ECLI:NL:RBROT:2021:13136

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
629408 / HA RK 21-1364
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 december 2021 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.V. Paniagua, tegen mr. P. de Bruin, de rechter die een kort geding behandelde. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de vrees voor partijdigheid van de rechter, voortkomend uit opmerkingen die de rechter tijdens de zitting op 24 november 2021 had gemaakt. Verzoekster stelde dat de rechter haar verweer niet serieus nam en dat de rechter buiten haar bevoegdheid trad door te suggereren dat er gronden waren voor een onrechtmatige daad van verzoekster.

De rechtbank oordeelde dat uit de inhoud van eerdere beschikkingen en het proces-verbaal van de zitting niet objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kon worden afgeleid. De rechter had de beslissing in het kort geding aangehouden om meer informatie te verkrijgen over een relevante kwestie die door de kinderrechter zou worden behandeld. De rechtbank concludeerde dat de door de rechter gebruikte term 'onrechtmatig' niet onbegrijpelijk was en dat de rechter haar bevoegdheid correct had gebruikt om de rechtsgronden aan te vullen. Bovendien werd vastgesteld dat het beginsel van hoor en wederhoor niet was geschonden, aangezien verzoekster de gelegenheid had om te reageren op de opmerkingen van de rechter.

De rechtbank benadrukte dat de rechter uit hoofde van haar functie vermoed wordt onpartijdig te zijn en dat de knikkende beweging van de rechter tijdens de zitting een teken was van actief luisteren, niet van vooringenomenheid. Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek ongegrond verklaard en afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 629408 / HA RK 21-1364
Beslissing van 22 december 2021
op het verzoek van
[naam verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. R.V. Paniagua,
strekkende tot wraking van:
mr. P. de Bruin, rechter in de rechtbank Rotterdam, team handel en haven (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Het wrakingsverzoek heeft betrekking op de gang van zaken op de zitting van 24 november 2021 waar werd behandeld het kort geding aangespannen door [naam eiser] als eiser tegen verzoekster als gedaagde. Deze procedure draagt als kenmerk C/10/627569 KA ZA 21-917.
Bij brief van 25 november 2021 heeft de raadsman van verzoekster wraking van de rechter verzocht.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer de volgende stukken bevinden:
- het procesdossier van de hiervoor genoemde procedure;
- het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting;
- de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek.
Verzoekster en de rechter zijn uitgenodigd voor de zitting van de wrakingskamer.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 13 december 2021.
Ter zitting van 14 december 2021 waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen de raadsman van verzoekster mr. R.V. Paniagua en de rechter.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De rechter heeft op de zitting naar aanleiding van het gevoerde verweer van verzoekster opgemerkt dat het verweer niet opgaat. De rechter stelde dat uit alle eerdere beschikkingen duidelijk is dat de bedoeling van de rechter is geweest dat verzoekster niet in de woning mag komen, ook al staat dit er niet met die woorden. Met deze reactie is de rechter voorbij gegaan aan een juridisch technisch betoog dat er geen grondslag is en ook geen bevoegdheid van de rechtbank om verzoekster het gebruik van de woning te verbieden. Dit is zo onbegrijpelijk dat het niet anders kan dan dat deze rechter partijdig was. Voorts heeft de rechter te kennen gegeven dat op basis van de stellingen van de wederpartij ook gronden kunnen worden gezien voor een onrechtmatige daad van verzoekster op grond waarvan haar verboden kan worden om in de woning te komen. Met deze reactie treedt de rechter buiten haar bevoegdheid. Zij moet ook bij het aanvullen van de rechtsgronden binnen de grenzen van de rechtsstrijd blijven. De rechter mag deze grondslag niet aanvullen met feiten en omstandigheden die de andere partij heeft gesteld in haar verweer, tenzij deze feiten en omstandigheden alsnog aan de vordering of het verweer ten grondslag zijn gelegd. In de dagvaarding van de eisende partij wordt niet eens de wettelijke grondslag van die vorderingen genoemd. Verzoekster heeft geen gelegenheid gekregen om zich tegen deze aanvullende rechtsgrond te verweren. Het principe van hoor en wederhoor is daardoor geschonden.
De rechter heeft voorts, toen de eisende partij in zijn toelichting op de eisen verwees naar een eerdere kort geding met de woorden
“u weet dat ook, u heeft de zitting ook zelf gedaan”, geknikt.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat geen sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
De rechter heeft in de procedure van verzoekster nog geen enkele beslissing genomen en weet ook nog niet wat zij gaat beslissen. De rechter heeft de beslissing in het kort geding juist aangehouden, omdat zij door partijen geïnformeerd wilde worden over de vraag of de kinderrechter, in verband met de detentie van verzoekster, de behandeling van het verzoek van Jeugdzorg tot spoedmachtiging uithuisplaatsing van de kinderen bij vader, zou aanhouden. De rechter achtte de beslissing van de kinderrechter over de kinderen immers van groot belang voor de door haar te nemen beslissing in het kort geding. Dit blijkt ook in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
De rechter heeft geknikt naar aanleiding van een opmerking van de advocaat van de wederpartij over een eerdere zaak en mondelinge behandeling tussen partijen die de rechter ook heeft behandeld. Uit het geknik kan geen vooringenomenheid worden afgeleid.

3.De beoordeling

3.1
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekster geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoekster van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4.1
Uit het proces-verbaal van de zitting van 24 november 2021 blijkt dat de rechter partijen de beschikkingen van de rechtbank van 19 januari 2021 en 7 mei 2021 alsmede het proces-verbaal van de zitting op 20 september 2021 heeft voorgehouden. Uit het enkel voorhouden van de inhoud van deze stukken, hetgeen geheel feitelijk van aard is, kan naar het oordeel van de wrakingskamer niet objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter worden afgeleid. Niet kan worden gezegd dat de rechter hiermee de voorkeur zou geven aan het standpunt van een procespartij, noch dat zij de schijn heeft gewekt dat te zullen doen. Immers heeft de rechter aan het einde van de mondelinge behandeling juist te kennen gegeven dat zij de beslissing in de kortgeding procedure zal aanhouden, omdat zij de beslissing van de kinderrechter met betrekking tot het verzoek machtiging uithuisplaatsing van de kinderen relevant acht voor de beoordeling en beslissing in de zaak van verzoekster.
3.4.2
Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 24 november 2021 zijn er volgens de rechter grondslagen te bedenken op grond waarvan verzoekster toegang tot de woning ontzegd zou moeten worden en dat de term ‘onrechtmatig’ daarbij gebruikt zou kunnen worden.
De wrakingskamer stelt vast dat uit de voorgehouden beschikking van 19 januari 2021 blijkt dat de rechtbank heeft beslist dat de man met ingang van 1 april 2021 bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] en dat de vrouw wordt bevolen met ingang van 1 maart 2021 de echtelijke woning te verlaten en tevens wordt de vrouw verboden deze woning verder zonder toestemming van de man te betreden. Bij beschikking van 7 mei 2021 is door de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is bepaald dat de man jegens de vrouw bevoegd is de bewoning voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking. Tevens zijn bij die beschikking de verzoeken van de vrouw ten aanzien van de onderhoudsbijdragen en het voortgezet gebruik van de woning door de rechtbank afgewezen. Tegen deze achtergrond in combinatie met de tegen verzoekster ingestelde vordering, te weten het verbod om zich op te houden bij en in de woning aan de [adres] alsmede het gevorderde bevel voornoemde woning te verlaten en aldaar niet terug te keren, zulks onder verbeurte van een dwangsom, is naar het oordeel van de wrakingskamer de door de rechter gebruikte term ‘onrechtmatig’ op zichzelf niet onbegrijpelijk. Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft de rechter in onderhavige zaak gebruik gemaakt van de haar op grond van artikel 25 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toekomende bevoegdheid - en haar verplichting - om ambtshalve de rechtsgronden aan te vullen. Niet is gebleken dat de rechter hiermee buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden en evenmin rechtvaardigt het voorgaande een vrees voor vooringenomenheid van de rechter. Blijkens het proces-verbaal is namens verzoekster gereageerd op hetgeen de rechter heeft gezegd, terwijl daaruit op geen enkele wijze blijkt dat haar gemachtigde daarbij is onderbroken. De grond, dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden, slaagt dan ook niet.
3.4.3
De omstandigheid dat de rechter naar aanleiding van opmerkingen van de wederpartij ter zitting heeft geknikt, kan evenmin leiden tot de conclusie dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. De rechter wordt uit hoofde van haar functie vermoed onpartijdig te zijn en naar het oordeel van de wrakingskamer is de knikkende beweging een uiting van het actief luisteren door de rechter waarmee zij non-verbaal te kennen heeft gegeven dat zij een procespartij heeft begrepen en gehoord. Hierin kan geen grond voor wraking worden gevonden.
3.5
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. P. de Bruin.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels, voorzitter, mr. K.J. Bezuijen en
mr. W.P.M. Jurgens, rechters en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op
22 december 2021 in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-