In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 november 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin de eisers, [eiseres 1] en [eiseres 2], een partiële vernietiging van een bindend advies hebben ingeroepen. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis geoordeeld dat het bindend advies gebreken vertoonde, wat aanleiding gaf tot de huidige procedure. De rechtbank heeft op basis van artikel 7:904 lid 2 BW een beslissing genomen ter vervanging van het vernietigde deel van het bindend advies. De rechtbank heeft geoordeeld dat de mediator, die eerder door partijen was ingeschakeld, zijn taak op dit punt had neergelegd en dat de gesloten overeenkomst niet langer de mogelijkheid bood dat een ander dan de rechter een beslissing zou nemen. De subsidiaire vordering van de eisers om de mediator als bindend adviseur te laten optreden, is afgewezen. De rechtbank heeft bepaald dat er geen rente over de koopsom verschuldigd is, omdat partijen geen rente hadden afgesproken en de eisers geen aanspraak konden maken op rente vanwege hun eigen vertraging in de uitvoering van de overeenkomst. De eisers zijn als in het ongelijk gestelde partijen veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die zijn begroot op € 4.451,00, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.