ECLI:NL:CRVB:2007:BA3501

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/1867 AKW + 05/1868 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van kinderbijslag en de onderhoudseis in het bestuursrecht

In deze zaak gaat het om de weigering van kinderbijslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb) aan appellant voor de kwartalen van 2003. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R. van Asperen, heeft hoger beroep ingesteld tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Groningen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 april 2007 uitspraak gedaan. De Raad heeft vastgesteld dat de Svb ten onrechte kinderbijslag heeft geweigerd voor het vierde kwartaal van 2003, omdat appellant wel degelijk aan de onderhoudseis voldeed. De Raad heeft geoordeeld dat de betaling van € 2.200,- door appellant op 2 juli 2003 moet worden aangemerkt als een onderhoudsbijdrage voor het derde kwartaal van 2003, en dat dit bedrag niet kan worden meegeteld voor de beoordeling van de aanspraken over het tweede kwartaal van 2003. De Raad heeft ook vastgesteld dat appellant in de zes kwartalen voorafgaand aan het vierde kwartaal van 2003 in vijf kwartalen in belangrijke mate in het onderhoud van zijn kinderen heeft bijgedragen, wat duidt op een vast patroon van betalingen. De Svb is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.610,- bedragen. De uitspraak bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank voor het tweede kwartaal, maar vernietigt de uitspraak voor het vierde kwartaal en verplicht de Svb om een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

Uitspraak

05/1867 + 1868 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[adresap], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Groningen van 10 februari 2005, 03/1111, en van 17 januari 2005, 04/587 (hierna: aangevallen uitspraken),
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 20 april 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken ingesteld.
De Svb heeft verweerschriften ingediend.
De gedingen zijn ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van een enkelvoudige kamer van de Raad op 17 november 2006. Partijen zijn daar – zoals tevoren was bericht – niet verschenen.
Omdat de Raad van oordeel was dat het onderzoek niet volledig was geweest, heeft hij dit heropend. Voorts zijn de gedingen verwezen naar een meervoudige kamer.
De Svb heeft vragen van de Raad beantwoord.
Partijen hebben toestemming gegeven een nadere zitting achterwege te laten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.
II. OVERWEGINGEN
In het geding onder nummer 05/1867 is tussen partijen in geschil of de Svb appellant terecht kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2003 ten behoeve van zijn kinderen Rabiye, Zarife en Fatih heeft geweigerd. Het geschil spitst zich toe op de vraag aan welk kwartaal de betaling door appellant van een bedrag van € 2.200,- moet worden toegerekend. Appellant heeft zijn bank op 30 juni 2003 opdracht tot overboeking gegeven. Het bedrag is vervolgens op 2 juli 2003 van zijn bankrekening afgeschreven.
De Raad verwijst evenals de Svb en de rechtbank naar zijn uitspraak van 5 september 2003, 01/199, waarin hij als zijn oordeel heeft gegeven dat voor de beoordeling of aan de onderhoudseis is voldaan, in beginsel bepalend is in welk kwartaal de onderhoudsbijdrage daadwerkelijk door de verzekerde is betaald. Daarbij is doorslaggevend op welk moment het bedrag van de bankrekening van de verzekerde is afgeschreven. In het onderhavige geval is het bedrag van € 2.200,- op 2 juli 2003 van appellants rekening afgeschreven en dient het bedrag te worden aangemerkt als een onderhoudsbijdrage in het derde kwartaal van 2003. De Svb heeft het derhalve terecht bij de beoordeling van appellants aanspraken over het tweede kwartaal van 2003 buiten beschouwing gelaten.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak van 10 februari 2005 – voorzover aangevochten – voor bevestiging in aanmerking komt.
Het geding onder nummer 05/1868 betreft de weigering van kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2003.
Appellant heeft van 20 augustus tot en met 19 december 2003 bij zijn gezin in Turkije verbleven. Hij heeft daar in het vierde kwartaal van 2003 regelmatig door middel van een geldautomaat geld van zijn bankrekening opgenomen. De Svb heeft zich op het standpunt gesteld dat appellant hiermee niet aan de onderhoudseis voor het recht op kinderbijslag heeft voldaan. De Svb verwijst daarbij naar zijn beleid, waarin is vastgelegd dat indien een verzekerde in een kwartaal gedurende ten minste twee maanden bij zijn kinderen in het buitenland verblijft, andere bewijsmiddelen dan overboekingen – bijvoorbeeld geldopnames – kunnen meetellen voor de onderhoudseis, indien uit de kwartalen voorafgaand aan de vakantieperiode een vast patroon van betalingen van de onderhoudsbijdrage is gebleken. Nu appellant over het tweede kwartaal van 2003 niet aan de onderhoudseis heeft voldaan, is naar het oordeel van de Svb in de kwartalen voorafgaand aan het vierde kwartaal van 2003 geen sprake van een dergelijk vast patroon van betalingen.
De Raad verwijst naar zijn uitspraken van 22 januari 1997, LJN ZB6818, en van 22 april 2005, LJN AT5328, waarin hij heeft geoordeeld dat tijdens een vakantieperiode het opnemen van geld van de eigen rekening kan dienen als aanvullend bewijs dat de verzekerde aan de onderhoudseis heeft voldaan, met name in het geval er ook overigens gronden zijn om aan te nemen dat de verzekerde in de vereiste mate in het onderhoud van zijn kinderen voorziet, waarbij in het bijzonder valt te denken aan de situatie waarin de verzekerde voor en na het vakantieverblijf heeft aangetoond in voldoende mate in het onderhoud te hebben bijgedragen.
Met het oog op de continuïteit in de toekenningen heeft de Svb deze jurisprudentie in zijn beleid ‘vertaald’ in een vast patroon van betalingen van de onderhoudsbijdrage in de kwartalen voorafgaand aan de vakantieperiode. De Raad acht dit beleid rechtens aanvaardbaar.
Voor de beantwoording van de vraag of bij appellant sprake is van een vast patroon van betalingen in de onderhoudsbijdrage van zijn kinderen, acht de Raad het volgende van belang.
Desgevraagd heeft de Svb nadere inlichtingen gegeven over de toekenning van kinderbijslag aan appellant. Met ingang van het derde kwartaal van 2001 is aan appellant kinderbijslag verstrekt uitgaande van de situatie dat de kinderen thuiswonend waren. Hierin is verandering gekomen met de komst van appellants echtgenote naar Nederland in januari 2002. Vanaf het tweede kwartaal van 2002 tot en met het eerste kwartaal van 2003 heeft appellant aangetoond zijn kinderen in belangrijke mate te hebben onderhouden en is hem op die grond kinderbijslag verstrekt. Hetzelfde geldt voor het derde kwartaal van 2003.
De Raad acht voorts niet zonder belang dat het bedrag dat appellant op 2 juli 2003 in het onderhoud van zijn kinderen heeft bijgedragen, voldoende is voor het onderhoud gedurende een tweetal kwartalen, te weten voor drie kinderen in het tweede kwartaal van 2003 en twee kinderen in het derde kwartaal van 2003 (toen één kind inmiddels de leeftijd van achttien jaar had bereikt). Weliswaar kan deze bijdrage, zoals hiervoor is overwogen, gezien de kwartaalsgewijze beoordeling niet leiden tot een toekenning van kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2003, maar de Raad vermag niet in te zien waarom deze bijdrage niet zou kunnen meewegen bij de beoordeling of sprake is van een vast patroon van betalingen van de onderhoudsbijdrage als in het beleid van de Svb bedoeld.
De Raad stelt derhalve vast dat appellant in de zes kwartalen voorafgaand aan het vierde kwartaal van 2003 in vijf kwartalen in belangrijke mate in het onderhoud van zijn kinderen heeft bijgedragen. Slechts in één kwartaal is dat niet het geval geweest, waarbij zij aangetekend dat het bedrag dat zeer kort daarna in het volgende kwartaal is overgemaakt voldoende was om in twee kwartalen in het onderhoud te voorzien. Gezien deze omstandigheden is de Raad van oordeel dat in appellants geval kan worden gesproken van een vast patroon van betalingen van de onderhoudsbijdrage als in het beleid van de Svb bedoeld.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de Svb aan appellant ten onrechte kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2003 heeft geweigerd op de grond dat bij hem van een dergelijk vast patroon van betalingen geen sprake was.
De aangevallen uitspraak van 17 januari 2005 dient derhalve te worden vernietigd, evenals het besluit van 19 mei 2004, dat bij deze aangevallen uitspraak in stand is gelaten. De Svb zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De Raad ziet aanleiding om de Svb op grond van de artikelen 7:15 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen tot vergoeding van proceskosten in bezwaar, beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in bezwaar, € 644,- voor ver-leende rechtbijstand in beroep en € 322,- voor verleende rechtbijstand in hoger beroep, tezamen € 1.610,-. Aangezien in hoger beroep ten behoeve van appellant een toevoeging is verleend krach-tens de wet op de rechtsbijstand, dienen de kosten in hoger beroep te worden betaald aan de grif-fier van de Raad.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak van 10 februari 2005 voorzover aangevochten;
Vernietigt de aangevallen uitspraak van 17 januari 2005;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 19 mei 2004 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank in de proceskosten van appel-lante tot een bedrag van € 1.610,-, te betalen door de Sociale verzekeringsbank, waarvan € 322,- aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant het betaalde griffierecht van € 140,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 april 2007.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) P.H. Broier.
MK