Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
2..De vaststaande feiten
“We kunnen voor deze werkzaamheden geen garantie geven voor wat betreft de hechting van de antifoulinglaag, omdat het aluminium onderwaterschip corrosie vertoont.
ok for the antifouling quote”) akkoord gegeven voor de antifoulingbehandeling.
3..De vordering
4..Het verweer
5..De beoordeling
Brussel I bis verordening”). Op grond van die bepaling is de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd.
Op andere oppervlakken zullen meerdere lagen gezet moeten worden, dit om er zeker van te zijn dat voldoende laagdikte is aangebracht om het oppervlak te beschermen. (…)”Nu [gedaagde] als scheepswerf bekend had kunnen en moeten zijn met de extra kwetsbaarheid van aluminium rompen had het in de gegeven omstandigheden op haar weg als professional gelegen om ofwel bij de fabrikant op dit punt navraag te doen, dan wel zich bij [eiser] van informatie te voorzien over de bestaande antifouling en de bestaande laagdikte en bij twijfel of onbekendheid het zekere voor het onzekere te nemen. Alertheid bij de uitvoering van de antifoulingbehandeling was daarom zeker vereist.
“omstandigheden die aan de benadeelde kunnen worden toegerekend”. De vraag is nu of [eiser] zelf in de gegeven omstandigheden verkeerd heeft gehandeld. [gedaagde] onderbouwt haar verweer slechts door te verwijzen naar [eiser] ’s verantwoordelijkheid als eigenaar. Dat [eiser] als eigenaar verantwoordelijk is voor het onderhoud van het schip spreekt vanzelf, maar dat brengt nog niet mee dat hij verkeerd heeft gehandeld door geen onderzoek te doen naar onderhoud van het verfsysteem. Hij heeft zijn schip juist aan [gedaagde] toevertrouwd voor een behandeling. De uitvoering van een antifoulingbehandeling ligt nu juist ook in de invloed- en risicosfeer van [gedaagde] als professionele aannemer en niet in die van [eiser] als niet-professionele consument.
Indien iemand uitgaven heeft gedaan ter verkrijging van een op zichzelf niet op geld waardeerbaar onstoffelijk voordeel en hij dit voordeel heeft moeten missen, zal met het oog op het begroten van de door hem geleden schade — die als vermogensschade moet worden aangemerkt — als uitgangspunt hebben te gelden dat de waarde van het gemiste voordeel moet worden gesteld op de voor het verkrijgen daarvan gedane uitgaven die hun doel hebben moeten missen en dat indien deze schade op de voet van art.6:98 BW aan een ander kan worden toegerekend als gevolg van een gebeurtenis waarvoor deze aansprakelijk is, die ander deze schade in haar geheel zal moeten vergoeden, tenzij dit, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, onredelijk zou zijn. (...)’.