Uitspraak
2 mei 1997.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 mei 1997 uitspraak gedaan over een geschil tussen een eiser en Bios Amsterdam B.V. over de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de eiser door het gebruik van zijn portret in reclame-uitingen. De eiser, die een dansoptreden had verzorgd in de discotheek 'IT' te Amsterdam, vorderde een schadevergoeding van ƒ 10.000,-- omdat Bios een foto van hem had gebruikt in een reclamefolder en in de GAY-krant zonder zijn toestemming. De Rechtbank te Amsterdam had de vordering van de eiser afgewezen, en het Gerechtshof te Amsterdam bekrachtigde deze beslissing, maar op andere gronden.
De Hoge Raad oordeelde dat de publicatie van het portret van de eiser in de reclame-uitingen in strijd was met artikel 21 van de Auteurswet. De Hoge Raad benadrukte dat de bescherming die de Auteurswet biedt aan geportretteerden in beginsel inhoudt dat zij zich kunnen verzetten tegen het gebruik van hun portret in commerciële reclame-uitingen. De Hoge Raad stelde vast dat de aard van de publicaties niet overeenkwam met de aard van de dienst waaraan de eiser had meegewerkt, en dat de publicatie van zijn portret in de reclame-uiting een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer vormde.
De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor de vaststelling van de omvang van de schadevergoeding. Tevens werd Bios veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van geportretteerden in commerciële contexten, en bevestigt dat toestemming voor publicatie niet impliciet kan worden aangenomen op basis van eerdere medewerking aan een optreden.