ECLI:NL:RBROT:2021:13200
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Nederlandse rechtbank in erfrechtelijke geschil tussen gescheiden echtgenoten met Marokkaanse en Nederlandse nationaliteit
In deze zaak gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen [persoon A] en [persoon B], waarbij de vraag centraal staat of [persoon B] recht heeft op de nalatenschap van de overleden erflater, die zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit bezat. De rechtbank Rotterdam heeft op 29 december 2021 geoordeeld dat zij onbevoegd is om van de vordering van [persoon A] kennis te nemen. De eiser, [persoon A], stelt dat [persoon B] geen recht heeft op de nalatenschap omdat zij voor het overlijden van de erflater gescheiden waren. Hij beroept zich op artikel 4:52 BW, dat de erfstelling van [persoon B] teniet zou doen. De rechtbank oordeelt echter dat er al in Marokko over deze kwestie is geprocedeerd en dat de Marokkaanse uitspraken voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland in aanmerking komen, zoals bepaald in artikel 12 Rv. De rechtbank concludeert dat de gewone verblijfplaats van de erflater in Marokko was, waardoor de Nederlandse rechtbank onbevoegd is. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.