ECLI:NL:RBROT:2021:12934

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
ROT 20/3402
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor het niet voldoen aan de Q-koorts vaccinatieplicht voor geiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een houder van geiten en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De eiseres, die meer dan 50 geiten hield, kreeg een bestuurlijke boete van € 2.500,- opgelegd omdat zij niet had voldaan aan de vaccinatieplicht tegen Q-koorts. Volgens de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten diende de houder van geiten de dieren elk kalenderjaar voor 1 augustus te vaccineren. De eiseres had de eerste vaccinatie op 31 juli 2019 en de tweede op 3 september 2019 laten uitvoeren, wat niet tijdig was volgens de regelgeving. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet tijdig aan de vaccinatieplicht had voldaan en dat de opgelegde boete terecht was. Eiseres had aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van de vereiste dubbele vaccinatie, maar de rechtbank oordeelde dat zij als professioneel ondernemer zich had moeten informeren over de regelgeving. De rechtbank verwierp ook het beroep van eiseres op het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid en oordeelde dat de boete niet onredelijk was, gezien de ernst van de overtreding. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de boete.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/3402

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. ing. W.T. van der Leij,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. B.M. Kleijs.

Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 2.500,- omdat zij volgens verweerder bij of krachtens de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) gestelde voorschriften heeft overtreden.
Bij besluit van 19 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In het rapport van bevindingen van 11 oktober 2019 heeft een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gerapporteerd dat hij samen met een andere toezichthouder op 23 april 2019 het melkgeitenbedrijf gelegen aan de [adres] heeft bezocht. Tijdens de controle op
23 april 2019 heeft de toezichthouder gezien dat er meer dan 50 melkgeiten op het bedrijf aanwezig waren. De toezichthouders hebben tijdens deze controle de regelgeving rond de Q-koorts vaccinatieplicht besproken met eiseres. Eiseres gaf aan dat zij in de voorgaande jaren minder dan 50 melkgeiten hield zodat er toen geen Q-koorts vaccinatieplicht gold. Tevens gaf zij aan dat zij voornemens was een ontheffing aan te vragen voor de Q-koorts vaccinatieplicht. De toezichthouders hebben de regelgeving met betrekking tot de Q-koorts vaccinatieplicht vervolgens aan eiseres uitgelegd. Op 17 mei 2019 is aan eiseres een waarschuwingsbrief verzonden waarin eiseres er op is gewezen dat de geiten voor
1 augustus 2019 moeten zijn gevaccineerd.
1.1.
De toezichthouder heeft vervolgens op 26 augustus 2019 aan de hand van gegevens uit het I&R-systeem-schaap-geit en de door eiseres overgelegde documenten vastgesteld dat in elk geval 90 geiten die vóór 1 januari 2019 waren geboren, niet tijdig (niet vóór de datum van 1 augustus 2019) waren gevaccineerd tegen Q-koorts, aangezien deze dieren eerst op
3 september 2019 volledig zijn gevaccineerd. Volgens de toezichthouder heeft eiseres daarmee gehandeld in strijd met artikel 5.1.5a van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten, gelet op paragraaf 5.2 van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten.
1.2.
De toezichthouder heeft eiseres op woensdag 4 september 2019 van de bevindingen op de hoogte gesteld en haar medegedeeld dat er naar aanleiding hiervan een bestuurlijke boete kon worden opgelegd. Nadat de toezichthouder eiseres had medegedeeld dat zij niet tot antwoorden was verplicht heeft zij de volgende verklaring afgelegd:
“Ik houd vanaf 2011 geiten, destijds ben ik begonnen met 6 geiten. Rond augustus 2018 was het aantal geiten gegroeid tot ca. 50 melkgevende geiten. Op dit moment heb ik ca 120 geiten, ongeveer 80 zijn op dit moment melkgevende, de rest zijn lammeren. Ik heb een eenmanszaak, welke bij de kamer van koophandel staat ingeschreven. Ik melk de volwassen geiten 1 maal per dag en hiervan maak ik geitenkaas. Ik was gedeeltelijk bekend met de regelgeving rond de verplichting tot Q-koortsentingen bij de geiten. In juli van dit jaar ben ik erg druk geweest met het verkrijgen van een mogelijke ontheffing hiervoor. Ik heb stad en land afgebeld, zoals de Gezondheidsdienst voor Dieren en het ministerie van Landbouw. Maar ik kreeg nergens gehoor. Op 30 juli jl. heb ik toen contact opgenomen met het NVWA-klantcontactcentrum en mijn verzoek omtrent het verkrijgen van een ontheffing toen digitaal ingediend. Omdat ik op dat moment niet terstond antwoord kreeg, heb ik besloten om de geiten alsnog op 31 juli 2019 te enten. Omdat mijn geiten van mijn bedrijf nog niet eerder waren gevaccineerd tegen Q-koorts, blijkt het dus dat de geiten na 3 tot 5 weken na de eerste enting nogmaals gevaccineerd moesten worden. Dat had ik mij in die periode niet gerealiseerd. De tweede enting bij de oudere geiten en de meeste oudere lammeren die dit jaar geboren zijn, is op dinsdag 3 september 2019 alsnog gerealiseerd. Ik hoop dat ik hiermee alsnog aan mijn verplichtingen heb voldaan. Voor de rest heb ik thans geen zaken die ik nog aan mijn verklaring wil toevoegen.”
2. Op basis van het rapport van bevindingen heeft verweerder bij het primaire besluit aan eiseres een boete opgelegd van € 2.500,- voor het volgende beboetbare feit: de houder van geiten op een bedrijf waar meer dan 50 geiten worden gehouden ten behoeve van de melkproductie, heeft niet alle geiten voor 1 augustus van het kalenderjaar gevaccineerd. Dit is volgens verweerder een overtreding van artikel 17, van de Gwwd, in samenhang met artikel 5.1.5a en artikel 5.2.1, van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten.
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat zij tijdig aan de verplichting van artikel 5.2.1 van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten heeft voldaan, aangezien de eerste vaccinatie tegen Q-koorts vóór 1 augustus 2019 heeft plaatsgevonden. Volgens eiseres volgt uit deze bepaling niet dat er een tweede vaccinatie moet plaatsvinden. Dat eiseres de geiten niet vóór 1 augustus 2019 voor de tweede keer tegen Q-koorts heeft laten vaccineren is volgens haar verschoonbaar. Eiseres wist niet dat er een tweede vaccinatie tegen Q-koorts moest plaatsvinden. Verweerder heeft nagelaten eiseres daarover te informeren. In zijn reactie van 2 augustus 2019 op het verzoek van eiseres om ontheffing van de vaccinatieplicht heeft verweerder vermeld dat de geiten alsnog moeten worden gevaccineerd. Hieruit heeft eiseres afgeleid dat zij de geiten na die datum alsnog kon laten vaccineren. Dat verweerder eerst op 2 augustus 2019 op het verzoek om ontheffing heeft gereageerd kan niet voor rekening en risico van eiseres komen. Zij heeft er voorts op gewezen dat de periode tussen beide vaccinaties voldoet aan de norm van 3 tot 5 weken die verweerder hanteert, aldus eiseres.
3.1.
Uit het rapport van bevindingen blijkt duidelijk dat 109 geiten op 31 juli 2019 een eerste vaccinatie tegen Q-koorts hebben gekregen en op 3 september 2019 een tweede vaccinatie (pagina’s 4 en 5 van het rapport van bevindingen). Op 3 september 2019 heeft de toezichthouder de stallijst in het I&R Systeem schaap-geit geraadpleegd en daarop gezien dat van die 109 geiten er 90 waren geboren vóór 1 januari 2019. Volgens de toezichthouder hadden in ieder geval deze 90 geiten vóór 1 augustus 2019 volledig tegen Q-koorts gevaccineerd moeten worden. Dat is niet gebeurd, omdat de tweede vaccinatie pas heeft plaatsgevonden op 3 september 2019.
3.2.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat zij de geiten na 2 augustus 2019 alsnog kon laten vaccineren en dat zij met de tweede vaccinatie op 3 september 2019 tijdig aan de vaccinatieplicht heeft voldaan. Eiseres heeft dit afgeleid uit een e-mailbericht van het Klantcontactcentrum van de NVWA van 2 augustus 2019 waarin staat:
“Geachte [naam eiseres], De NVWA geeft geen vrijstellingen van de Q-koortsvaccinatieplicht. De dieren moeten alsnog worden gevaccineerd. Hopende u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd, Met vriendelijke groet, Team Klantcontactcentrum Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.” Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de tekst van dit bericht niet worden afgeleid dat aan eiseres de mogelijkheid werd geboden om de dieren na
2 augustus 2019 te laten vaccineren. Zoals verweerder heeft toegelicht is met ‘alsnog’ bedoeld dat eiseres de dieren nog steeds moet laten vaccineren. Eiseres heeft dat in redelijkheid daaruit ook niet kunnen afleiden. In verweerders e-mailbericht zijn er geen toezeggingen gedaan over een verplaatsing van de uiterlijke vaccinatiedatum, zodat eiseres aan dat bericht geen gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen met betrekking tot een uiterste vaccinatiedatum.
3.3.
De stelling van eiseres dat uit artikel 5.2.1, eerste lid, van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten niet blijkt dat een basisvaccinatie tegen Q-koorts uit twee vaccinaties bestaat en dat zij niet wist dat een tweede vaccinatie moest volgen treft geen doel. Dat de geiten voor 1 augustus van een kalenderjaar twee keer gevaccineerd moeten worden blijkt uit onder meer de Factsheet maatregelen Q-koorts van 20 mei 2015 (update van versie van 24 november 2011) waarin onder ‘Melkgeiten- en melkschapenbedrijven met meer dan 50 dieren (niet besmet of verdacht)’ het volgende is vermeld:
“Vaccinatieplicht: alle professionele melkschapen- en melkgeitenhouderijen moeten jaarlijks vóór 1 augustus de dieren (mits op dat moment ouder dan 3 maanden) hebben gevaccineerd tegen Q-koorts. De vaccinatie van ieder dier wordt door de veehouder vastgelegd in het I&R systeem. Tevens moeten veehouders een vaccinatieformulier invullen en deze mede laten ondertekenen door hun dierenarts. Het formulier moet samen met de dierenartsfactuur twee jaar op het bedrijf bewaard worden. Schapen en geiten die voor het eerst gevaccineerd worden, moeten tweemaal worden gevaccineerd met een tussentijd van tenminste 3 weken. Hetzelfde geldt voor dieren die langer dan een jaar niet gevaccineerd zijn.”Deze factsheet is te vinden op www.rijksoverheid.nl. Dat de basisvaccinatie uit twee vaccinaties bestaat blijkt ook uit informatie die op de website van de NVWA is te vinden. Eiseres had zich als professioneel ondernemer via deze kanalen daarover kunnen informeren. Gelet hierop treft de stelling van eiseres dat zij in de waarschuwingsbrief van 17 mei 2019 door verweerder onvoldoende is geïnformeerd omdat uit die brief niet blijkt dat een dubbele vaccinatie tegen Q-koorts vereist is, geen doel.
3.4.
Het betoog van eiseres ter zitting dat de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten per 21 april 2021 is vervallen en dat de meest gunstige regeling moet worden toegepast, slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een gunstiger regeling, aangezien er nog steeds een Q-koortsvaccinatieplicht geldt. Per 21 april 2021 is die verplichting opgenomen in artikel 1.46 van het Besluit houders van dieren. In het tweede lid, aanhef en onder b, van artikel 1.46 van het Besluit houders van dieren staat dat de houder de dieren laat vaccineren ten minste drie weken en ten hoogste twaalf maanden voorafgaand aan het dekken door, onderscheidenlijk gedekt of geïnsemineerd worden van de dieren. Anders dan door eiseres is gesteld volgt uit deze bepaling niet dat er geen vaccinatie hoeft plaats te vinden als de dieren niet zijn gedekt. In artikel 1.46, tweede lid, van het Besluit houders van dieren is geen uitzondering op de vaccinatieplicht opgenomen. De uitzonderingen zijn opgenomen in het vierde lid van artikel 1.46 van het Besluit houders van dieren. In dat artikellid is onder a. bepaald dat het eerste, tweede en derde lid van artikel 1.46 van het Besluit houders van dieren niet van toepassing zijn op schapen of geiten die in hun eerste levensjaar worden geslacht en die geen dieren dekken, onderscheidenlijk gedekt of geïnsemineerd worden. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij voldoet aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 1.46, vierde lid, onder a, van het Besluit houders van dieren. Eiseres heeft gesteld dat haar dieren in 2018 niet zijn gedekt, maar zij heeft niet gesteld dat deze dieren ook in hun eerste levensjaar zijn geslacht.
3.5.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat eiseres artikel 17, van de Gwwd, in samenhang met artikel 5.1.5a en artikel 5.2.1, van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten heeft overtreden, nu eiseres de betreffende geiten niet vóór 1 augustus 2019 volledig tegen Q-koorts heeft laten vaccineren. Dit betekent dat verweerder bevoegd was eiseres daarvoor een boete op te leggen.
3.6.
Aan dit oordeel doet niet af de stelling van eiseres dat er in het bestreden besluit geen heroverweging van het primaire besluit heeft plaatsgevonden. Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op de gronden van bezwaar die eiseres heeft aangevoerd. Dat verweerder in het bestreden besluit naar aanleiding van de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit dan het primaire besluit is gekomen, betekent niet dat er in bezwaar geen heroverweging heeft plaatsgevonden. Ook de stelling van eiseres dat de primaire besluitvorming onzorgvuldig is geweest en er strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om de reden dat verweerder in het bestreden besluit erkent dat de overtreding niet is vastgesteld op 23 april 2019 leidt niet tot een ander oordeel. In het rapport van bevindingen is duidelijk vermeld dat er op 23 april 2019 een inspectie is geweest op het bedrijf van eiseres en dat de toezichthouders bij die gelegenheid enkel hebben vastgesteld dat er meer dan 50 geiten op het bedrijf van eiseres aanwezig waren en de Q-koorts vaccinatieplicht met eiseres hebben besproken. Dit is ook in het bestreden besluit onder ‘De feiten en omstandigheden’ vermeld.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat de overtreding haar niet kan worden verweten (geen sprake van materiële wederrechtelijkheid). Verweerder heeft volgens eiseres niet beoordeeld of verwijtbaarheid ontbreekt. Een enkele verwijzing naar artikel 5:41 van de Awb door verweerder zonder nader onderzoek is volgens eiseres daarvoor onvoldoende. Eiseres heeft gesteld dat zij heeft gehandeld of nagelaten uit oogpunt van dierenwelzijn en zich heeft ingespannen om de overtreding te voorkomen door bij verweerder ontheffing van de vaccinatieplicht te vragen. Verweerder heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om alsnog aan die verplichting te voldoen, maar onvoldoende voorlichting gegeven over de dubbele vaccinatie-eis. In de wet- en regelgeving wordt niet gesproken over de dubbele vaccinatie-eis. Matiging van de boete is daarom op zijn plaats, aldus eiseres.
4.1.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het beroep van eiseres op het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid niet slaagt, nu eiseres dat niet aannemelijk heeft gemaakt. Ook het beroep van eiseres op artikel 5:41 van de Awb kan niet slagen. De stelling van eiseres dat zij door het indienen van een verzoek om ontheffing van de vaccinatieplicht zich heeft ingespannen om de overtreding te voorkomen kan haar niet baten. Zoals hiervoor reeds is overwogen is eiseres bij de inspectie van 23 april 2019 over de regelgeving met betrekking tot de Q-koortsvaccinatieplicht geïnformeerd en is op
17 mei 2019 een schriftelijke waarschuwing verzonden waarin staat dat zij aan die verplichting moet voldoen. Op dat moment wist eiseres dat zij voor 1 augustus 2019 de betreffende geiten moest laten vaccineren en lag het op haar weg als professioneel ondernemer om in geval van onduidelijkheid over de eisen en regelgeving tijdig te informeren over de eisen die verbonden zijn aan de Q-koortsvaccinatie voor de geiten. De rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor onder 3.3. is overwogen.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat de boete te hoog is. Verweerder had artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht naar analogie moeten toepassen. Bij het toepassen van artikel 120b van de Gwwd heeft verweerder beleids- en beoordelingsruimte. Verweerder heeft volgens eiseres ten onrechte artikel 5:46, derde lid, van de Awb niet toegepast. Eiseres heeft in bezwaar bijzondere omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan verweerder een lagere boete had moeten opleggen. Verweerder maakt zich volgens eiseres schuldig aan excessief formalisme. Ten onrechte heeft verweerder nagelaten nader onderzoek te doen, nu verweerder twijfelt aan de omstandigheden. Met zijn standpunt dat het niet vaccineren van de dieren wordt beschouwd als een ernstige overtreding miskent verweerder dat de dieren wel zijn gevaccineerd. Ten onrechte heeft verweerder de bestuurlijke boete met normale bedrijfskosten vergeleken en de oplegde boete ten onrechte onder deze kosten geschaard, aldus eiseres.
5.1.
De aan eiseres opgelegde bestuurlijke boete is aan te merken als een punitieve sanctie. Artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) brengt mee dat de rechter dient te toetsen of de hoogte van de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding. Zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 juni 2018, ECLI:NL:CBB:2018:290), vormt voor bij wettelijk voorschrift vastgestelde boetebedragen de bepaling van artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het kader waarin de op artikel 6 EVRM gestoelde evenredigheidstoets wordt voltrokken. Binnen dat kader kan en behoort te worden beoordeeld of de voorgeschreven boete in het concrete geval evenredig is aan met name de aard en ernst van de geconstateerde overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en, zo nodig, de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Gelet op dit eigen beoordelingskader in het bestuursrecht, treft de beroepsgrond van eiseres dat verweerder artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht naar analogie had moeten toepassen geen doel. Bovendien kent het bestuursrecht een eigen bepaling in artikel 5:41 van de Awb waarin staat dat er geen bestuurlijke boete wordt opgelegd voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
5.2.
In artikel 120b van de Gwwd is bepaald dat verweerder aan een overtreder een bestuurlijke boete kan opleggen. In het bestreden besluit heeft verweerder vermeld dat de hoogte van de bestuurlijke boete is vastgesteld bij wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Awb (pagina 7 van 12). Uit artikel 2 en Bijlage 4 van de Regeling bestuurlijke boetes Gwwd volgt dat verweerder in gevallen zoals die van eiseres een boete van € 2.500,- oplegt. De hoogte van de boete als hier aan de orde acht de rechtbank als zodanig niet onredelijk. De rechtbank overweegt dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Gwwd en de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten gediende doel - preventie van besmettelijke dierziekten en bescherming van de volksgezondheid - staat voorop. In het bestreden besluit heeft verweerder toegelicht dat en waarom het niet vaccineren van de dieren wordt beschouwd als een ernstige overtreding waarvoor direct een rapport van bevindingen wordt opgemaakt. Dat de dieren intussen tweemaal zijn gevaccineerd doet er niet af dat eiseres artikel 5.1.5a in samenhang met artikel 5.2.1 van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten heeft overtreden en dat deze overtreding volgens bijlage 4 bij de Regeling bestuurlijke boetes Gwwd wordt aangemerkt als een ernstige overtreding.
5.3.
Eiseres heeft erop gewezen dat zij in bezwaar bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan verweerder het boetebedrag had moeten matigen. Deze omstandigheden betreffen het relatief gering aantal dieren dat eiseres op haar bedrijf houdt, de afwezigheid van verdachte dieren en de kosten voor inenten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit (pagina’s 7 en 8) afdoende gemotiveerd waarom de gestelde omstandigheden niet als bijzondere omstandigheden worden aangemerkt op grond waarvan verweerder het boetebedrag had dienen te matigen. Dat er geen verdachte dieren zijn laat onverlet dat eiseres aan de Q-koortsvaccinatieplicht dient te voldoen, nu zij meer dan 50 geiten op haar bedrijf houdt. Het aantal dieren is reeds meegenomen in de regelgeving. Daarnaast valt niet in te zien waarom verweerder de kosten voor de vaccinatie niet als normale bedrijfskosten van eiseres heeft mogen aanmerken. Verweerder heeft in hetgeen eiseres heeft aangevoerd daarom geen reden hoeven zien om de boete te matigen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.L. Mehlbaum, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 17 december 2021.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Bijlage: wettelijk kader
De wettelijke grondslag van de boete
Op grond van artikel 120b, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) kan verweerder een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
Op grond van het tweede lid van dit artikel worden bij ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot de hoogte van de boete die wegens een overtreding kan worden opgelegd.
Op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gwwd kunnen bij ministeriële regeling hetzij voor geheel Nederland, hetzij voor bepaalde gedeelten daarvan, regels worden gesteld ter voorkoming van overbrenging van een besmettelijke dierziekte, waaronder in ieder geval regels omtrent het voorbehoedend behandelen, merken, opsluiten, aanlijnen van dieren die door een besmettelijke dierziekte kunnen worden aangetast of drager van een smetstof kunnen zijn.
Op grond van artikel 5.1.5a van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten is het verboden schapen of geiten te houden, tenzij alle schapen of geiten op het bedrijf zijn gevaccineerd overeenkomstig § 5.2.
Op grond van artikel 5.2.1, eerste lid, van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten laat de houder van schapen of geiten op een bedrijf als bedoeld in artikel 5.1.2 en artikel 5.1.5, vierde lid, schapen of geiten elk kalenderjaar voor 1 augustus tegen Q-koorts vaccineren.
Op grond van artikel 1.46, eerste lid, van het Besluit houders van dieren laat een houder van schapen of geiten de dieren tegen Q-koorts vaccineren in de volgende gevallen:
a. de houder houdt meer dan 50 schapen of geiten op een inrichting ten behoeve van de bedrijfsmatige productie van melk of voor de opfok ten behoeve van die productie;
b. de houder houdt schapen of geiten op een inrichting die is opengesteld voor het publiek met het oogmerk om direct contact tussen bezoekers en dieren te faciliteren;
c. de dieren worden vervoerd naar een inrichting als bedoeld in onderdeel a of b;
d. de dieren worden vervoerd naar een tentoonstelling, keuring of ander evenement.
Op grond van artikel 1.46, tweede lid, van het Besluit houders van dieren laat de houder, bedoeld in het eerste lid, de dieren vaccineren ten minste drie weken en ten hoogste twaalf maanden voorafgaand aan:
a. de openstelling voor het publiek van de inrichting, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b;
b. het dekken door, onderscheidenlijk gedekt of geïnsemineerd worden van de dieren, indien de dieren worden gehouden op een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b;
c. het vervoer van de dieren naar een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b; of
d. het vervoer van de dieren naar een tentoonstelling, keuring of ander evenement.
Op grond van artikel 1.46, derde lid, van het Besluit houders van dieren laat de houder, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, de dieren opnieuw vaccineren binnen twaalf maanden na de vaccinatie, bedoeld in het tweede lid, en vervolgens elke twaalf maanden.
Op grond van artikel 1.46, vierde lid, zijn het eerste, tweede en derde lid niet van toepassing op schapen of geiten die:
a. in hun eerste levensjaar worden geslacht en die geen dieren dekken, onderscheidenlijk gedekt of geïnsemineerd worden; of
b. jonger zijn dan drie maanden.
De hoogte van de boete
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling bestuurlijke boetes Gwwd wordt de hoogte van de bestuurlijke boetes die verweerder op grond van artikel 120b van de wet voor overtredingen als bedoeld in artikel 120a, eerste lid, onderdeel a, van de wet kan opleggen, vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in bijlage 4 voor de desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder c, van dit artikel is het bedrag bij de boetecategorie ernstige overtredingen: € 2.500,-.
Volgens bijlage 4 bij de Regeling bestuurlijke boetes Gwwd is overtreding van artikel 5.1.5a in samenhang met artikel 5.2.1 van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten een ernstige overtreding. Als omschrijving van de normoverschrijding is vermeld: “De houder heeft niet alle schapen of geiten voor 1 augustus van het kalenderjaar gevaccineerd.”
Op grond van artikel 5:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt de wet de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
Op grond van het derde lid legt het bestuursorgaan, indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.