ECLI:NL:RBROT:2021:13200

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
C/10/602856 / HA ZA 20-809
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Nederlandse rechtbank in erfrechtelijke geschil tussen gescheiden echtgenoten met Marokkaanse en Nederlandse nationaliteit

In deze zaak gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen [persoon A] en [persoon B], waarbij de vraag centraal staat of [persoon B] recht heeft op de nalatenschap van de overleden erflater, die zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit bezat. De rechtbank Rotterdam heeft op 29 december 2021 geoordeeld dat zij onbevoegd is om van de vordering van [persoon A] kennis te nemen. De eiser, [persoon A], stelt dat [persoon B] geen recht heeft op de nalatenschap omdat zij voor het overlijden van de erflater gescheiden waren. Hij beroept zich op artikel 4:52 BW, dat de erfstelling van [persoon B] teniet zou doen. De rechtbank oordeelt echter dat er al in Marokko over deze kwestie is geprocedeerd en dat de Marokkaanse uitspraken voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland in aanmerking komen, zoals bepaald in artikel 12 Rv. De rechtbank concludeert dat de gewone verblijfplaats van de erflater in Marokko was, waardoor de Nederlandse rechtbank onbevoegd is. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/602856 / HA ZA 20-809
Vonnis van 29 december 2021
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
eiser, verweerder in de incidentele vorderingen,
advocaat mr. M.J. Meijer te Haarlem,
tegen
[persoon B],
wonende te [woonplaats B] , [land B] ,
gedaagde, eiseres in de incidentele vorderingen,
advocaat mr. Z. Benguedda te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna “ [persoon A] ” en “ [persoon B] ” genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 het exploot van dagvaarding van 23 juli 2020, met producties en betekeningsstukken;
 het herstelexploot van 24 november 2020;
 de conclusie van antwoord, met producties;
 de akte aanvulling feiten c.q. gronden van [persoon B] ;
 de akte aanvullende productie van [persoon B] ;
 de antwoordakte onbevoegdheidsverweer van [persoon A] , met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2021 in het gerechtsgebouw te Dordrecht. [persoon A] is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Meijer en door zijn zus, [persoon C] . [persoon B] is niet verschenen, maar zij is ter zitting vertegenwoordigd door haar advocaat mr. Z. Benguedda.
1.3.
Na de zitting hebben partijen de gelegenheid gekregen om te bezien of zij er samen uit kunnen komen. De zaak is verwezen naar de rol van 17 november 2021 voor uitlaten partijen. Van [persoon A] heeft de rechtbank geen bericht ontvangen. [persoon B] heeft de rechtbank bericht dat het niet is gelukt met [persoon A] in gesprek te komen en zij heeft verzocht om vonnis te wijzen. De datum van dit vonnis is vervolgens bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Op 16 oktober 2015 is te Rotterdam overleden de heer [naam erflater] (hierna: erflater), geboren in 1941 te [geboorteplaats] ( [land] ). Erflater had zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Erflater is de vader van [persoon A] en is met de moeder van [persoon A] gehuwd geweest. Dit (eerste) huwelijk is na een echtscheiding ontbonden. Uit dit huwelijk zijn naast [persoon A] nog twee kinderen geboren, te weten: [naam kind 1] en [naam kind 2] .
2.3.
[persoon B] en erflater zijn op 9 november 1992 met elkaar getrouwd. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, te weten: [naam kind 3] en [naam kind 4] . Op 25 juni 2015 is de echtscheiding van dit (tweede) huwelijk tot stand gekomen naar Marokkaans recht. De echtscheiding is niet ingeschreven in Nederland.
2.4.
Erflater heeft bij een Nederlands testament van 12 maart 2001 over zijn nalatenschap beschikt. In dit testament is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
II. KEUZELEGAAT.
Ik legateer aan mijn voornoemde echtgenote, mevrouw [persoon B] , wonende als voren in eigendom al die tot mijn nalatenschap behorende goederen en/of rechten die zij zal kiezen, zulks onder de voorwaarde dat zij zich binnen drie maanden na mijn overlijden over de aanvaarding van dit legaat uitspreekt en onder verplichting voor haar om met mijn nalatenschap te verrekenen en daartoe zo nodig in te brengen de waarde waarop de door haar gekozen gelegateerde goederen of rechten zullen worden geschat in onderling overleg en bij gebreke van overeenstemming daaromtrent binnen zes maanden na mijn overlijden, op de wijze als door de wet is voorgeschreven in artikel 679 Boek 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zulks op verzoek van de meest gerede partij.
III. UITSLUITING
Ik sluit mijn kinderen uit mijn eerste huwelijk uit als erfgenamen van mijn nalatenschap.
IV. ERFSTELLING
Onder de last van voormeld legaat, benoem ik tot enige erfgenamen van mijn nalatenschap mijn voornoemde echtgenote, mevrouw [persoon B] en de kinderen geboren uit mijn tweede huwelijk, tezamen en voor gelijke delen met toepasselijk verklaring van de regels van de wettelijke erfopvolging.
(…)”
2.5.
[persoon B] (mede namens haar minderjarige kinderen) is in Marokko een procedure gestart tegen [persoon A] en zijn broer en zus, omdat zij wilde dat het testament van erflater erkend zou worden in Marokko. In de (vertaling van de) uitspraak van 3 december 2019 heeft de rechtbank te Meknes, sector Familierecht, het volgende geoordeeld, voor zover hier van belang:
“(…) Nu vast is komen te staan dat het testament in Nederland op officiële wijze is opgemaakt en nu het testament eiseres het totale erfenis toekent en nu in artikel 277 van de Familiewet is vervat dat een testament een derde deel van het erfenis van de testamentgever betreft. Dientengevolge dient het testament te worden erkend binnen een derde deel van de erfenis als tevens blijkt uit jurisprudentie (…).
Nu is komen vast te staan dat de overige bepalingen van het testament en met name de uitsluiting van de kinderen die uit huwelijk met zijn eerste echtgenote zijn voortgekomen van de erfenis en benoeming als erfgenamen zijn echtgenote [persoon B] en de kinderen die zijn voortgekomen uit het tweede huwelijk van overledene en nu de overige bepalingen in strijd zijn met de islamitische regels en voorschriften en de Marokkaanse openbaar orde. Derhalve dienen die desbetreffende bepalingen niet te worden erkend en dient de erkenning zich te beperken tot hetgeen in het beschikkende gedeelte valt te lezen.
(…)”
De Marokkaanse rechtbank heeft gelet op het voorgaande geoordeeld dat het testament van erflater in Marokko geldig is, omdat het in Nederland op officiële wijze is opgemaakt, en niet door de echtscheiding zijn geldigheid heeft verloren. Daarnaast heeft de Marokkaanse rechtbank geoordeeld dat het testament volgens het Marokkaanse erfrecht slechts op een derde van de nalatenschap van erflater ziet. De rest van de nalatenschap (twee derde deel) dient volgens het Marokkaanse erfrecht verdeeld te worden.
2.6.
[persoon A] en zijn broer en zus zijn in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van de Marokkaanse rechtbank van 3 december 2019. Bij uitspraak van 26 april 2021 heeft het gerechtshof te Meknes de uitspraak van de rechtbank te Meknes bevestigd en geoordeeld dat het juist is geweest om het testament te erkennen en daaraan executoriale titel te verlenen voor de reikwijdte van een derde van het vermogen van erflater.

3..Het geschil

3.1.
[persoon A] stelt zich op het standpunt dat [persoon B] geen recht heeft op de nalatenschap van erflater, omdat erflater en [persoon B] voor zijn overlijden zijn gescheiden en door de echtscheiding met toepassing van artikel 4:52 BW de erfstelling van [persoon B] en het legaat aan [persoon B] teniet zijn gedaan. [persoon A] heeft daarom verzocht voor recht te verklaren dat [persoon B] geen recht heeft op de erfenis van erflater, met veroordeling van [persoon B] in de proceskosten en te maken executiekosten in het binnen- en buitenland.
3.2.
[persoon B] voert verweer. Volgens haar is de rechtbank onbevoegd om over deze kwestie te oordelen (exceptieve verweren). Daarnaast is [persoon B] in Marokko gescheiden van erflater, maar zijn zij voor het Nederlandse recht nog altijd getrouwd, zodat de vordering daarom moet worden afgewezen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
[persoon B] heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank om meerdere redenen onbevoegd is van dit geschil kennis te nemen, omdat in Marokko al in twee instanties over dit geschil is geprocedeerd. Op deze exceptieve verweren dient allereerst beslist te worden.
Artikel 12 Rv
4.2.
[persoon B] stelt zich primair op het standpunt dat de rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren omdat de Marokkaanse rechter in eerste aanleg en in hoger beroep reeds heeft beslist in onderhavige kwestie.
4.3.
Artikel 12 Rv, waar [persoon B] een beroep op doet, bepaalt dat indien een zaak voor een rechter van een vreemde staat aanhangig is gemaakt en daarin een beslissing kan worden gegeven die voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is, de Nederlandse rechter bij wie nadien een zaak tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp is aangebracht, de behandeling kan aanhouden totdat daarin door eerstbedoelde rechter is beslist. Indien die beslissing voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar blijkt te zijn, verklaart de Nederlandse rechter zich onbevoegd.
4.4.
In onderhavige zaak staat vast dat de Marokkaanse rechter in een geschil tussen partijen in eerste aanleg en in hoger beroep reeds heeft beslist. Volgens [persoon A] lag in de procedure in Marokko niet dezelfde rechtsvraag voor, omdat daar werd gevraagd of het testament van erflater rechtsgeldig is, terwijl [persoon A] in onderhavige procedure vraagt voor recht te verklaren dat [persoon B] geen recht heeft op de nalatenschap van erflater. Gelet op artikel 12 Rv moet echter beoordeeld of de procedures in Marokko op hetzelfde onderwerp zien en dus niet of daar dezelfde rechtsvraag voorlag. De rechtbank is van oordeel dat onderhavig geschil over hetzelfde onderwerp gaat, want zowel in Marokko als in onderhavige procedure gaat het om de vragen of het testament van erflater rechtsgeldig is, of [persoon B] ondanks de echtscheiding erfgenaam is en wie de erfgenamen zijn van erflater. Dat de Marokkaanse rechter buiten het geschil zou zijn getreden door te oordelen wie de erfgenamen zijn, is niet van belang voor de vraag of sprake is van hetzelfde onderwerp.
4.5.
Volgens artikel 12 Rv moet voorts beoordeeld worden of de Marokkaanse uitspraken (in eerste aanleg en hoger beroep) in een procedure tussen partijen uitspraken zijn die voor erkenning, en in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar zijn. Als dat het geval is, dan is de rechtbank onbevoegd.
4.6.
De rechtbank hanteert bij de beoordeling van de vraag of een in de buitenlandse procedure te verkregen beslissing vatbaar is voor erkenning en/of tenuitvoerlegging in Nederland het volgende toetsingskader [1] . Of en in hoeverre de uitspraak van de buitenlandse rechter voor erkenning en/of tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 12 Rv in aanmerking komt, wordt in de eerste plaats bepaald door het verdragenrecht. Bij gebreke van enig verdrag dat van kracht is tussen Nederland en de betrokken vreemde Staat gelden de in de rechtspraak op basis van artikel 431 Rv ontwikkelde regels. Deze houden in dat een in een vreemde Staat gewezen uitspraak voor erkenning in Nederland in aanmerking komt, indien:
de rechtsmacht van de buitenlandse rechter is gebaseerd op een naar internationale maatstaven aanvaardbare rechtsmachtgrond;
de buitenlandse procedure is gevoerd met inachtneming van de beginselen van een behoorlijke procesgang (‘fair trial’), met name waar het betreft de oproeping van de verweerder en diens recht op tegenspraak;
de buitenlandse uitspraak niet strijdig is met de Nederlandse openbare orde; en
de buitenlandse beslissing niet onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat er geen verdrag tussen Nederland en Marokko bestaat ter zake. Beoordeeld zal daarom moeten worden of is voldaan aan de hiervoor vermelde criteria sub i. tot en met iv. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Niet gebleken is dat de rechtsmacht van de Marokkaanse rechter niet is gebaseerd op een naar internationale maatstaven aanvaardbare rechtsmachtgrond (criteria i). Hoewel het niet expliciet in de uitspraken is opgenomen heeft de Marokkaanse rechter zich waarschijnlijk bevoegd geacht om over de kwestie te oordelen, omdat erflater en partijen de Marokkaanse nationaliteit hebben, het vermogen van erflater zich in Marokko bevindt en/of omdat erflater langdurig in Marokko gewoond heeft. Dit zijn naar internationale maatstaven aanvaardbare rechtsmachtgronden.
Voorts is gesteld noch gebleken is dat er geen behoorlijke rechtspleging heeft plaatsgevonden in Marokko (criteria ii). [persoon A] is in die procedure verschenen, heeft zich laten bijstaan door een advocaat en heeft in twee instanties verweer kunnen voeren, zodat hij niet kan worden gevolgd in zijn standpunt dat er geen behoorlijke rechtspleging is in Marokko.
De rechtbank volgt [persoon A] evenmin in zijn standpunt dat artikel 4:52 BW van openbare orde is, omdat deze stelling onvoldoende is onderbouwd. Voorts zijn er onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat het gehele Marokkaanse erfrecht in strijd is met de openbare orde. Evenmin is in strijd met de openbare orde dat de Marokkaanse rechtbank het Nederlandse recht niet heeft toegepast, omdat is gemotiveerd waarom dat niet gedaan is, namelijk omdat de goederen zich in Marokko bevinden. Bovendien is in het testament geen keuze gemaakt voor het Nederlandse recht, wat – in tegenstelling tot wat [persoon A] stelt – wel expliciet gedaan moet worden. Aan criteria iii is derhalve voldaan.
Ook aan het laatste vereiste (criteria iv) is voldaan, omdat niet gebleken is dat er een eerdere Nederlandse uitspraak is over dit onderwerp.
4.8.
Dit voorgaande leidt ertoe dat de Marokkaanse uitspraken in Nederland voor erkenning en tenuitvoerlegging in aanmerking komen. Het gevolg daarvan is de rechtbank conform artikel 12 Rv onbevoegd is.
Gewone verblijfplaats
4.9.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank aan het subsidiaire onbevoegdheidsverweer – inhoudende dat Marokko de gewone verblijfplaats van erflater was – niet meer toe. Maar als dit verweer wel inhoudelijk beoordeeld zou worden, dan slaagt ook dit verweer.
4.10.
Voor de vraag welk land bevoegd is moet namelijk worden gekeken naar de Erfrechtverordening (Verordening (EU) nr. 650/2012). In artikel 4 van de Erfrechtverordening is bepaald dat de gerechten van de lidstaat waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had, bevoegd zijn om uitspraak te doen over de erfopvolging in haar geheel. In de considerans van de Erfrechtverordening is onder 23) het volgende geschreven:
“(…) Om de gewone verblijfplaats vast te stellen, dient de aangezochte autoriteit zich een oordeel te vormen over alle aspecten die het leven van de erflater in de jaren voor zijn overlijden en op het tijdstip van overlijden hebben gekenmerkt, en daarbij alle relevante feitelijke elementen in beschouwing te nemen, in het bijzonder de duur en de regelmatigheid van de aanwezigheid van de erflater in de betrokken staat en de omstandigheden van en de redenen voor het verblijf. De aldus vastgestelde gewone verblijfplaats moet, uit het oogpunt van de specifieke doelstellingen van deze verordening, duiden op een nauwe en duurzame band met de betrokken staat.”
4.11.
De rechtbank is met [persoon B] van oordeel dat Marokko de gewone verblijfplaats was van erflater. Erflater had namelijk de Marokkaanse nationaliteit. Door zijn remigratie woonde en werkte erflater in Marokko. Ook heeft hij daar een gezin gesticht samen met [persoon B] . Pas kort voor zijn overlijden is erflater naar Nederland gekomen in verband met de betere gezondheidszorg. Niet gebleken is dat het zijn intentie was om hiermee zijn gewone verblijfplaats te veranderen. Ter zitting is tevens gebleken dat alle goederen van erflater zich in Marokko bevinden. Dit alles bij elkaar genomen leidt niet tot het oordeel dat de gewone verblijfsplaats Nederland was. Omdat erflater Marokko als gewone verblijfplaats had, is de rechtbank ook volgens de Europese Erfrechtverordening onbevoegd.
Conclusie
4.12.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank onbevoegd om van dit geschil kennis te nemen en komt de rechtbank aan de overige geschilpunten niet meer toe. [persoon A] is de in het ongelijk gestelde partij. Gelet op de relatie tussen partijen, ziet de rechtbank echter aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De rechtbank
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vordering van [persoon A] ;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2021.
3120

Voetnoten

1.zie de uitspraak van de Hoge Raad van 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838.