ECLI:NL:RBROT:2021:12260
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Korting op WW-uitkering door pensioenverrekening
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres, die sinds 15 februari 1996 in dienst was van een bedrijf, ontving een WW-uitkering na beëindiging van haar dienstverband. Het UWV besloot op 3 maart 2020 dat het door eiseres ontvangen ouderdomspensioen maandelijks in mindering zou worden gebracht op haar WW-uitkering. Eiseres ging hiertegen in beroep, omdat zij van mening was dat deze korting onterecht was, gezien haar pensioen geen verband hield met het dienstverband waaruit zij werkloos was geworden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het pensioen van eiseres als inkomen in verband met arbeid moet worden beschouwd, zoals vastgelegd in de WW en het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB). De rechtbank oordeelde dat de hoofdregel is dat alle pensioenen die uit een dienstbetrekking voortvloeien, in mindering worden gebracht op de WW-uitkering, tenzij aan specifieke uitzonderingen wordt voldaan. Eiseres voldeed niet aan deze uitzonderingen, aangezien haar pensioen geen verband hield met haar verloren arbeidsuren of het dienstverband waaruit zij werkloos was geworden.
De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden het pensioen van eiseres heeft gekort op haar WW-uitkering en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres had ook verzocht om toepassing van een hardheidsclausule, maar de rechtbank oordeelde dat de wet- en regelgeving op dit punt doorslaggevend is en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.