ECLI:NL:RBROT:2021:12541

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
ROT 20/6654
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van kinderbijslag wegens niet voldaan onderhoudsbijdrage voor het tweede kwartaal van 2020

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de intrekking en terugvordering van kinderbijslag. De eiser had tegen de besluiten van de Svb beroep ingesteld, nadat zijn kinderbijslag voor het tweede kwartaal van 2020 was ingetrokken en een bedrag van € 585,36 was teruggevorderd. De Svb stelde dat de eiser geen bewijs had geleverd van een onderhoudsbijdrage die voldeed aan de voorwaarden voor het recht op kinderbijslag. De eiser had weliswaar een cheque van GBP 824,- aan de moeder van zijn kinderen gegeven, maar de rechtbank oordeelde dat deze cheque niet kon worden aangemerkt als een betaling voor het tweede kwartaal van 2020. De rechtbank benadrukte dat betalingen die in een bepaald kwartaal zijn verricht, geacht worden te zijn gedaan ten behoeve van de kosten van levensonderhoud in dat kwartaal. De eiser had niet aangetoond dat de cheque daadwerkelijk als onderhoudsbijdrage voor het tweede kwartaal was bedoeld, en bovendien voldeed hij niet aan de vereisten voor het aantonen van onderhoudsbijdragen voor kinderen die in het buitenland verblijven. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat de intrekking van de kinderbijslag en de terugvordering door de Svb terecht waren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/6654

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder,

gemachtigde: mr. G.E. Eind.

Procesverloop

Bij besluiten van 7 augustus 2020 (de primaire besluiten) heeft verweerder de kinderbijslag aan eiser vanaf het tweede kwartaal van 2020 ingetrokken en een bedrag van € 585,36 teruggevorderd.
Bij besluit van 9 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 30 november 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Standpunt verweerder
1. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser geen bewijzen van een geleverde onderhoudsbijdrage over het tweede kwartaal van 2020 heeft
overgelegd die voldoen aan de voorwaarden voor het recht op kinderbijslag en dat daarom ten onrechte kinderbijslag is ontvangen over dat kwartaal. Eiser had kunnen begrijpen dat hij er geen recht op had, zodat er geen dringende redenen zijn om de kinderbijslag niet in te trekken. Ook zijn er geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan van terugvordering afgezien zou moeten worden.
Standpunt eiser
2. Eiser voert aan dat hij maandelijks per automatische betaling GBP 140,- overmaakt naar de moeder van zijn kinderen, maar dat hij op 15 februari 2020 bij uitzondering om hem moverende redenen een cheque van GBP 824,- aan de moeder heeft gegeven om daarmee aan zijn onderhoudsbijdragen voor de maanden maart t/m aug 2020 te voldoen. Verder voert eiser aan dat hij over het eerste en tweede kwartaal van 2021 wel kinderbijslag heeft ontvangen, terwijl de situatie vergelijkbaar is met die van de eerste twee kwartalen van 2020.
De toepasselijke regels
3. In de bijlage bij deze uitspraak zijn de op deze zaak toepasselijke wettelijke bepalingen en regels weergegeven.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
Niet is in geschil dat eiser in het tweede kwartaal van 2020 GBP 17,91 per bank heeft betaald voor het onderhoud van zijn kinderen en dat hij hiermee niet heeft voldaan aan de voorwaarde voor het recht op kinderbijslag. Beoordeeld moet worden of verweerder de betaling van eiser op 15 februari 2020 door middel van een cheque terecht niet heeft aangemerkt als een betaling voor het tweede kwartaal.
4.2.
De rechtbank is het met verweerder eens dat de cheque voor het recht op kinderbijslag niet kon gelden als onderhoudsbijdrage voor het tweede kwartaal van 2020. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
4.3.
Volgens het beleid van verweerder worden betalingen die in een bepaald kwartaal zijn verricht, geacht te zijn gedaan ten behoeve van de kosten van levensonderhoud in dat betreffende kwartaal. Als in een kwartaal meer is betaald dan het minimumbedrag voor een bepaalde onderhoudsnorm kan het 'overschot' in beginsel niet worden aangewend ter voldoening van de onderhoudsbijdrage voor het volgende kwartaal. Dit beleid is vastgelegd in de Beleidsregel SB1057 ‘Voldoen aan de onderhoudsvoorwaarden’ (de Beleidsregel) en is gebaseerd op vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad). Zo heeft de Raad in de uitspraak van 20 april 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:BA3501) bepaald dat voor de beoordeling of aan de onderhoudseis is voldaan, in beginsel bepalend is in welk kwartaal de onderhoudsbijdrage daadwerkelijk door de verzekerde is betaald. Omdat eiser de cheque ten bedrage van GBP 824,- op 15 februari 2020 aan de moeder heeft gegeven, zoals hij stelt, dient het bedrag te worden aangemerkt als een onderhoudsbijdrage voor het eerste kwartaal van 2020. Dat eiser bedoeld heeft met de cheque tevens zijn bijdrage voor het tweede kwartaal te voldoen, maakt niet dat aan de gestelde voorwaarde is voldaan.
4.4.
Ook staat in de Beleidsregel dat de onderhoudsbijdragen voor kinderen die in het buitenland verblijven op een voor de Svb eenvoudig te controleren wijze moeten plaatsvinden. Verweerder hanteert in verband hiermee onder meer de voorwaarde dat bij overmaking van bedragen door tussenkomst van erkende intermediairs zowel de storting door de verzekerde als de opname door de verzorger van het kind of het kind zelf, moeten worden aangetoond. Alleen als door uitzonderlijke omstandigheden betaling via een erkende bank of betalingsinstelling niet mogelijk is, mag de verzekerde ook op andere wijze aantonen dat hij heeft voldaan aan de onderhoudsbijdrage. Het is dan echter aan de verzekerde om de onmogelijkheid van betaling op de voorgeschreven wijze aannemelijk te maken. Ook zal hij in die gevallen elke door hem gevolgde stap van de wijze van betaling moeten aantonen. Eiser heeft een kopie van de uitgeschreven cheque overgelegd, maar daaruit blijkt niet dat het bedrag bij de moeder en/of de kinderen terecht is gekomen. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij alsnog bereid is te zorgen voor een verklaring van de moeder van de kinderen dat zij de cheque heeft ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiervoor voldoende gelegenheid heeft gekregen en dat bovendien met een dergelijke verklaring nog steeds niet aan de voorwaarde zoals besproken in 4.3. is voldaan.
4.5.
Het betoog van eiser dat verweerder de bewijsstukken van zijn onderhoudsbijdrage voor het eerste en tweede kwartaal van 2021 wel heeft geaccepteerd, terwijl hij ook toen de onderhoudsbijdrage niet via een overschrijving naar de bankrekening van de moeder heeft gedaan, slaagt niet. Zoals blijkt uit de door eiser toegezonden stukken, heeft hij toen, in tegenstelling tot het tweede kwartaal van 2020, van alle betalingen geldige bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat ze in ieder geval in de betreffende kwartalen gedaan zijn.
4.6.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht de kinderbijslag voor het tweede kwartaal 2020 ingetrokken. Omdat eiser geen recht had op kinderbijslag moest verweerder tot terugvordering overgaan. Van dringende redenen op grond waarvan verweerder af zou moeten zien van terugvordering is niet gebleken.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser niet in het gelijk is gesteld.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Dijkhoff, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 21 december 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene Kinderbijslagwet (de AKW) bepaalt dat de verzekerde overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht heeft op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat door hem wordt onderhouden.
Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld worden naar welke wordt beoordeeld of een kind in belangrijke mate of grotendeels door de verzekerde wordt onderhouden.
In artikel 14a, eerste lid, aanhef en onder b, van de AKW is bepaald dat, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van kinderbijslag, de Svb een dergelijk besluit herziet of intrekt indien anderszins de kinderbijslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 24, eerste lid, van de AKW bepaalt dat de kinderbijslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 14a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door de Svb van de verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, wordt teruggevorderd.
Beleidsregel SB 1057 ‘Voldoen aan de onderhoudsvoorwaarden’ luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…) Voor uitwonende kinderen gelden de voorwaarden van het Besluit uitvoering kinderbijslag. De artikelen 5 en 6 van het Besluit uitvoering kinderbijslag bepalen hoeveel een verzekerde voor een uitwonend kind moet bijdragen om in aanmerking te komen voor enkelvoudige of dubbele kinderbijslag. Voorts bepaalt artikel 8 Besluit uitvoering kinderbijslag welke bijdragen worden opgeteld bij de bijdrage van de verzekerde in de onderhoudskosten van het kind.
(…)
Uit vaste jurisprudentie van de CRvB (zie onder meer de uitspraak van 12 december 1990) komt ook als vaste regel naar voren dat betalingen die in een bepaald kwartaal zijn verricht worden geacht te zijn gedaan ten behoeve van de kosten van levensonderhoud in dat betreffende kwartaal.
Als in een kwartaal meer is betaald dan het minimumbedrag voor een bepaalde onderhoudsnorm kan het 'overschot' volgens de jurisprudentie van de CRvB in beginsel niet worden aangewend ter voldoening van de onderhoudsbijdrage voor het volgende kwartaal. Volgens de uitspraak van de CRvB van 27 december 1995 kunnen betalingen verricht in een bepaald kwartaal wel beschouwd worden als bijdrage voor een volgend kwartaal indien uit een vast systeem van betalingen valt af te leiden dat de bijdrage niet anders dan (mede) bestemd kan zijn voor een volgend kwartaal. De SVB hanteert het beleid dat betalingen die in een bepaald kwartaal verricht worden, maar naar hun aard betrekking hebben op het hele jaar, als onderhoudsbijdragen voor volgende kwartalen beschouwd worden. Een voorbeeld hiervan is het schoolgeld dat de verzekerde voor het hele jaar ineens vooruit betaalt.
(…)
Uit vaste jurisprudentie van de CRvB (zie onder meer de uitspraak van 17 juli 1996) blijkt dat onderhoudsbijdragen voor kinderen die in het buitenland verblijven op een voor de SVB eenvoudig te controleren wijze moeten plaatsvinden. Dit betekent dat de onderhoudsbijdrage voor kinderen in het buitenland in beginsel moet worden gedaan door middel van een bankoverschrijving aan de verzorger van het kind of het kind zelf. Bij het vaststellen van de hoogte van de betaalde onderhoudsbijdrage tellen overmakingskosten ook mee.
Voor de uitvoering van het vereiste van de eenvoudige controleerbaarheid van het aantonen van onderhoudsbijdragen hanteert de SVB de volgende voorwaarden:
•De SVB accepteert uitsluitend betalingen, die zijn verricht via betalingsinstellingen en banken die op basis van het toepasselijke nationale recht bevoegd zijn om financiële transacties te verrichten.
•Bij overschrijving van een bedrag van de rekening van de verzekerde naar de rekening van de verzorger van het kind is het (internet)bankafschrift voldoende bewijs voor het aantonen van de betaling.
•Bij storting op de bankrekening van de verzorger van het kind of het kind, moet de verzekerde het stortingsbewijs overleggen.
•Bij opname van een bedrag van de bankrekening van de verzekerde moet de verzekerde een bankafschrift overleggen waaruit blijkt dat het bedrag met de bankpas van de verzorger van het kind of van het kind is opgenomen. Het nummer van die bankpas moet bekend zijn bij de SVB.
•Bij overmaking van bedragen door tussenkomst van erkende intermediairs, bijvoorbeeld via de Western Union Money Transfer, dienen zowel de storting door de verzekerde als de opname door de verzorger van het kind of het kind zelf, te worden aangetoond.
Alleen als door uitzonderlijke omstandigheden betaling via een erkende bank of betalingsinstelling niet mogelijk is, mag de verzekerde ook op andere wijze aantonen dat hij heeft voldaan aan de onderhoudsbijdrage. Het is dan echter aan de verzekerde om de onmogelijkheid van betaling op de voorgeschreven wijze aannemelijk te maken. Ook zal hij in die gevallen elke door hem gevolgde stap van de wijze van betaling moeten aantonen.
Postpakketten worden niet geaccepteerd als middel om de onderhoudsbijdrage aan te tonen, aangezien deze wijze van voldoen van de onderhoudsbijdrage voor de SVB oncontroleerbaar is.”