ECLI:NL:RBROT:2021:13247

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
10-154397-21 / TUL VV: 10-009127-18 en 10-144033-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mishandeling met vrijspraak van de strafverzwarende omstandigheid levensgezel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling van zijn toenmalige vriendin. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere grove geweldshandelingen heeft gepleegd jegens het slachtoffer, wat heeft geleid tot een bewezenverklaring van mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 59 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft echter de verdachte vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid dat het slachtoffer zijn 'levensgezel' zou zijn, omdat niet is aangetoond dat er een relatie van die aard bestond. De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de aard van de relatie tussen de verdachte en het slachtoffer, waarbij is vastgesteld dat er geen gemeenschappelijke huishouding was en dat de hechtheid van de relatie niet vergelijkbaar was met die van echtgenoten of geregistreerde partners. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en de rapportages van de reclassering. De verdachte heeft zich niet gehouden aan eerdere voorwaarden en er is een hoog risico op recidive. De rechtbank heeft besloten dat toezicht door de reclassering noodzakelijk is en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een verbod op contact met het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van eerdere vonnissen beoordeeld en heeft besloten om de voorwaardelijke gevangenisstraf om te zetten naar een taakstraf van 40 uur.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-154397-21
Parketnummers vorderingen TUL VV: 10-009127-18 en 10-144033-15
Datum uitspraak: 14 december 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak
tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] te [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
preventief gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam,
raadsvrouw mr. M.M. Koers, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 december 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. S.B. Epozdemir, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 42 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot klinische opname), begeleid wonen, het verkrijgen van dagbesteding en een contactverbod met het slachtoffer [naam slachtoffer] ;
  • de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10-009127-18, omgezet naar een taakstraf van 40 uur;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer
10-144033-15.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het bestanddeel ‘zijn levensgezel’, nu het slachtoffer niet als zodanig kan worden aangemerkt. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie (HR 30 januari 2018; ECLI:NL:HR:2018:113) blijkt dat voor de beoordeling of er sprake is van een ‘levensgezel’ als bedoeld in art. 304, aanhef en onder 1 Sr de volgende aspecten van belang zijn:
- of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding;
- de duur van de gemeenschappelijke huishouding;
- of er een relatie van affectieve aard is, en met name, en
- of betrokkenen kennelijk uitgaan van een nauwe lotsverbondenheid.
Het komt er dus op aan of tussen betrokkenen een relatie bestaat die qua hechtheid vergelijkbaar is met de relatie tussen echtgenoten of geregistreerde partners.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het slachtoffer bijna vier jaar zijn vriendin was en dat zij elkaar het laatste jaar dagelijks zagen. Voorts heeft hij verklaard dat hij doordeweeks in zijn eigen woning (begeleid) woonde en in het weekend - als hij met verlof mocht - bij het slachtoffer verbleef. De rechtbank merkt hierbij op dat de verdachte tijdens een gedeelte van hun relatie gedetineerd was. Zij hebben dus niet samengewoond en geen gemeenschappelijke huishouding gevoerd. Ook overigens is niet gebleken dat zij een relatie hadden die qua hechtheid vergelijkbaar was met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners.
Gelet op het voorgaande kan het strafverzwarende bestanddeel ‘levensgezel’ niet bewezen worden verklaard en zal de verdachte daarvan worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 12 juni 2021 te Sliedrecht
[naam slachtoffer] , heeft mishandeld door
- die [naam slachtoffer] hard te duwen en
- die [naam slachtoffer] bij haar keel te pakken
en
tegen haar keel te drukken en
- die [naam slachtoffer] op/tegen het lichaam te slaan ente stompen en te trappen en
- aan die [naam slachtoffer] te trekken en die [naam slachtoffer] vervolgens mee te trekken en te slepen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zijn toenmalige vriendin mishandeld in en nabij de woning van haar moeder. Het ging daarbij om meerdere achtereenvolgende grove geweldshandelingen jegens het slachtoffer. Door aldus te handelen heeft de verdachte een zware inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft hij door zijn intimiderende en bedreigende optreden angst bij het slachtoffer en omstanders veroorzaakt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
1 december 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Antes heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 juni 2021. Dit rapport houdt onder andere het volgende in.
De sociaal-maatschappelijke situatie van de verdachte is stabiel. Hij verblijft sinds geruime tijd in een beschermde woonvorm op de [naam locatie] te Rotterdam. De reclassering concludeert uit berichten van het personeel van de beschermde woonvorm dat de verdachte zich wisselend houdt aan de regels aldaar. Het personeel van de beschermde woonvorm acht agressie een aandachtspunt om aan te werken ter voorkoming van recidive.
De verdachte heeft een inkomen en een zinvolle dagbesteding. Er is sprake van dagelijks softdrugsgebruik. De verdachte wil stoppen met het roken van hasj, omdat hij weet dat hij daar agressief van wordt.
De verdachte heeft bij de Forensische polikliniek van Antes GGZ te Rotterdam aangegeven graag een emotieregulatietraining te willen volgen, omdat hij zijn agressie onder controle wil krijgen. De psycholoog van Antes GGZ heeft zich vervolgens echter bij de reclassering beklaagd vanwege het behandelverzuim van de verdachte.
In het contact met de reclassering is de verdachte meerdere keren respectloos geweest. Daarnaast geeft hij onvoldoende gehoor aan de ingezette interventies, waardoor niet verder komt.
De reclassering adviseert in haar rapport de rechtbank - in geval van een veroordeling - geen nieuw reclasseringstoezicht op te leggen, nu zij daar geen meerwaarde in ziet.
Per e-mail van 18 november 2021 heeft Antes onder meer het volgende meegedeeld.
Geconcludeerd kan worden dat de verdachte zich tijdens het toezicht niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden. Gelet op het dossier heeft de verdachte zich eerder ook niet gehouden aan de bijzondere voorwaarden. Hij heeft eerder ook officiële waarschuwingen gekregen.
De reclassering is van mening dat het risico op recidive onverminderd hoog is. Alhoewel de verdachte is ingebed in zorg, maakt hij hier niet volledig gebruik van. Momenteel ziet de reclassering onvoldoende reden om te verwachten dat het toezicht succesvol afgerond zal worden.
Opgemerkt dient te worden dat de reclassering het hebben van een dagbesteding ziet als een beschermende factor in het algemeen. De verdachte is gemotiveerd om te werken om zodoende ook zijn schulden af te lossen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank komt hierbij uit op een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, nu de rechtbank vrijspreekt van de strafverzwarende omstandigheid dat de verdachte zijn ‘levensgezel’ zou hebben mishandeld.
De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest, zodat de verdachte zijn woning kan behouden en direct weer aan de slag kan bij zijn werkgever. De rechtbank gaat hierin mee, maar zal een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank gaat bij de oplegging van de straf uit van de duur van het voorarrest (volgens haar berekening) van in totaal 31 dagen.
Hoewel de reclassering heeft geadviseerd geen reclasseringstoezicht op te leggen, ziet de rechtbank hier wel aanleiding voor. De verdachte lijkt na de officiële waarschuwing van de reclassering van 22 oktober 2021 (daterend van ná het hierboven vermelde reclasseringsadvies van 15 juni 2021) op de goede weg te zijn maar de kans dat de verdachte de fout in zal gaan zonder begeleiding is groot. De rechtbank acht toezicht en ondersteuning door de reclassering noodzakelijk om het (wankele) evenwicht dat de verdachte gevonden lijkt te hebben te behouden. Daarbij merkt de rechtbank op dat dit wel de laatste kans is die de verdachte krijgt om te laten zien dat hij zich wél kan houden aan hem opgelegde voorwaarden.
Hoewel de officier van justitie niet een middelencontrole als bijzondere voorwaarde heeft gevorderd, ziet de rechtbank ook aanleiding deze bijzondere voorwaarde op te leggen. De verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard hier baat bij te hebben.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde herhaaldelijk, in strijd met het toen geldende contactverbod als schorsingsvoorwaarde, contact heeft gezocht met mevrouw [naam slachtoffer] . Bovendien is gebleken dat de veroordeelde op een geringe aanleiding agressief kan reageren indien hij niet de behandeling ondergaat die hij nodig heeft om zijn agressie te kunnen reguleren.
Om die redenen dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daarom zal worden bevolen dat de hierna te noemen voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vorderingen tenuitvoerleggingen

8.1.
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Parketnummer 10-009127-18
Bij vonnis van 15 januari 2018 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 20 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 29 januari 2018 en loopt tot 21 januari 2022.
Parketnummer 10-144033-15
Bij vonnis van 2 november 2015 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uur, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 29 mei 2020 en loopt tot 28 mei 2022.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 10-009127-18 dient te worden toegewezen, maar dat de straf die dient te worden tenuitvoergelegd, dient te worden omgezet naar een taakstraf van 40 uur.
De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 10-144033-15 dient te worden afgewezen, nu dit een vonnis uit 2015 betreft en onduidelijk is waarom de mededeling van de voorwaardelijke veroordeling zo laat heeft plaatsgevonden, namelijk eerst op 30 juni 2020.
8.3.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw deelt het standpunt van de officier van justitie met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 10-144033-15.
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 10-009127-18.
8.4.
Beoordeling
Parketnummer 10-009127-18
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. De rechtbank acht echter termen aanwezig om die last niet te geven, maar het voorwaardelijke strafdeel in plaats daarvan om te zetting in een taakstraf voor de duur van 40 uur.
Parketnummer 10-144033-15
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. De rechtbank is het echter met de officier van justitie en de raadsvrouw eens dat het betreffende vonnis uit 2015 dateert en het onduidelijk is gebleven waarom de verdachte pas op 30 juni 2020 op de hoogte is gebracht van de voorwaardelijke veroordeling. De rechtbank zal de vordering afwijzen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 90 (negentig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 59 (negenenvijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland, Marconistraat 2 te Rotterdam op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben met
[naam slachtoffer], geboren [geboortedatum] , of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
- zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcohol en drugs, onder de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek en/of urineonderzoek;
- zich gedurende de proeftijd onder ambulante behandeling zal laten stellen voor zijn alcohol-/verslavings-/agressieproblematiek, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de zorgverlener verantwoord vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Als de behandelende instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich zal houden aan het (dag)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- zal meewerken aan het verkrijgen en behouden van een zinvolle vorm van dagbesteding. Daarbij zal de veroordeelde zich dienen in te spannen om zijn financiële situatie inzichtelijk te krijgen en op orde te houden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt - in plaats van de gevorderde last tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 15 januari 2018 van de politierechter in deze rechtbank onder parketnummer 10-009127-18 aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf - aan de veroordeelde een taakstraf op voor de duur van 40 (veertig) uur, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan, met bevel dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 2 november 2015 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf onder parketnummer 10-144033-15.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Daum, voorzitter,
mrs. I.M.A. Hinfelaar en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 12 juni 2021 te Sliedrecht
zijn levensgezel, [naam slachtoffer] ,
heeft mishandeld door
- die [naam slachtoffer] (hard) te duwen en/of
- die [naam slachtoffer] bij/tegen haar keel en/of nek en/of hals te pakken en/of vast te houden
en/of
(vervolgens) (tegen) haar keel en/of nek en/of hals (dicht) te drukken en/of
- die [naam slachtoffer] op/tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of
- aan de haren van die [naam slachtoffer] te trekken en/of die [naam slachtoffer] (vervolgens) aan haar
haren mee te trekken en/of te slepen en/of op te pakken.