In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die werkzaam was bij Coolblue B.V., en zijn voormalige werkgever. De eiser vorderde een verklaring voor recht dat Coolblue inbreuk had gemaakt op zijn portretrecht door zijn afbeelding te gebruiken op bestelbussen en in een promotievideo, zonder zijn toestemming na beëindiging van zijn dienstverband. De eiser stelde dat hij geen expliciete toestemming had gegeven voor het gebruik van zijn portret na zijn ontslag op staande voet op 7 augustus 2020. Coolblue verweerde zich door te stellen dat de eiser zowel impliciet als expliciet toestemming had gegeven voor het gebruik van zijn portret in de arbeidsovereenkomst en dat er geen sprake was van een redelijk belang om zich te verzetten tegen het gebruik van zijn portret.
De kantonrechter oordeelde dat de eiser, door het ondertekenen van de arbeidsovereenkomsten waarin het gebruik van zijn portret was geregeld, afstand had gedaan van zijn portretrecht, ook na beëindiging van het dienstverband. De rechter concludeerde dat de eiser zijn toestemming voor het gebruik van zijn portret had gegeven, zowel expliciet in de arbeidsovereenkomst als impliciet door zijn medewerking aan fotoshoots en video-opnames. De rechter oordeelde verder dat er geen inbreuk was op het portretrecht en dat Coolblue niet onrechtmatig had gehandeld. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor werknemers om zich bewust te zijn van de implicaties van toestemming voor het gebruik van hun portret in arbeidsovereenkomsten en de gevolgen daarvan na beëindiging van het dienstverband. De zaak illustreert ook de afweging tussen het recht op privacy en de commerciële belangen van werkgevers.