ECLI:NL:RBROT:2021:12260

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
ROT 20/3897
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op WW-uitkering door pensioenverrekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres, die sinds 15 februari 1996 in dienst was van een bedrijf, ontving een WW-uitkering na beëindiging van haar dienstverband. Het UWV besloot op 3 maart 2020 dat het door eiseres ontvangen ouderdomspensioen maandelijks in mindering zou worden gebracht op haar WW-uitkering. Eiseres ging hiertegen in beroep, omdat zij van mening was dat deze korting onterecht was, gezien haar pensioen geen verband hield met het dienstverband waaruit zij werkloos was geworden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het pensioen van eiseres als inkomen in verband met arbeid moet worden beschouwd, zoals vastgelegd in de WW en het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB). De rechtbank oordeelde dat de hoofdregel is dat alle pensioenen die uit een dienstbetrekking voortvloeien, in mindering worden gebracht op de WW-uitkering, tenzij aan specifieke uitzonderingen wordt voldaan. Eiseres voldeed niet aan deze uitzonderingen, aangezien haar pensioen geen verband hield met haar verloren arbeidsuren of het dienstverband waaruit zij werkloos was geworden.

De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden het pensioen van eiseres heeft gekort op haar WW-uitkering en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres had ook verzocht om toepassing van een hardheidsclausule, maar de rechtbank oordeelde dat de wet- en regelgeving op dit punt doorslaggevend is en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/3897

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. I. Scheele,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: J. Schuller-Middelkoop.

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat het door eiseres ontvangen ouderdomspensioen maandelijks in mindering wordt gebracht op haar uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Bij besluit van 19 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2021. Eiseres is verschenen (via videoverbinding), bijgestaan door haar gemachtigde (via de telefoon) en vergezeld door [naam] (via videoverbinding). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres was sinds 15 februari 1996 in dienst van [naam bedrijf] Na beëindiging van dit dienstverband heeft verweerder met ingang van 3 februari 2020 een WW-uitkering aan eiseres toegekend. Nadat eiseres op de inkomstenopgave aangaf ouderdomspensioen te ontvangen, heeft verweerder bij het primaire besluit bepaald dat het ouderdomspensioen vanaf 3 februari 2020 elke maand in mindering wordt gebracht op de WW-uitkering van eiseres.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat ouderdomspensioen op grond van de WW verrekend moet worden met de uitkering, behalve als aan één van de uitzonderingssituaties wordt voldaan en dat eiseres hieraan niet voldoet.
3. In beroep voert eiseres – kort samengevat – aan dat het pensioen gestart is in 2018 en twee jaar heeft bestaan naast het dienstverband waaruit zij werkloos is geworden. Volgens eiseres wordt het pensioen ten onrechte gekort op haar WW-uitkering. Onder verwijzing naar een brief van de minister van sociale zaken aan de Tweede Kamer stelt eiseres dat het volgens de minister noodzakelijk was dat in meerdere gevallen belanghebbenden hun pensioenuitkering konden behouden zonder dat deze gekort werd op de WW-uitkering om zo een inkomen van 70% van het laatstverdiende loon te bereiken. Volgens eiseres is dit in haar situatie door verrekening van het pensioen niet het geval. Eiseres stelt dat op de website van verweerder informatie wordt verstrekt over het onderwerp pensioen en uitkering op grond waarvan zij de indruk kreeg dat haar pensioen niet verrekend zou worden, omdat daar wordt aangegeven dat een pensioen dat geen verband houdt met de dienstbetrekking waaruit men werkloos is geworden niet verrekend wordt.
4.1.
In artikel 47, eerste lid, van de WW is bepaald dat de uitkering op grond van deze wet per kalendermaand bedraagt:
a. 0,75 x (A – B x C/D) – E over de eerste twee maanden waarin recht op een uitkering bestaat;
(…)
Hierbij staat:
(…)
E voor het inkomen in verband met arbeid.
Op grond van het tweede lid wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald wat onder inkomen in verband met arbeid, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan.
4.2.
In artikel 3:5, vierde lid, onder a, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) is bepaald dat een uit een dienstbetrekking voortvloeiende periodieke uitkering bij wijze van oudedagsvoorziening, dan wel een uitkering die voorafgaat aan die uitkering of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet voor de WW als inkomen in verband met arbeid wordt beschouwd.
In het vijfde, zevende en achtste lid van dit artikel zijn uitzonderingsbepalingen opgenomen.
5.1.
Vaststaat dat het pensioen dat eiseres ontvangt is aan te merken als inkomen in verband met arbeid in de zin van artikel 3:5, vierde lid, aanhef en onder a, van het AIB. Als hoofdregel is in het AIB vastgelegd dat in beginsel alle pensioenen die uit een dienstbetrekking voortvloeien worden beschouwd als inkomen in verband met arbeid en dus volledig in mindering dienen te worden gebracht op een WW-uitkering. Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 november 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3630) volgt dat de uitzonderingsbepalingen op deze hoofdregel restrictief dienen te worden uitgelegd.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in het beroepschrift en ter zitting heeft bevestigd dat het pensioen geen verband houdt met een verlies aan arbeidsuren en ook niet met het dienstverband waaruit zij werkloos is geworden. Dit betreffen de uitzonderingen in artikel 3:5, vijfde en zevende lid, van het AIB en eiseres voldoet dan ook niet aan de voorwaarden om voor die uitzonderingen in aanmerking te komen. Eiseres heeft niet gesteld dat zij voldoet aan de uitzondering in het achtste lid van het hiervoor genoemde artikel en daar biedt het dossier ook geen aanknopingspunten voor.
5.3.
Onder verwijzing naar de website van verweerder stelt eiseres dat daar wordt aangegeven dat een pensioen dat geen verband houdt met de dienstbetrekking waaruit men werkloos is geworden niet wordt verrekend. Voor zover eiseres hiermee doelt op de vierde uitzondering op verweerders website [1] omtrent pensioen uit een eerder dienstverband dan het dienstverband (van minimaal 26 weken) waaruit iemand werkloos werd en het pensioen in ging binnen twee maanden na het einde van het eerdere dienstverband, overweegt de rechtbank dat eiseres sinds 1996 werkzaam is geweest bij de werkgever van waaruit zij werkloos is geworden en dat het pensioen inging in 2018, waardoor van deze uitzondering geen sprake is.
5.4.
De door eiseres aangehaalde brief van de minister van sociale zaken aan de Tweede Kamer leidt niet tot een ander oordeel. Deze brief ziet op de wetswijziging die geleid heeft tot een verruiming van situaties – zoals in het hierboven omschreven wettelijk kader neergelegd – waarbij een uitkeringsgerechtigde zijn volledige WW-uitkering behoudt terwijl hij daarnaast ook een ouderdomspensioen ontvangt, maar eiseres voldoet niet aan de in het AIB genoemde uitzonderingsbepalingen. Daarnaast is blijkens deze brief meegewogen dat door de verrekening het totale inkomen maximaal 70% van het laatst verdiende loon bedraagt. Niet gebleken is dat hiermee beoogd werd een inkomensgarantie van minimaal 70% van het laatst verdiende loon te bereiken. Niet valt in te zien dat in het geval van eiseres zou moeten worden afgeweken van de hoofdregel dat de inkomsten uit pensioen in mindering worden gebracht op de WW-uitkering.
5.5.
Eiseres heeft tijdens de zitting benadrukt de uitkomst onrechtvaardig te vinden, omdat zij altijd premies afgedragen heeft. Eiseres heeft gevraagd om toepassing van een hardheidsclausule. De rechtbank overweegt dat artikel 3:5 van het AIB – anders dan andere artikelen uit het AIB (vergelijk artikel 4:1, elfde lid van het AIB) – geen mogelijkheid geeft om, ingeval van een kennelijk onredelijk resultaat, anders te beslissen. Nog daargelaten of in dit geval sprake is van een kennelijk onredelijk resultaat bieden ook ongunstige financiële gevolgen geen mogelijkheid om de wet- en/of regelgeving buiten toepassing te laten en/of andere uitzonderingen aan te nemen. Dat is, naar het oordeel van de rechtbank, een bewuste keuze van de besluitgever geweest. De rechtbank overweegt dat het aan de wet en/of besluitgever is om eventuele negatieve uitwerkingen teniet te doen. De rechtbank is het dus met het verweerder eens dat de wet- en regelgeving op dit punt doorslaggevend is.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder op goede gronden met ingang van 3 februari 2020 het door eiseres ontvangen pensioen gekort op haar WW-uitkering.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van J.G. Mierop, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 13 december 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.https://www.uwv.nl/particulieren/werkloos/tijdens-ww-uitkering/detail/inkomstenopgave-invullen/welke-inkomsten-hebben-invloed-op-mijn-ww-uitkering/inkomsten-uit-pensioen