ECLI:NL:RBROT:2021:12006

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
ROT 21/2999
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag permanente parkeervergunning en tijdelijke parkeervergunning in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam over de afwijzing van een aanvraag voor een permanente parkeervergunning. Eiseres, woonachtig in een appartement, had op 22 maart 2021 een aanvraag ingediend voor een parkeervergunning voor bewoners. Het college heeft deze aanvraag afgewezen met het argument dat het appartement beschikt over een bijbehorende parkeervoorziening, namelijk een parkeergarage die wordt beheerd door een derde partij. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een parkeervergunning, zoals vastgelegd in het Uitvoeringsbesluit parkeren Rotterdam 2021. De rechtbank heeft overwogen dat de parkeergarage als een bijbehorende of toegewezen parkeervoorziening wordt beschouwd en dat eiseres geen schriftelijke verklaring van de beheerder heeft overlegd die haar recht op een tijdelijke parkeervergunning zou onderbouwen. Eiseres heeft betoogd dat de hoge kosten voor een parkeerplaats en het feit dat andere huurders wel vergunningen hebben gekregen, haar in een nadelige positie brengen, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2999

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [woonplaats eiseres], eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder
gemachtigde: mr. C.M. van der Vlies.

Procesverloop

Met het besluit van 22 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een permanente parkeervergunning voor bewoners afgewezen.
Met het besluit van 28 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres woont in een appartement aan de [adres] (het adres), dat zij huurt van [naam verhuurder] (de verhuurder). Op 22 maart 2021 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een parkeervergunning voor bewoners.
2. Verweerder heeft de afwijzing van de aanvraag bij het bestreden besluit gehandhaafd, omdat het adres volgens de Afdeling Publiekszaken van de gemeente beschikt over een bijbehorende parkeervoorziening, namelijk [naam parkeergarage] (de parkeergarage), die wordt beheerd door [naam bedrijf] (de beheerder). Eiseres voldoet daarmee niet aan de bij artikel 5, eerste lid, onder b, van het Uitvoeringsbesluit parkeren Rotterdam 2021 (het Uitvoeringsbesluit) gestelde voorwaarde, zodat de gevraagde permanente vergunning op grond van artikel 3, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit kan worden geweigerd. Verweerder ziet geen reden om dat niet te doen en voegt daaraan toe dat eiseres evenmin in aanmerking komt voor een tijdelijke parkeervergunning op grond van artikel 5, achtste lid, van het Uitvoeringsbesluit, nu de verklaring van de verhuurder dat eiseres feitelijk niet over een plek in de parkeergarage kan beschikken en dat zij op de wachtlijst staat, niet van de beheerder afkomstig is.
3. De voor deze zaak toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
4. Volgens gevestigde rechtspraak – zie bijvoorbeeld de uitspraak, gepubliceerd onder ECLI:NL:RVS:2018:1554 – volgt uit de definitie in artikel 1, aanhef en onder b, van het Uitvoeringsbesluit dat sprake is van een “bijbehorende of toegewezen parkeervoorziening” als de volgende drie deelvragen bevestigend zijn te beantwoorden:
- beschikt de parkeervoorziening over een eigen dan wel gezamenlijke toegang?
- blijkt uit een omgevingsvergunning of enig ander document dat de parkeervoorziening behoort bij of toegewezen is aan het gebouw of gebouwencomplex?
- is de parkeergelegenheid bestemd voor het parkeren van motorvoertuigen van eigenaren of houders, die wonen of werken op het adres van het gebouw of gebouwencomplex waarbij deze voorziening behoort of waaraan deze voorziening is toegewezen?
5. Eiseres betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de parkeergarage is aan te merken als een ‘bijbehorende of toegewezen parkeervoorziening’ voor het adres.
5.1.
Dat betoog faalt. Onbetwist is dat de parkeergarage oorspronkelijk behoort bij het appartementencomplex waar het adres deel van uitmaakt (het appartementencomplex). Een mogelijke civielrechtelijke toedeling van een gedeelte van de beschikbare parkeerplaatsen aan de door de verhuurder verhuurde appartementen kan, anders dan eiseres blijkens haar stellingen meent, daaraan niet afdoen. Gewezen wordt op bijvoorbeeld de uitspraak gepubliceerd onder ECLI:NL:RVS:2019:1554, rechtsoverweging 5.2. De gehele parkeergarage geldt dan ook als bijbehorende of toegewezen parkeervoorziening voor het appartementencomplex en gesteld noch gebleken is dat eiseres daar in beginsel niet in aanmerking zou kunnen komen voor een parkeerplaats.
6. Uit de beroepsgronden volgt dat eiseres subsidiair betoogt dat verweerder haar in redelijkheid niettemin de weigeringsgrond niet mocht tegenwerpen. Zij wijst op de overgelegde verklaring van de verhuurder, die vermeldt dat aan meerdere huurders parkeervergunningen zijn verleend, en zij stelt verder dat zij de hoge tarieven die de beheerder voor een parkeerplaats in rekening brengt, niet kan betalen.
6.1.
In de verklaring van de verhuurder worden geen concrete gevallen genoemd, die aanleiding zouden kunnen vormen in het kader van het gelijkheidsbeginsel te bezien of het vergelijkbare gevallen betreft. Het beroep op die verklaring kan eiseres dan ook niet baten. Daarbij tekent de rechtbank nog aan dat, als daarvan sprake zou zijn geweest, eerdere onjuiste beslissingen verweerder niet zonder meer zouden verplichten om ook in dit geval een beslissing te nemen die afbreuk zou doen aan het uitgangspunt van het parkeerregime, te weten het mitigeren van de parkeerdruk.
6.2.
De gestelde door de beheerder in rekening te brengen hoge kosten voor een parkeerplaats en de onbetaalbaarheid daarvan voor haar heeft eiseres evenmin geconcretiseerd, zodat ook dit argument haar reeds daarom niet kan baten. Overigens volgt uit de jurisprudentie dat alleen een hoge prijs voor het gebruikmaken van de bijbehorende of toegewezen parkeervoorziening verweerder niet zou nopen tot het laten prevaleren van het belang van betaalbare parkeergelegenheid bij de woning boven het belang gemoeid met het doorzetten van het vermelde uitgangspunt van het parkeerregime.
6.3.
Uit het voorgaande volgt dat de hardheidsclausule, neergelegd in artikel 11 van het Uitvoeringsbesluit, eiseres geen soelaas kan bieden. Het betoog faalt.
7. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd over de overwegingen in het bestreden besluit met betrekking tot de tijdelijke parkeervergunning, treft evenmin doel. Nu de gehele parkeergarage heeft te gelden als de bijbehorende of toegewezen parkeervoorziening voor het appartementencomplex kan zonder een schriftelijke verklaring van de beheerder op grond van artikel 5, achtste lid, van het Uitvoeringsbesluit geen tijdelijke parkeervergunning worden verleend, ongeacht of aangenomen kan worden dat ook de verhuurder als beheerder van een deel van de parkeergarage is aan te merken.
8. De slotsom is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. de Vries, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage: juridisch kader
Het Uitvoeringsbesluit parkeren Rotterdam 2021 luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Artikel 1 Begripsbepalingen
In dit besluit wordt verstaan onder:
(…)
bijbehorende of toegewezen parkeervoorziening: parkeervoorziening met eigen dan wel gezamenlijke toegang, behorend bij of toegewezen aan een gebouw of gebouwencomplex blijkens een omgevingsvergunning of enig ander document, bestemd voor het parkeren van motorvoertuigen van eigenaren of houders, die wonen of werken op het adres van het gebouw of gebouwencomplex waarbij deze voorziening behoort of waaraan deze voorziening is toegewezen, waarbij inbegrepen een individuele garagebox, carport, in- of oprit of een ruimte of een perceel dat is bedoeld voor parkeren;
(…)
Artikel 3 Weigeren van een vergunning
Het college kan een vergunning weigeren indien:
1. de aanvrager niet voldoet aan de voorwaarden, die aan het verlenen van een vergunning zijn gesteld;
(…)
Artikel 5 Bewonersvergunning
1.Het college verleent, onverminderd de artikelen 2, 3 en 3a, op aanvraag een bewonersvergunning aan een bewoner, indien:
(…)
b. de aanvrager woonachtig is op een adres in een gebouw of gebouwencomplex zonder een bijbehorende of toegewezen parkeervoorziening, en;
(…)
8. In afwijking van het eerste lid, onder b, wordt uitsluitend een vergunning voor maximaal 12 maanden verleend indien de aanvrager aantoont dat aanvrager op het moment van de aanvraag feitelijk niet over de bijbehorende of toegewezen parkeervoorziening beschikt of had kunnen beschikken. Hiertoe is een schriftelijke verklaring, niet ouder dan zes weken, van de eigenaar of beheerder van de parkeervoorziening vereist. De verklaring gericht aan de aanvrager moet ondertekend zijn en op het papier met logo van de eigenaar of beheerder van de parkeervoorziening. Ook moet verklaard worden dat de aanvrager op de wachtlijst is geplaatst.
Artikel 11 Hardheidsclausule
Het college kan de artikelen 2 tot en met 10a buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van de regulering van de parkeerdruk zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.