ECLI:NL:RBROT:2021:1295
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging wegens inreisverbod
Op 8 februari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die niet ingeschreven was in de basisregistratie personen en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was. De officier van justitie, mr. I.C.M.E. Meissen, vorderde de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging op basis van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op inreisverboden. Deze vordering was ingegeven door een arrest van de Hoge Raad van 1 december 2020, waarin werd overwogen dat artikel 197 Sr. niet vereist dat een vreemdeling eerst het grondgebied van de Europese Unie verlaat voordat hij in Nederland strafbaar is op grond van dit artikel. Dit leidde tot een einde aan de onzekerheid over de vervolging van dergelijke zaken. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, conform de eis van de officier en het geldende strafvorderingsbeleid. De verdediging verzet zich niet tegen deze eis, waardoor de rechtbank in lijn met de vordering van de officier van justitie heeft geoordeeld. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de jongste rechter niet in staat was om het vonnis mede te ondertekenen.