ECLI:NL:RBROT:2021:1295

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
10/742012-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging wegens inreisverbod

Op 8 februari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die niet ingeschreven was in de basisregistratie personen en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was. De officier van justitie, mr. I.C.M.E. Meissen, vorderde de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging op basis van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op inreisverboden. Deze vordering was ingegeven door een arrest van de Hoge Raad van 1 december 2020, waarin werd overwogen dat artikel 197 Sr. niet vereist dat een vreemdeling eerst het grondgebied van de Europese Unie verlaat voordat hij in Nederland strafbaar is op grond van dit artikel. Dit leidde tot een einde aan de onzekerheid over de vervolging van dergelijke zaken. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, conform de eis van de officier en het geldende strafvorderingsbeleid. De verdediging verzet zich niet tegen deze eis, waardoor de rechtbank in lijn met de vordering van de officier van justitie heeft geoordeeld. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de jongste rechter niet in staat was om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/742012-17
Datum uitspraak: 8 februari 2021
Tegenspraak, gemachtigd raadsman
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) in 1966,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gemachtigd raadsman mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 februari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. I.C.M.E. Meissen heeft gevorderd de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging.

4..Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt officier van justitie
De Hoge Raad heeft op 1 december 2020 arrest gewezen in een zaak waarin het inreisverbod ex artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr.) aan de orde was (ECLI:NL:HR:2020:1893).
In het arrest wordt onder andere overwogen dat artikel 197 Sr. niet vereist dat een vreemdeling eerst het grondgebied van de Europese Unie verlaat, voordat deze bij verblijf in Nederland in weerwil van het inreisverbod strafbaar is op grond van artikel 197 Sr.
Hiermee komt een einde aan onzekerheid over deze kwestie. Sinds 2 november 2018 is er sprake van terughoudendheid in de vervolging van art. 197 Sr. Gelet op de prejudiciële vragen die door de Hoge Raad waren gesteld op 27 november 2018, zijn veel artikel 197 Sr. zaken aangehouden dan wel niet bij de strafrechter aangebracht (ECLI:NL:HR:2018:2192).
In overleg met het College van Procureurs Generaal (hierna: het College) is besloten om overtredingen van artikel 197 Sr met een pleegdatum vanaf 1 januari 2020 wederom te vervolgen conform het geldende strafvorderingsbeleid voor artikel 197 Sr.
Met betrekking tot de overige zaken wordt vanuit het College verzocht om:
- niet aangebrachte zaken met een pleegdatum voor 1 januari 2020 te seponeren op grond van oud feit of andere geschikte sepotcode;
- in aangebrachte zaken met een pleegdatum voor 1 januari 2020, gelet op het sepotbeleid in het vorige punt, de niet-ontvankelijkheid van het OM te vorderen.
De officier van justitie vordert, gelet op voornoemde aanwijzing van het College, de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
4.2.
Standpunt verdediging
De raadsman verzet zich niet tegen toewijzing van de eis van de officier van justitie.
4.3.
Beoordeling
De rechtbank zal conform de eis van de officier van justitie en in lijn met voornoemde aanwijzing de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.
4.4.
Conclusie
De officier van justitie is niet-ontvankelijk.

5..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. R.J.A.M. Cooijmans en I.W.M. Laurijssens, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Dit feit stond als feit 3 op de dagvaarding met parketnummer 10/741422-16 en is op de terechtzitting van 17 januari 2017 afgesplitst en vervolgens geregistreerd onder parketnummer 10/742012-17.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
3.
hij op of omstreeks 18 oktober 2016 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven,
terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
art 197 Wetboek van Strafrecht