ECLI:NL:HR:2018:113

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
30 januari 2018
Zaaknummer
16/00720
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van levensgezel door dakloze verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 januari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, een dakloze man, werd beschuldigd van het mishandelen van zijn levensgezel, die eveneens dakloos was. De mishandelingen vonden plaats over een periode van zes maanden, waarin de verdachte zijn vriendin meermalen heeft geslagen en getrapt, wat leidde tot letsel en pijn bij de aangeefster. De Hoge Raad moest beoordelen of de aangeefster als 'levensgezel' kon worden aangemerkt in de zin van artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht, dat strafverzwarende omstandigheden bij mishandeling regelt.

Het Hof had vastgesteld dat de verdachte en de aangeefster gedurende deze periode dag en nacht samenleefden, waarbij de verdachte zorg droeg voor de rolstoelgebruikende aangeefster. Er was sprake van een nauwe persoonlijke relatie, waarin de aangeefster zich moest verantwoorden over haar doen en laten, en er was seksuele omgang tussen hen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de aangeefster als levensgezel kon worden aangemerkt, gezien de aard en hechtheid van hun relatie.

De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd vastgesteld dat het oordeel van het Hof niet blijk gaf van een onjuiste uitleg van de wet en bovendien niet onbegrijpelijk was. De uitspraak benadrukt de erkenning van de juridische status van levensgezellen in het strafrecht, vooral in gevallen van huiselijk geweld.

Uitspraak

30 januari 2018
Strafkamer
nr. S 16/00720
IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 27 januari 2016, nummer 20/002008-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.O.A.N. de Vries, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Bewezenverklaringen en bewijsvoering

2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"1. hij op tijdstippen in de periode van 12 oktober 2013 tot en met 5 maart 2014 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [slachtoffer] , (de Hoge Raad leest:) meermalen (met kracht) tegen het hoofd en het lichaam heeft geslagen of gestompt en geschopt of getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2. hij op 6 maart 2014 te Eindhoven opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [slachtoffer] , meermalen tegen het lichaam heeft geslagen en getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden."
2.2.
Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van bevindingen (met bijgevoegde foto's), d.d. 7 maart 2014, p. 23 t/m 31, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 1] (hoofdagent van politie), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als relaas van verbalisant:
Op 6 maart 2014 was ik in verhoor met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1964. Zij werd verdacht van een winkeldiefstal. Tijdens het verhoor over de winkeldiefstal verklaarde zij het volgende:
Ongeveer 2 jaar geleden ben ik in contact gekomen met [verdachte] . In augustus 2013 is [verdachte] naar België gekomen. Ik woonde toen nog in België.
Rond september 2013 ben ik voor een paar dagen met [verdachte] mee naar Eindhoven gegaan. Na een week ging ik terug naar België. Toen ik thuis kwam, had mijn (ex) man alle sloten van de deuren vervangen. Ik ben hierna met [verdachte] terug naar Eindhoven gegaan. Sinds ik met [verdachte] in Eindhoven ben, leven wij op straat in Eindhoven. [verdachte] is zeer agressief. [verdachte] heeft mij meerdere keren mishandeld. Een keer moest iemand wiet voor [verdachte] halen maar deze persoon had dat niet geregeld. [verdachte] sloeg in één keer om en ging tekeer. Hij begon met slaan en schoppen. Ik had hier blauwe plekken, striemen en kneuzingen aan overgehouden en veel pijn.
[verdachte] slaat en schopt mij ongeveer 4/5 keer per dag. Ik word stelselmatig mishandeld en daarbij heb ik een snee in mijn rechter wenkbrauw, blauwe plekken, striemen, kneuzingen, een gebroken vinger en bloedneuzen opgelopen.
Ik mag van [verdachte] geen moment alleen zijn.
Ik heb meerdere keren seks met [verdachte] gehad. Als ik geen seks met [verdachte] heb, word ik in elkaar geslagen en mishandeld.
Gisteren, (het hof begrijpt: 5 maart 2014), heb ik meerdere klappen en schoppen gehad over mijn hele lichaam. Meerdere keren heeft hij mij op mijn hoofd getrapt.
Vandaag, (het hof begrijpt: 6 maart 2014), heeft [verdachte] mij wederom meerdere keren geslagen en getrapt.
Ten tijde van het gesprek toonde [slachtoffer] aan mij, verbalisant [verbalisant 1] , meerdere verwondingen. Ik zag diverse bloeduitstortingen en verwondingen.
2. Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 7 maart 2014, p. 38 t/m 41, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 2] (brigadier van politie), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van aangeefster [slachtoffer] :
plaats delict: Eindhoven
pleegdatum: tussen augustus 2013 en 6 maart 2014
Op enig moment kreeg ik via facebook contact met [verdachte] . We vonden elkaar erg leuk. In augustus 2013 hebben [verdachte] en ik voor het eerst afgesproken. Toen ik na een aantal dagen in Eindhoven bij [verdachte] te hebben verbleven weer terug naar huis wilde gaan, kwam ik mijn eigen huis niet binnen. Omdat ik verder op niemand terug kon vallen, ben ik weer teruggegaan naar [verdachte] . [verdachte] heeft mij voor het eerst mishandeld op de avond van mijn verjaardag, 12 oktober 2013. Ik heb die avond een tijdje zitten praten met een andere man. [verdachte] is erg jaloers. Op een gegeven moment zei [verdachte] dat ik mee moest. Ik heb nog gewoon even zitten praten. Maar [verdachte] werd steeds kwader en zei mij dat ik mee moest komen. Hij heeft mij in mijn rolstoel gezet en heeft me naar de Dommel gereden. Op een soort bedrijventerrein heeft hij mij vervolgens mishandeld. Hij heeft met gebalde vuist overal op mijn lichaam geslagen, tegen mijn hoofd, benen en armen. Ik ondervond daarvan veel pijn. Dit deed hij met veel kracht. Ook heeft hij mij toen met geschoeide voet getrapt overal op mijn lichaam.
In de maanden dat ik samen met [verdachte] heb moeten zijn, verloor hij mij geen moment uit het oog. Hij liet mij nooit alleen en ik moest me continu bij hem verantwoorden waar ik geweest was. Ik mocht nooit te lang ergens alleen naar toe.
Ook is zijn drang naar weed en speed heel erg sterk geworden. Hij heeft geen geld en kan het dus ook niet kopen. Toen ik weigerde voor geld voor hem met mannen naar bed te gaan, heeft hij mij op mijn hoofd geslagen met veel kracht en met gebalde vuisten. Ik ondervond daarvan veel pijn. In de periode dat ik met [verdachte] samen ben geweest, werd ik stelselmatig door hem mishandeld, waarbij hij mij met veel kracht heeft geslagen en geschopt. Ik ondervond daarvan elke keer veel pijn.
als noot verbalisant:
Ik zie tijdens het opnemen van de aangifte dat het rechteroog van aangeefster opgezwollen is en rood/blauw van kleur is. Haar linkeroog is enigszins rood van kleur en eveneens opgezwollen. Op haar rug en met name de schouderstreek is een zeer grote blauwe/paarse/zwarte plek te zien.
3. Een proces-verbaal verhoor getuige, d.d. 7 maart 2014, p. 53-54, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] (hoofdagent van politie), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van getuige [getuige 1] :
Op 6 maart 2014 om 22.00 uur was ik werkzaam als forensisch arts van de GGD op de Mathildelaan 4 te Eindhoven (politiebureau). Hier werd ik aangesproken door verbalisant [verbalisant 1] in verband met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1964. Mij werd gevraagd over de mogelijkheden van forensische beschrijving van het letsel. Om 22.30 uur heb ik [slachtoffer] onderzocht. Ik zag het volgende letsel:
Hoofd: Forse zwelling achterhoofd, zwelling en bloeduitstorting rechteroog en oogkas. Verkleuring rond linkeroog.
Romp: Midden op het linker sleutelbeen 3 ovale bloeduitstortingen. Mevrouw verklaarde dat dit letsel ontstaan was door een vuistslag. Het letsel zou hierbij kunnen passen. Bij rechterflank en borst grote bloeduitstorting.
Linker oksel: Streepvormige donkerpaars gekleurde bloeduitstorting.
Linker schouderblad: Bloeduitstorting van 10 bij 15 centimeter.
Rechter bovenarm: Een bloeduitstorting met enige gele verkleuring. Mevrouw verklaart dat dit een klap van eergisteren is. Dit zou kunnen kloppen gezien de verkleuringen.
Rechterhand: Een zwelling en bewegingsbeperking. Dit letsel bestaat al enige weken.
Beide armen: Verschillende bloeduitstortingen.
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige van de raadsheer-commissaris, d.d. 9 november 2015, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [slachtoffer] :
Ik kan de verklaring die ik bij de politie heb afgelegd hier onder ede bevestigen.
Het klopt dat ik [verdachte] sinds augustus 2013 persoonlijk ken. Hij heeft voor mij gezorgd, hij deed bijvoorbeeld boodschappen voor ons. Hij werd agressief door de drugs, maar ook als hij drugs wilde gebruiken maar dat niet voorhanden had.
Hij sloeg mij op mijn hoofd en ik kreeg blauwe plekken van het schoppen. Overal waar hij mij raken kon, trapte of schopte hij mij. Elke dag werd ik geslagen.
Op mijn verjaardag 12 oktober ben ik voor het eerst ernstig mishandeld.
5. Een proces-verbaal verhoor getuige, d.d. 10 maart 2014, p. 57 t/m 59, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 2] (brigadier van politie), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van getuige [getuige 2] :
[verdachte] en ik zijn vrienden. [slachtoffer] is de vriendin van [verdachte] . Ze hebben ongeveer een half jaar een relatie.
Als [verdachte] geen drugs op heeft, is het een animal. Dan wil hij alleen maar drugs en wordt hij agressief. Ik ben wel eens getuige geweest van het feit dat [verdachte] haar (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) gedreigd heeft. Hij zei wel eens: 'Ik maak je af en dan zullen ze je nooit meer terugvinden!'.
6. Een proces-verbaal verhoor getuige, d.d. 14 maart 2014, p. 64-65, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 3] (brigadier van politie), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van getuige [getuige 3] afgelegd op 13 maart 2014:
Vanuit mijn werk ken ik [verdachte] en [slachtoffer] . [verdachte] en [slachtoffer] waren altijd samen. Ongeveer twee en een halve maand geleden stonden zij op een dag samen bij mij aan de deur. Ik zag toen dat [slachtoffer] twee blauwe ogen had. Een tijdje later, na die dag dat ik [slachtoffer] zag met twee blauwe ogen, vertelde [verdachte] dat hij een nieuwe laptop had. [slachtoffer] vertelde toen dat [verdachte] die oude laptop op haar hoofd kapot had geslagen en dat hij daarom een nieuwe had moeten kopen.
Enkele weken geleden vertelde [slachtoffer] tegen mij dat ze niet weg kon gaan bij [verdachte] , omdat ze bang was dat hij haar ging vermoorden.
7. Een proces-verbaal verhoor getuige, d.d. 17 maart 2014, p. 66 t/m 68, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 2] (brigadier van politie), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van getuige [getuige 4] , wonende te Eindhoven:
Ik ken [slachtoffer] hooguit 4 maanden. Af en toe komen [verdachte] en [slachtoffer] bij mij langs om te douchen of iets dergelijks. Zo'n 3 maanden geleden kwamen ze langs en toen ze boven waren om te douchen, heb ik [slachtoffer] ineens heel hard horen gillen. Ik hoorde het gegil heel erg goed. Ik ben naar boven gelopen. Ik heb toen meteen tegen [verdachte] gezegd dat hij er mee moest kappen. Ik heb hem letterlijk gezegd: 'Ik laat je alle hoeken van de kamer zien, als je dat nog één keer doet'. [slachtoffer] zei dat ze door [verdachte] was geslagen.
In de maanden dat ik [slachtoffer] ken, zat ze regelmatig onder de blauwe plekken. Eigenlijk over haar hele lichaam, althans plekken die zichtbaar waren, op haar armen en benen en in de nek.
8. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte voor inverzekeringstelling van de rechter-commissaris, d.d. 12 maart 2014, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van verdachte [verdachte] :
Ik heb [slachtoffer] vanaf september 2013 verzorgd. Ik heb haar meegenomen naar Eindhoven. Ik heb haar al die tijd onderhouden."
2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaringen voorts het volgende overwogen:
"Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
(...)
Het hof is voorts, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat aangeefster dient te worden aangemerkt als levensgezel van verdachte. Uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaring van aangeefster, blijkt dat verdachte en aangeefster gedurende de maanden voorafgaande aan de aangifte, beiden toen dakloos, dag en nacht samen optrokken, verdachte de zorg voor aangeefster op zich genomen had, aangeefster zich ten opzichte van verdachte over haar doen en laten moest verantwoorden, en er tevens sprake was van seksuele omgang. Verdachte en aangeefster onderhielden met elkaar een nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid."

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat het Hof onder 1 en 2 ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft bewezenverklaard dat de verdachte de mishandeling heeft begaan tegen "zijn levensgezel" als bedoeld in art. 304 Sr.
3.2.
De tenlastelegging is zowel onder 1 als onder 2 toegesneden op art. 304 Sr. Daarom moeten de in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende woorden "zijn levensgezel" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 304, aanhef en onder 1°, Sr.
3.3.1.
Art. 304 Sr luidt, voor zover hier van belang:
"De in de artikelen 300-303 bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd:
1°. ten aanzien van de schuldige die het misdrijf begaat tegen zijn moeder, zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, zijn echtgenoot, zijn levensgezel, zijn kind, een kind over wie hij het gezag uitoefent of een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin."
3.3.2.
De nota van wijziging bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 22 december 2005 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994, in verband met de herijking van een aantal wettelijke strafmaxima, Stb. 2006, 11, houdt onder meer het volgende in:
"Artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt welke strafverzwarende omstandigheden bij mishandeling kunnen leiden tot verhoging van de maximumgevangenisstraf met een derde. Een van de strafverzwarende omstandigheden die wordt genoemd is dat de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot; onder echtgenoot wordt mede begrepen de geregistreerde partner (artikel 90octies van het Wetboek van Strafrecht). In deze nota van wijziging wordt voorgesteld artikel 304 Sr aan te vullen met het begrip «levensgezel». Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de daartoe strekkende aanbeveling van de stuurgroep van het project «Voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld». De gronden die thans de strafverhoging bij mishandeling van de echtgenoot (enz.) rechtvaardigen - verschuldigde piëteit en mogelijk machtsmisbruik - zijn naar het oordeel van de regering ook aanwezig bij mishandeling tussen personen die met elkaar een nauwe persoonlijke betrekking onderhouden, maar die niet zijn gehuwd of niet als partners zijn geregistreerd. De voorgestelde uitbreiding van artikel 304 Sr sluit aan bij een maatschappelijke ontwikkeling en onderstreept ook voor andere samenlevingsvormen dan het huwelijk en het geregistreerde partnerschap dat mishandeling tussen personen die een nauwe persoonlijke betrekking onderhouden extra strafwaardig is.
Met het begrip «levensgezel» wordt aangesloten bij de algemene aanwijzingen voor de regelgeving (AR 72a), waarin dit begrip is aangewezen voor twee meerderjarigen die, anders dan als elkaars echtgenoot, «met elkaar een nauwe persoonlijke betrekking onderhouden». Het begrip komt momenteel in ongeveer tien andere wetten voor - o.a. het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Faillissementswet en de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens -, vaak naast de begrippen echtgenoot en geregistreerde partner.
Bij de beoordeling of sprake is van een «levensgezel» zijn de volgende aspecten van belang:
- of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding
- de duur van de gemeenschappelijke huishouding
- of er een relatie van affectieve aard is, en met name
- of betrokkenen kennelijk uitgaan van een nauwe lotsverbondenheid.
Doorslaggevend is in het begrip «levensgezel» evenwel, als gezegd, de nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid. Het moet gaan om een relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners. Deze is niet per se met het enkele feit van het samenwonen gegeven en vereist ook niet per se dat betrokkenen met elkaar samenwonen." (Kamerstukken II 2002/03, 28 484, nr. 5, p. 5)
3.4.
Blijkens de hiervoor onder 2 weergegeven bewijsvoering heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte en [slachtoffer] , die beiden dakloos waren, gedurende een periode van ongeveer zes maanden dag en nacht samen hebben opgetrokken, dat de verdachte de zorg voor [slachtoffer] - die gebruik maakte van een rolstoel - op zich had genomen, dat [slachtoffer] zich ten opzichte van de verdachte moest verantwoorden over haar doen en laten en dat er sprake was van seksuele omgang tussen de verdachte en [slachtoffer] . Mede op basis van deze vaststellingen heeft het Hof geoordeeld dat de verdachte het misdrijf van mishandeling telkens heeft begaan tegen "zijn levensgezel" als bedoeld in art. 304, aanhef en onder 1°, Sr, aangezien [slachtoffer] en de verdachte een nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid onderhielden.
3.5.
In het licht van de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis en gelet op de door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden, geeft het oordeel van het Hof dat tussen de verdachte en aangeefster een betrekking bestond die – gelet op haar aard en hechtheid – volstaat om aangeefster te kunnen aanmerken als "levensgezel" niet blijk van een onjuiste uitleg van voornoemde bepaling. Dat oordeel is bovendien niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
3.6.
Het middel faalt.

4.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 januari 2018.