenaar die voortvloeit uit een contractuele verplichting. Uit de considerans van de Verordening (EG) Nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I-Vo) volgt dat aansluiting moet worden gezocht bij Brussel I bis-Vo. Dit betekent dat het toepasselijke recht op het geschil tussen [naam eiseres] en [naam gedaagde 4] moet worden bepaald aan de hand van Rome I-Vo, nu de rechtsverhouding tussen [naam eiseres] en [naam gedaagde 4] valt onder het materiële toepassingsgebied van Rome I-Vo als bepaald in artikel 1 daarvan. De
actio paulianais gebaseerd op de (management)overeenkomst/rekening-courant verhouding tussen [naam eiseres] en [naam gedaagde 3] , waarop Nederlands recht van toepassing is, zodat ook op de vordering van [naam eiseres] jegens [naam gedaagde 4] Nederlands recht van toepassing is. Dat, zoals [naam gedaagde 4] heeft aangevoerd, in de cessieovereenkomsten een rechtskeuze is gemaakt voor Slowaaks recht doet hier niet ter zake, (mede) omdat deze overeenkomsten losstaan van de hier ingestelde
actio pauliana.
4.11.
[naam eiseres] heeft gesteld dat zij (nog) een bedrag € 17.240,60 van [naam gedaagde 3] te vorderen heeft uit hoofde van een rekening-courantverhouding en € 5.043,94 als gevolg van proceskostenveroordelingen in een vonnis van 14 augustus 2019 van deze rechtbank. Volgens [naam eiseres] zijn de cessies onverplicht verricht en is [naam eiseres] als schuldeiser van [naam gedaagde 3] benadeeld, doordat vorderingen van [naam gedaagde 3] op [naam bedrijf 1] uit het vermogen van [naam gedaagde 3] zijn verdwenen zonder dat daar een tegenprestatie voor is geleverd, zodat [naam eiseres] zich niet meer kan verhalen op het vermogen van [naam gedaagde 3] . [naam eiseres] meent dat de cessies kunnen worden vernietigd op grond van artikel 3:45 jo 3:47 BW.
4.11.1.
[gedaagde sub 2 en 4] hebben (onder meer) betwist dat [naam eiseres] een vordering heeft op [naam gedaagde 3] . In dit verband hebben zij zich beroepen op een verklaring van 3 oktober 2016 van [naam eiseres] gericht aan [naam gedaagde 3] (zie rechtsoverweging 2.10), waarin [naam eiseres] erkent dat haar vordering op [naam gedaagde 3] nihil is.
4.11.2.
De rechtbank is van oordeel dat [naam eiseres] , gelet op voornoemde verklaring van 3 oktober 2016, haar eventuele vorderingen van vóór 3 oktober 2016 kennelijk heeft prijsgegeven. [naam eiseres] heeft haar stelling dat zij na 3 oktober 2016, afgezien van de proceskostenveroordelingen, nog vorderingen op [naam gedaagde 3] had onvoldoende gehandhaafd. [naam eiseres] heeft het bedrag van € 17.240,60 ook niet toegelicht. Dat, zoals [naam eiseres] heeft gesteld, uit de conceptjaarrekening van 2018 volgt dat [naam eiseres] een vordering uit rekening-courant heeft op [naam gedaagde 3] is daarvoor onvoldoende; [gedaagde sub 2 en 4] hebben aangevoerd dat die jaarrekening geen getrouw beeld oplevert. Ook is onweersproken gesteld dat de jaarrekening niet is vastgesteld. [naam eiseres] heeft geen (andere) feiten of omstandigheden gesteld waaruit het tegendeel blijkt. Dit betekent dat slechts kan worden vastgesteld dat [naam eiseres] een vordering van € 5.043,94 op [naam gedaagde 3] heeft uit hoofde van het vonnis van 14 augustus 2019 van deze rechtbank.
4.11.3.
Artikel 3:45 lid 4 BW bepaalt dat een schuldeiser die wegens benadeling tegen een rechtshandeling opkomt, deze slechts vernietigt te zijnen behoeve en niet verder dan nodig is ter opheffing van de door hem ondervonden benadeling.
4.11.4.
De door [naam eiseres] gestelde ondervonden benadeling betreft louter de vermogensrechtelijke benadeling, die niet meer kan bedragen dan de hoogte van de vordering, zijnde € 5.043,94. Dat [naam eiseres] voor een hoger bedrag schuldeiser van [naam gedaagde 3] is, kan immers niet worden vastgesteld. [naam eiseres] heeft bij brieven van 28 oktober 2019 en 22 november 2019 getracht verschillende cessies te vernietigen, die echter elk het bedrag van € 5.043,94 te boven gaan. Daarom kan de rechtbank niet vaststellen welke van de cessies is getroffen. Het is immers niet aan de rechtbank om daarin een keuze te maken, dat is aan [naam eiseres] . De vernietigingen kunnen om die reden niet slagen. Dit leidt ertoe dat de onder B (primair) gevorderde verklaring voor recht dat [naam eiseres] de cessies rechtsgeldig heeft vernietigd niet kan worden gegeven.
4.11.5.
De onder B (subsidiair) gevorderde vernietiging van de cessies kan evenmin worden toegewezen. De rechtbank kan de cessies niet vernietigen, omdat dat zou betekenen dat de rechtbank een keuze moet maken tussen de verschillende cessies, hetgeen feitelijk zou neerkomen op het nader specificeren van de eis van [naam eiseres] , wat in strijd is met de goede procesorde. De vorderingen onder C en D stranden daarmee ook.
4.11.6.
Ook de onder A gevorderde vernietiging van de rechtskeuzebedingen in de cessieakten is niet toewijsbaar. De actio pauliana heeft immers tot doel vermogensschade wegens oninbare vorderingen te voorkomen, maar noch de vermogenspositie van de schuldeiser, noch die van de schuldenaar wordt aangetast door de rechtskeuzebedingen. Het vernietigen van deze bedingen is derhalve hoe dan ook niet mogelijk.
vorderingen III A en B
4.12.
Deze vorderingen zijn gericht tegen [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] . Nu [naam gedaagde 1] woonplaats heeft buiten Nederland, is sprake van een internationaal geschil, zodat de rechtbank ambtshalve dient te onderzoeken of zij internationaal bevoegd is en, zo ja, welk recht toepasselijk is. De internationale bevoegdheid van deze rechtbank dient te volgen uit de bevoegdheidsregels van Brussel I bis-Vo (zie 4.10.2).
4.12.1.
Aangezien [naam gedaagde 1] de internationale bevoegdheid van deze rechtbank niet (tijdig) heeft betwist, is hier sprake van een stilzwijgende forumkeuze. Op grond daarvan is deze rechtbank bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van [naam eiseres] tegen [naam gedaagde 1] (artikel 26 Brussel I bis-Vo).
4.12.2.
Het toepasselijke recht op het geschil tussen [naam eiseres] en [naam gedaagde 1] dient te worden bepaald aan de hand van de Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet contractuele verbintenissen (Rome II-Vo), zo nodig gelezen in verbinding met artikel 10:159 BW. Nu beide partijen zich tijdens het verloop van deze procedure uitdrukkelijk hebben beroepen op bepalingen uit het Nederlandse Burgerlijk Wetboek, gaat de rechtbank ervan uit dat zij een rechtskeuze hebben uitgebracht in de zin van artikel 14 lid 1 onder a Rome II-Vo voor Nederlands recht op hun in deze zaak aan de orde zijnde niet-contractuele rechtsverhouding. Hier is immers geen sprake van de in lid 2 van artikel 14 Rome II-Vo bedoelde situatie van een volledige gebondenheid van de schadeveroorzakende gebeurtenis met een ander land dan Nederland, temeer nu het hier gaat om [naam gedaagde 3] , een Nederlandse vennootschap. De rechtbank zal daarom op het geschil tussen [naam eiseres] en [naam gedaagde 1] Nederlands recht toepassen.
4.13.
[naam eiseres] heeft gesteld dat [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [naam eiseres] . [naam gedaagde 2] heeft zowel in hoedanigheid van bestuurder van [naam gedaagde 3] als aandeelhouder van [naam gedaagde 3] onrechtmatig gehandeld. Het onrechtmatig handelen van [naam gedaagde 2] kan op grond van artikel 2:11 BW tevens aan [naam gedaagde 1] worden toegerekend, aldus [naam eiseres] . [naam eiseres] heeft in dit verband (onder meer) het volgende gesteld.
4.13.1.
Het onrechtmatig handelen van [naam gedaagde 2] vloeit volgens [naam eiseres] voor uit het, in strijd met de redelijkheid en billijkheid, ontslaan van [naam eiseres] als bestuurder van [naam gedaagde 3] , zodat zij in staat was om een invorderingsprocedure tegen [naam bedrijf 1] te starten en de cessies te verrichten - terwijl zij daarbij een tegenstrijdig belang had - zonder dat [naam eiseres] daarover zeggenschap zou hebben. [naam gedaagde 2] heeft (hiermee) een inbreuk gemaakt op wettelijke en statutaire bepalingen (artikel 2:239 lid 6 BW en artikel 25 lid 1 van de statuten van [naam gedaagde 3] ) die de belangen van [naam eiseres] beogen te beschermen.
4.13.2.
Als gevolg van het handelen van [naam gedaagde 2] is [naam gedaagde 3] inkomsten misgelopen en kan [naam eiseres] geen verhaal nemen op [naam gedaagde 3] . De vernietiging van het ontslagbesluit betekent dat [naam eiseres] altijd bestuurder van [naam gedaagde 3] is geweest, zodat zij had moeten worden betrokken bij de door [naam gedaagde 2] genomen bestuursbesluiten. De zogenoemde Wijsmuller-norm is geschonden (Hoge Raad 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232). Met het nemen van de bestuursbesluiten en het verrichten van de rechtshandelingen die daarop zijn gebaseerd heeft [naam gedaagde 2] zich schuldig gemaakt aan onbehoorlijk bestuur ex artikel 2:9 BW en kan [naam gedaagde 2] een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt (artikel 6:162 BW). [naam gedaagde 2] heeft bewerkstelligd dat [naam gedaagde 3] haar verplichtingen jegens [naam eiseres] niet kon nakomen, zodat [naam eiseres] als schuldeiser van [naam gedaagde 3] schade heeft geleden. [naam eiseres] heeft tevens als aandeelhouder van [naam gedaagde 3] schade geleden, omdat zij thans geen aanspraak kan maken op dividend, nu [naam gedaagde 3] geen inkomsten (meer) heeft.
4.14.
De rechtbank stelt voorop dat [naam eiseres] in de formulering van haar vordering onder A tot drie keer toe de woorden ‘in het bijzonder’ gebruikt. Dit duidt erop dat [naam eiseres] meent dat [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] in het algemeen onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld, terwijl van [naam eiseres] mag worden verwacht dat zij concrete daden noemt. De vordering wordt daarom beoordeeld als waren de woorden ‘in het bijzonder’ telkens niet opgenomen.
4.15.
Ingevolge artikel 2:8 BW moeten de vennootschap en degenen die krachtens de wet en de statuten bij haar organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkaar gedragen naar hetgeen door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Deze regel brengt onder meer mee dat de vennootschap en haar organen zorgvuldigheid zullen moeten betrachten met betrekking tot de belangen van alle aandeelhouders.
4.15.1.
Het ontslagbesluit van 30 september 2016 is genomen door de algemene vergadering van aandeelhouders van [naam gedaagde 3] (en niet door [naam gedaagde 3] zelf), waarbij (op dat moment) alleen [naam gedaagde 2] aanwezig was. [naam gedaagde 2] heeft bij het stemmen voor het ontslag van [naam eiseres] gehandeld als aandeelhouder en niet als bestuurder van [naam gedaagde 3] . Dat [naam gedaagde 2] bij het nemen van het ontslagbesluit de belangen van [naam eiseres] niet in acht heeft genomen en daarmee niet de door artikel 2:8 BW geëiste zorgvuldigheid heeft betracht is evident. [naam eiseres] had immers volgens artikelen 23 en 25 van de statuten van [naam gedaagde 3] het recht om de aandeelhoudersvergadering bij te wonen en haar stem uit te brengen. [naam eiseres] had voorts als bestuurder moeten worden gehoord over het voorgenomen ontslagbesluit. Dat is ook niet gebeurd. Dit alles is onrechtmatig jegens [naam eiseres] .
4.15.2.
Dit onrechtmatig handelen kan echter niet, zoals [naam eiseres] stelt, op grond van artikel 2:11 BW tevens aan [naam gedaagde 1] worden toegerekend, omdat dit artikel niet van toepassing is op handelingen van aandeelhouders.
4.15.3.
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.15.4.
Ten aanzien van [naam gedaagde 1] zal dus afzonderlijk moeten worden vastgesteld dat hem als bestuurder van [naam gedaagde 2] persoonlijk een ernstig verwijt treft ter zake het onrechtmatig handelen van [naam gedaagde 2] . Het enkele feit
datde vennootschap onrechtmatig handelt, is onvoldoende om de bestuurder aan te kunnen spreken; deze wordt immers in beginsel beschermd tegen aansprakelijkheid – dat is de kern van het rechtspersonenrecht. Van [naam eiseres] had mogen worden verwacht dat nauwkeurig werd uiteengezet waarom [naam gedaagde 1] als bestuurder toch aansprakelijk is naast de onrechtmatig handelende vennootschap [naam gedaagde 2] . Dat is nagelaten. [naam gedaagde 1] kan derhalve niet aansprakelijk worden gehouden voor de onrechtmatige daad van [naam gedaagde 2] jegens [naam eiseres] .
4.15.5.
Het voorgaande brengt mee dat de verklaring voor recht onder III A onderdeel a slechts ten aanzien van [naam gedaagde 2] kan worden toegewezen.
4.16.
Met betrekking tot de vordering onder III A onderdelen b (b1 tot en met b5) en d (d1 tot en met d5) geldt het volgende.
4.16.1.
In de ‘Wijsmuller’-beschikking is de norm ontwikkeld dat - kort gezegd - allen die vergader- en stemrecht hebben in de gelegenheid moeten worden gesteld aan de besluitvorming deel te nemen en dus toegelaten moeten worden tot de vergadering waarin die besluitvorming plaatsvindt, welke norm geldt zowel voor de algemene vergadering van aandeelhouders als voor andere organen van de rechtspersoon. Deze norm is ingegeven door de gedachte dat een besluit van een meerhoofdig orgaan van een rechtspersoon tot stand dient te komen als ‘vrucht van onderling overleg’ van alle leden van dat orgaan die, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aan dat overleg wensen deel te nemen.
4.16.2.
Vaststaat dat de besluiten genoemd onder b1 tot en met b4 zijn genomen door [naam gedaagde 2] zonder haar medebestuurder [naam eiseres] daarin te kennen en dat de (rechts)handelingen als gevolg van die besluiten, onder d1 tot en met d4, door alleen [naam gedaagde 2] zijn verricht. De hiervoor uiteengezette norm is daarmee geschonden, hetgeen onrechtmatig is jegens [naam eiseres] .
4.16.3.
Het gevorderde is toewijsbaar met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen in rechtsoverwegingen 4.8.2 tot en met 4.8.5. Dit houdt in dat b2 en d2 slechts toewijsbaar zijn met betrekking tot de cessies genoemd in rechtsoverweging 4.8 e tot en met h. Onderdelen b5 en d5 zijn niet toewijsbaar omdat correctieboekingen geen bestuursbesluiten/rechtshandelingen, maar feitelijke handelingen zijn. Feitelijke handelingen kunnen onrechtmatig zijn, maar de enkele vermelding in een boekhouding tast de vermogenspositie van de betrokken niet aan. Daarom kan, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet geoordeeld worden dat deze handelingen als onrechtmatig handelen jegens [naam eiseres] moeten worden aangemerkt.
4.16.4.
Met betrekking tot de vordering onder III A onderdeel c geldt dat, voor zover deze vordering ziet op de bestuursbesluiten die reeds onder onderdeel b zijn behandeld, [naam eiseres] niet-ontvankelijk is. Voor het overige is de vordering niet specifiek genoeg, zodat deze reeds om die reden niet kan worden toegewezen.
4.16.5.
Met betrekking tot de vordering onder III A onderdeel e heeft [naam eiseres] gesteld dat [naam gedaagde 2] in strijd heeft gehandeld met het belang van [naam gedaagde 3] , door onder meer een faillissement van [naam bedrijf 1] na te streven door - voorafgaand aan de cessies - een gerechtelijke procedure te starten en beslag te leggen namens [naam gedaagde 3] en zelfs ná het kortgedingvonnis hiermee door te gaan over de band van [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 4] . De rechtbank oordeelt dat al deze handelingen tot doel hadden om de vorderingen van [naam gedaagde 3] op [naam bedrijf 1] te incasseren, zodat niet kan worden aangenomen, zoals [naam eiseres] stelt, dat dit niet het belang van [naam gedaagde 3] diende. De vordering is daarmee niet toewijsbaar.
4.16.6.
Met betrekking tot de vordering onder III A onderdelen f, g en h geldt dat [naam eiseres] geen concrete voorvallen heeft genoemd, zodat de vordering in zoverre te algemeen is geformuleerd en niet toewijsbaar is.
4.16.7.
Nu de grondslag van onrechtmatige daad jegens [naam eiseres] als schuldeiser van [naam gedaagde 3] niet kan leiden tot een omvangrijkere aansprakelijkheid dan de Boek-2-grondslag, behoeft deze grondslag geen bespreking. In beide gevallen geldt immers dat voor aansprakelijkheid slechts plaats is indien de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.16.8.
De conclusie van het voorgaande is dat [naam gedaagde 2] ook als bestuurder van [naam gedaagde 3] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam eiseres] . Op de voet van artikel 2:11 BW rust de aansprakelijkheid van [naam gedaagde 2] ook hoofdelijk op [naam gedaagde 1] die ten tijde van het ontstaan van die aansprakelijkheid bestuurder was van [naam gedaagde 2] . In zoverre is de vordering ook ten aanzien van [naam gedaagde 1] toewijsbaar.
4.16.9.
[naam eiseres] vordert onder III B dat [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] hoofdelijk worden veroordeeld tot vergoeding van de schade van [naam eiseres] als gevolg van het onrechtmatig handelen van [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] , nader op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente. Nu de mogelijkheid van schade van [naam eiseres] als gevolg van de onrechtmatige handelingen van [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] aannemelijk is, is de gevorderde veroordeling en de verwijzing naar de schadestaatprocedure toewijsbaar, met dien verstande dat [naam gedaagde 1] voor onderdeel a niet aansprakelijk is. Of wettelijke rente toewijsbaar is en zo ja, voor welk bedrag, zal in de schadestaatprocedure moeten worden bepaald, zulks rekening houdend met het antwoord op de vraag welke handeling welke schade heeft veroorzaakt en met het moment waarop die betreffende handeling is verricht.
vorderingen IV A, B, C, D en E
4.17.
Onder IV A, B, C, D en E heeft [naam eiseres] diverse verboden en geboden met betrekking tot de (uitvoering van) de cessies gevorderd. Aan al deze vorderingen ligt ten grondslag de stelling van [naam eiseres] dat de cessies paulianeus zijn en de daarop gebaseerde invorderingen onrechtmatig zijn. Nu reeds hiervoor is geoordeeld dat de
actio paulianamet betrekking tot de cessies niet met succes is ingesteld en de daarop gebaseerde invorderingen dus niet als onrechtmatig kunnen worden gekwalificeerd, bestaat reeds daarom geen grond voor toewijzing van de gevorderde verboden en geboden.
vordering V (B)
4.18.
[naam eiseres] heeft voorts gesteld dat [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 4] onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld door het afbreken van de onderhandelingen in maart/april 2020 met betrekking tot een tussen partijen te sluiten vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van alle geschillen tussen partijen. Volgens [naam eiseres] bestond op hoofdlijnen overeenstemming over de vaststellingsovereenkomst en heeft [naam gedaagde 1] , op het laatste moment en in strijd met de overeengekomen hoofdlijnen, een veel hoger bedrag geëist. Door het op onrechtmatige wijze afbreken van de onderhandelingen door [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 4] heeft [naam eiseres] schade geleden. Deze schade, die bestaat uit door [naam eiseres] gemaakte kosten, dient door hen te worden vergoed, aldus [naam eiseres] .
4.18.1.
Het uitgangspunt is dat ieder van de onderhandelende partijen - die alle verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen - vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn.
4.18.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat (de advocaat van) [naam eiseres] en [naam gedaagde 1] in de maanden maart en april 2020 hebben gecorrespondeerd over een door partijen te sluiten vaststellingsovereenkomst, waarbij tevens een conceptvaststellingsovereenkomst aan [naam gedaagde 1] is toegestuurd door [naam eiseres] . De stelling van [naam eiseres] dat [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 4] de onderhandelingen daarna hebben afgebroken is echter feitelijk onjuist. Na april 2020, nadat [naam gedaagde 1] kennelijk had medegedeeld niet akkoord te gaan met de conceptvaststellingsovereenkomst, hebben partijen echter verder onderhandeld. Medio april 2020 zijn die onderhandelingen verder geleid door een gezamenlijke vriend van [naam gedaagde 1] en [naam 1] . Dat partijen tot en met juli 2020 met elkaar hebben gesproken over een minnelijke regeling blijkt ook uit de emailwisselingen (zie rechtsoverwegingen 2.18 en 2.19). De vordering van [naam eiseres] wordt derhalve niet gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde feiten en is reeds daarom niet toewijsbaar.
vordering VI B
4.19.
De rechtbank zal zoals gevorderd een certificaat als bedoeld in artikel 53 Brussel I bis-Vo afgeven.
proceskosten (tevens vordering VI A) en uitvoerbaarheid bij voorraad
4.20.
[naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 3] zullen als de in (overwegende mate in) het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 250,14
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat
€ 1.689,00(3,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 2.595,14
4.21.
Nu alle vorderingen jegens [naam gedaagde 4] worden afgewezen, zal [naam eiseres] in de proceskosten van [naam gedaagde 4] worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam gedaagde 4] worden begroot op nihil, nu zij één en dezelfde advocaat heeft als [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] en daarom geacht wordt geen extra kosten te hebben gemaakt.
4.22.
Het vonnis wordt, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat de vordering daartoe is gegrond op de wet en er geen reden zijn deze af te wijzen.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [naam eiseres] niet-ontvankelijk in
- vordering IA, voor zover deze betrekking heeft op
- de cessies waaraan in onderdeel i van het citaat in rechtsoverweging 4.8 wordt gerefereerd;
- de vernietiging van het gestelde bestuursbesluit tot het doen van aangifte bij de politie;
- vordering III A onderdeel c, voor zover deze vordering ziet op de bestuursbesluiten die reeds onder onderdeel b van vordering III A zijn behandeld;
5.2.
vernietigt de besluiten van het bestuur van [naam gedaagde 3] , genomen in de periode 30 september 2016 en 14 augustus 2019 die betrekking hebben op het starten van een invorderingsprocedure tegen [naam bedrijf 1] ;
5.3.
vernietigt de besluiten van het bestuur van [naam gedaagde 3] , genomen in de periode 30 september 2016 en 14 augustus 2019 die betrekking hebben op:
a. de betaling door [naam gedaagde 3] aan [naam gedaagde 2] middels overboeking ad € 17.500,00 van 19 juni 2017;
b. de betaling door [naam gedaagde 3] aan [naam gedaagde 2] middels overboeking ad € 1.700,00 van 17 januari 2019;
e. de cessie van 4 juli 2019 door [naam gedaagde 3] aan [naam gedaagde 2] van een vordering ad € 11.841,17 op [naam bedrijf 1] ter zake rente uit hoofde van een geldlening ad € 98.676,00;
f. de cessie van 6 oktober 2019 door [naam gedaagde 3] aan [naam gedaagde 2] van een vordering uit hoofde van geldlening ad € 98.676,00 op [naam bedrijf 1] ;
g. de cessies van 6 en 7 oktober 2019 door [naam gedaagde 3] aan [naam gedaagde 4] van een vordering op [naam bedrijf 1] ad € 56.677,26;
h. de cessie van 7 oktober 2019 door [naam gedaagde 3] aan [naam gedaagde 4] van een vordering op [naam bedrijf 1] ad € 59.939,31;
k. het aangaan van schulden jegens derden en het verrichten van betalingen aan derden voor een bedrag van € 38.703,87 als bedoeld in rechtsoverweging 4.8 onder k;
5.4.
verklaart voor recht dat [naam gedaagde 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam eiseres] door in strijd met de redelijkheid en billijkheid het ontslagbesluit te laten plaatsvinden en voor het ontslagbesluit te stemmen;
5.5.
verklaart voor recht dat [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [naam eiseres] door de besluiten van het bestuur van [naam gedaagde 3] , genomen in de periode 30 september 2016 en 14 augustus 2019 te nemen tot:
- het starten van de invorderingsprocedure tegen en het leggen van beslag ten laste van [naam gedaagde 3] s.r.o;
- het verrichten van de cessies als bedoeld in rechtsoverweging 5.3 onder e tot en met h;
- het verrichten van de betalingen als bedoeld in rechtsoverweging 5.3 onder a en b;
- het aangaan van schulden jegens derden en het verrichten van betalingen aan derden voor een bedrag van € 38.703,87 als bedoeld in rechtsoverweging 4.8 onder k;
5.6.
veroordeelt [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [naam eiseres] te voldoen de door [naam eiseres] geleden schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van [naam gedaagde 2] (onderdelen 5.4 en 5.5 van deze beslissing) en [naam gedaagde 1] (onderdeel 5.5 van deze beslissing), nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
5.7.
veroordeelt [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 3] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiseres] tot op heden begroot op € 2.595,14, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.8.
veroordeelt [naam eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [naam gedaagde 4] tot op heden begroot op nihil;
5.9.
verklaart onderdelen 5.2, 5.3, 5.6 en 5.7 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos. Het is ondertekend door de rolrechter en door deze in het openbaar uitgesproken op 29 december 2021.
[3085/1407]