ECLI:NL:RBROT:2021:12461

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
ROT 20/1868
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een waarschuwing preventieve stillegging in het kader van het Arbobesluit na bestuurlijke lus

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De zaak betreft een waarschuwing voor preventieve stillegging die aan eiseres was opgelegd op 11 april 2019, in verband met overtredingen van het Arbobesluit. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze waarschuwing, maar verweerder had geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het besluit te herstellen na een tussenuitspraak van de rechtbank op 19 augustus 2021, waarin was geoordeeld dat het oorspronkelijke besluit in strijd was met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat verweerder bij de heroverweging van het besluit ook nieuwe feiten en omstandigheden die na het primaire besluit waren ontstaan, diende te betrekken. Verweerder had echter volhard in zijn standpunt dat deze nieuwe feiten niet relevant waren voor de heroverweging. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die door de rechtbank zijn vastgesteld op € 1.870,-.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/1868

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.W. Stam,
en

de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

gemachtigde: mr. A.D. Brouwers-Wozniak.

Procesverloop

Voor een weergave van het procesverloop tot aan de tussenuitspraak van 19 augustus 2021 (de tussenuitspraak) verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit van 4 juni 2020 (het bestreden besluit) in strijd is met de artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft zij verweerder in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen.
Verweerder heeft wel een reactie gegeven maar geen gebruik gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen.
Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Voor de van belang zijnde feiten, standpunten van partijen en de toepasselijke regelgeving verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak. In aanvulling hierop overweegt de rechtbank als volgt.
2. Bij besluit van 11 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een waarschuwing preventieve stillegging opgelegd. De waarschuwing houdt in dat bij herhaling van een overtreding van artikel 4.54d, eerste lid, van het Arbobesluit, of soortgelijke overtreding, kan worden besloten eiseres te bevelen werkzaamheden te staken of niet aan te vangen om verdere herhaling van overtredingen te voorkomen. De waarschuwing vervalt vijf jaar na de dagtekening van het primaire besluit. Op grond van artikel 4:54d, eerste lid, van het Arbobesluit mogen - kort gezegd - werkzaamheden waarbij asbest vrij komt of kan komen alleen worden verricht door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat asbestverwijdering.
3. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2571) heeft de rechtbank in de tussenuitspraak geoordeeld dat verweerder het primaire besluit had moeten heroverwegen op basis van feiten en omstandigheden ten tijde van de heroverweging en dat verweerder door dit niet te doen heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Verweerder is in de gelegenheid gesteld dit gebrek in de besluitvorming te herstellen door alsnog de nieuwe feiten en omstandigheden van ná het primaire besluit bij de heroverweging in bezwaar te betrekken.
4. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft verweerder zijn standpunt dat hij deze feiten en omstandigheden niet bij de heroverweging mag betrekken herhaald en nader toegelicht. Verweerder heeft dan ook geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Ambtshalve heeft verweerder wel beoordeeld of de door eiseres naar voren gebrachte nieuwe feiten en omstandigheden reden zijn om de waarschuwing in te trekken. Bij afzonderlijk besluit van 7 oktober 2021 heeft verweerder bepaald dat en toegelicht waarom deze nieuwe feiten en omstandigheden daartoe geen aanleiding geven.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1.
In zijn reactie op de tussenuitspraak heeft verweerder de aan eiseres opgelegde waarschuwing terecht aangemerkt als een herstelsanctie die dient ter voorkoming van herhaling van een eerdere overtreding. Anders dan verweerder heeft betoogd volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020 dat ook bij een dergelijke sanctie het bestuursorgaan bij de heroverweging in bezwaar in beginsel tevens de feiten en omstandigheden van ná het primaire besluit heeft te betrekken. Voor zover de eerder begane overtreding kan worden aangemerkt als een peilmoment als genoemd in de uitspraak van de Afdeling, volgt uit deze uitspraak niet dat dit noopt tot afwijking van de hoofdregel dat het bestuursorgaan zijn eerdere besluit moet heroverwegen op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de heroverweging. Ook in de zaak van de Afdeling ging het om de vraag of bij het al dan niet opleggen van een herstelsanctie (ter voorkoming van herhaling van een eerdere overtreding) bij de heroverweging nieuwe feiten en omstandigheden dienen te worden betrokken. De Afdeling heeft die vraag bevestigend beantwoord. In hetgeen verweerder heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen reden om terug te komen van haar eerdere zonder voorbehoud gegeven oordeel als vervat in de tussenuitspraak. Dit betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb dient te worden vernietigd.
5.2.
Verweerder heeft in zijn afzonderlijk besluit van 7 oktober 2021 uitvoerig gemotiveerd waarom de nieuwe feiten en omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd geen reden zijn om de waarschuwing in te trekken. Verweerder heeft dat besluit gevoegd bij zijn reactie op de tussenuitspraak. De rechtbank beschouwt daarom dit besluit tevens als het door verweerder subsidiair ingenomen standpunt dat, indien verweerder wel gehouden zou zijn de door eiseres aangevoerde nieuwe feiten en omstandigheden bij de heroverweging te betrekken, zij geen reden zijn om de waarschuwing in te trekken. Eiseres heeft niet op de reactie van verweerder op de tussenuitspraak en het daarbij gevoegde besluit van 7 oktober 2021 gereageerd en het subsidiaire standpunt van verweerder dus ook niet bestreden. De rechtbank ziet hierin aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Dit betekent dat de aan eiseres opgelegde waarschuwing in stand blijft.
6. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de kosten die eiser heeft gemaakt voor de behandeling van zijn beroep. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank deze kosten vast op € 1.870,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, en een half punt voor zienswijze na bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 354,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.870,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Dijkhoff, griffier
.De uitspraak is in het openbaar gedaan op 21 december 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.