ECLI:NL:RBROT:2021:11963

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
C/10/618850 / HA ZA 21-446
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake boedelverdeling en draagplicht voor gemeenschappelijke schuld na echtscheiding

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 1 december 2021, gaat het om de boedelverdeling en de vaststelling van de draagplicht voor een gemeenschappelijke schuld van € 40.000,- na de echtscheiding van partijen. De man en de vrouw, die op 23 maart 2009 zijn gehuwd en op 20 april 2011 zijn gescheiden, hebben samen twee minderjarige kinderen. Na de scheiding zijn zij tot medio 2020 blijven samenwonen. De man vordert dat de vrouw wordt veroordeeld tot betaling van de helft van de gemeenschappelijke schuld en een bedrag van € 5.000,-, terwijl de vrouw in reconventie vordert dat de man de volledige gemeenschappelijke schuld, de Mercedes en het saldo van zijn Turkse bankrekening krijgt toegewezen.

De rechtbank oordeelt dat de vrouw draagplichtig is voor een deel van de gemeenschappelijke schuld ter grootte van € 2.500,- en een percentage van de daaruit voortvloeiende rente en kosten. De vordering van de man tot betaling van de helft van de gemeenschappelijke schuld wordt afgewezen, omdat de vrouw niet voor de helft draagplichtig is. De rechtbank wijst ook de vordering van de man tot betaling van € 5.000,- af, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.

In reconventie wordt bepaald dat de man draagplichtig is voor een deel van de gemeenschappelijke schuld van € 37.500,-. De vrouw wordt veroordeeld tot betaling van € 5.750,- aan de man, dat zij moet beheren ten behoeve van hun zoon. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken door mr. W.A.M. Schellekens en is openbaar gemaakt op 1 december 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/618850 / HA ZA 21-446
Vonnis van 1 december 2021
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. F. Kilic-Arslan te Amsterdam,
tegen
[persoon B],
wonende te [woonplaats B] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. S. Kandemir te Dordrecht.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie;
  • de oproepingsbrief van 30 juli 2021;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 28 september 2021;
  • het aanvullend proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 28 september 2021.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd op 23 maart 2009 te [plaats] . De rechtbank heeft bij beschikking van 20 april 2011 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Op 16 mei 2011 is de echtscheiding ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Na de scheiding zijn partijen blijven samenwonen tot medio 2020. Toen is de relatie definitief verbroken.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de nu nog minderjarige kinderen:
  • [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] , en
  • [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum minderjarige 2] .
2.3.
Partijen hebben in 2011, na hun echtscheiding, op naam van hun zoon [naam minderjarige 1] een spaarrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 1] geopend.
2.4.
Op 18 juli 2018 hebben partijen gezamenlijk bij ABN Amro Bank € 40.000,- geleend. Zij zijn jegens ABN Amro Bank hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van deze lening.
2.5.
De man heeft met een deel van het bij ABN Amro Bank geleende geld een Mercedes met kenteken [kentekennummer] gekocht.
2.6.
De man is houder van een bankrekening met IBAN [rekeningnummer 2] bij Ziraat Bankasi in Turkije.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
De man vordert na eisvermindering – samengevat – het volgende:
de vrouw te veroordelen tot betaling van de helft van de gemeenschappelijke schuld van € 40.000,- en toedeling van de helft van die gemeenschappelijke schuld aan de vrouw;
veroordeling van de vrouw tot betaling van € 5.000,- aan de man.
3.2.
Aan de vordering sub a. legt de man ten grondslag dat het geld van de gemeenschappelijke schuld is besteed aan zaken die partijen beiden aangaan. Aan de vordering sub b. legt de man ten grondslag dat de vrouw goud en geld ter waarde van ongeveer € 10.000,- uit de kluis heeft gehaald. De vrouw moet daarom de helft van de waarde hiervan aan de man vergoeden.
3.3.
De vrouw voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring
van de man in zijn vorderingen, althans afwijzing van de vorderingen van de man, met veroordeling van de man in de proceskosten.
in reconventie
3.4.
De vrouw vordert na eisvermindering – samengevat – het volgende:
primair toedeling, zonder verdere verrekening, aan de man van de gemeenschappelijke schuld van € 40.000,-, de Mercedes en het saldo op de Turkse bankrekening van de man; subsidiair verdeling bij helfte tussen partijen van de gemeenschappelijke schuld, de Mercedes en het saldo op de Turkse bankrekening van de man;
veroordeling van de man tot betaling van € 5.750,- (subsidiair € 2.750,-) aan de vrouw;
veroordeling van de man in de proceskosten.
3.5.
Aan de vordering sub a. legt de vrouw ten grondslag dat de man met de helft van het geld van de gemeenschappelijke lening de Mercedes heeft gekocht en de andere helft heeft overgemaakt naar zijn Turkse bankrekening, en dat dit geld derhalve alléén aan de man is toegekomen. Wat betreft vordering sub b. beroept de vrouw zich op ongerechtvaardigde verrijking omdat de man zonder toestemming van de vrouw € 5.750,- van de spaarrekening op naam van [naam minderjarige 1] heeft gehaald.
3.6.
De man betwist de stellingen van de vrouw.
3.7.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie
De gemeenschappelijke schuld
4.1.
De man legt aan zijn vordering tot toedeling van de helft van de gemeenschappelijke schuld aan de vrouw ten grondslag dat het geld van deze schuld is gebruikt voor uitgaven ten behoeve van beide partijen. De vrouw betwist dit.
4.2.
De schuld is aangegaan na de echtscheiding van partijen en het huwelijksvermogensrecht is derhalve niet op de schuld van toepassing. Omdat toedeling van schulden niet mogelijk is, gaat de rechtbank ervan uit dat de man heeft bedoeld te vorderen dat de rechtbank zal bepalen dat de vrouw voor de helft draagplichtig is voor de gemeenschappelijke schuld in de zin van artikel 6:10 BW.
4.3.
Vaststaat dat partijen de lening samen zijn aangegaan, en niet in geschil is dat zij jegens ABN Amro Bank hoofdelijk verbonden zijn voor de daaruit voortvloeiende schuld. Dat betekent dat zij tegenover de bank ieder voor het gehele bedrag aansprakelijk zijn. Om te kunnen bepalen wat tussen partijen de onderlinge draagplicht voor deze schuld is, moet worden vastgesteld welk gedeelte van de lening ieder van hen in hun onderlinge verhouding aangaat (artikel 6:10 lid 2 BW).
4.4.
De man stelt dat met het geld van de lening de volgende uitgaven zijn gedaan: twee vakanties, sieraden, voor de man een Mercedes voor een bedrag van € 12.000,- of € 13.000,- een auto voor de vrouw, en tot slot hebben partijen nog van het geld de gezamenlijke woning opgeknapt. De vrouw betwist dat het geld van de lening aan haar of aan partijen samen ten goede is gekomen en voert daartoe aan hetgeen is vermeld in 3.5.
4.5.
Omdat de vrouw ter zitting heeft erkend dat met een deel van de lening een gezamenlijke vakantie in Turkije is betaald, staat vast dat dit deel van de gemeenschappelijke schuld partijen ieder voor de helft aangaat. Geen van partijen noemt in dit verband een bedrag. De rechtbank begroot het bedrag dat aan die vakantie is besteed in billijkheid op € 5.000,-. De vrouw is draagplichtig voor de helft van dat bedrag, derhalve € 2.500,-.
4.6.
Voor het deel van de lening dat is besteed aan de Mercedes staat vast dat dit niet aan de vrouw ten goede is gekomen. De man heeft immers ter zitting verklaard dat hij de opbrengst van de verkoop van de Mercedes heeft gebruikt om zijn nieuwe woning in te richten en zijn advocaat te betalen. Voor dit deel is de vrouw derhalve niet draagplichtig.
4.7.
Voor het resterende deel geldt dat op de man de stelplicht en eventuele bewijslast rusten dat dit geheel of gedeeltelijk aan de vrouw ten goede is gekomen. De man heeft zijn stelling dat dit deel aan partijen gezamenlijk ten goede is gekomen echter niet nader geconcretiseerd en niet met feiten onderbouwd. Zo is de man niet concreet in wat partijen precies zouden hebben aangeschaft, waar en wanneer dit zou zijn gebeurd en hoeveel dit zou hebben gekost. Aan het leveren van bewijs op dit punt wordt daarom niet toegekomen. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat de gemeenschappelijke schuld de vrouw – in haar onderlinge verhouding met de man - voor méér aangaat dan het bedrag van € 2.500,- genoemd in 4.5.
4.8.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de vrouw draagplichtig is voor een deel van de gemeenschappelijke schuld groot € 2.500,- en 2.500/400e deel (= 6,25%) van de op de gemeenschappelijke schuld aangegroeide rente en van de in verband met die schuld verschuldigd geworden incassokosten en proceskosten.
4.9.
De door de man gevorderde veroordeling van de vrouw tot betaling van de helft van de gemeenschappelijke schuld (bedoeld is: aan ABN Amro Bank, zo neemt de rechtbank aan), zal worden afgewezen. De vrouw is niet voor de helft draagplichtig. Bovendien heeft deze vordering (zonder daar een termijn of dwangsom aan te verbinden, zoals de man heeft gedaan) geen zelfstandige betekenis naast de gevorderde vaststelling van de draagplicht van de vrouw.
De sieraden en het geld
4.10.
De man stelt dat de vrouw na beëindiging van de relatie in 2020 geld en goud met een waarde van “
rond de 10.000 euro” uit de kluis heeft gehaald zonder overleg met de man. De helft van de waarde hiervan komt volgens de man aan hem toe. De vrouw betwist dat zij de kluis heeft leeggehaald.
4.11.
De man legt niet uit waarom geld en goud dat zich elf jaar na de echtscheiding in de kluis bevond gemeenschappelijk eigendom van partijen zou zijn. Evenmin concretiseert hij wat de inhoud van de kluis was en hoe de waarde van ongeveer € 10.000,- is berekend. Een exacte waarde is ook niet door de man gesteld. De man heeft zijn stelling dus onvoldoende onderbouwd. De vordering van de man tot betaling van € 5.000,- door de vrouw wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
4.12.
Omdat partijen voormalig echtgenoten zijn, zullen de proceskosten in de procedure in conventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten zal dragen.
in reconventie
De gemeenschappelijke schuld, de Mercedes en de bankrekening van de man in Turkije
4.13.
Voor de beoordeling van de vordering van de vrouw tot toedeling van de gemeenschappelijke schuld aan de man, verwijst de rechtbank naar hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.8. Gelet op hetgeen daar is overwogen, zal de rechtbank bepalen dat de man draagplichtig is voor een deel van de gemeenschappelijke schuld groot € 37.500,- en 37.500/400e deel (= 93,75%) van de op de gemeenschappelijke schuld aangegroeide rente en van de in verband met die schuld verschuldigd geworden incassokosten en proceskosten.
4.14.
De vorderingen van de vrouw die zien op de verdeling van de Mercedes en het saldo van de Turkse bankrekening van de man zullen worden afgewezen omdat de vrouw haar stelling dat de Mercedes en (het saldo van) de Turkse bankrekening van de man toebehoren aan partijen gezamenlijk (als bedoeld in artikel 6:166 BW) onvoldoende heeft onderbouwd. Dat de Mercedes is betaald met geld van de gemeenschappelijke lening en dat de man een deel van het geld van de gemeenschappelijke lening heeft overgemaakt naar de Turkse bankrekening is daartoe onvoldoende. De vrouw heeft op dit punt dus niet aan haar stelplicht voldaan.
De spaarrekening van de zoon van partijen
4.15.
Niet in geschil is dat de man een bedrag van € 5.750,- heeft opgenomen van de spaarrekening op naam van de minderjarige zoon van partijen, [naam minderjarige 1] . De vrouw stelt dat de man dit bedrag, althans de helft van dit bedrag, moet terugbetalen. De man betwist dit. Hij voert aan dat hij het geld heeft besteed aan de kosten van de huishouding van partijen.
4.16.
De man betwist niet dat het geld dat op de spaarrekening stond, kinderbijslaggeld was. De vrouw heeft de kinderbijslag na de echtscheiding, toen partijen nog een gemeenschappelijk huishouden hadden en [naam minderjarige 1] door partijen samen werd onderhouden, op de spaarrekening gestort. Uit artikel 7 Wet op de kinderbijslag volgt dat zij toen beiden recht hadden op dit geld; het is dus geld van hen samen. Dat het geld door schenking onderdeel van het vermogen van [naam minderjarige 1] is geworden, stelt de vrouw niet en volgt niet automatisch uit de tenaamstelling van de rekening (zie HR 9 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6525). De man voert evenmin aan dat het geld in het vermogen van [naam minderjarige 1] valt. Daarom heeft tussen partijen te gelden dat het saldo van de spaarrekening van partijen gezamenlijk en dus gemeenschappelijk is (art. 3:166 lid 1 BW).
Uit de rechtsverhouding tussen partijen vloeit voort dat de man niet zonder toestemming van de vrouw over het geld op de spaarrekening van [naam minderjarige 1] kon beschikken. Immers, zoals partijen ter zitting hebben verklaard, was het de bedoeling van partijen dat het gespaarde geld aan [naam minderjarige 1] zou toekomen zodra hij achttien jaar zou worden. Dit kwalificeert als een overeenkomst tussen partijen en de vrouw mag de man aan die overeenkomst houden.
De man zou dus in beginsel het door hem opgenomen geld moeten terugstorten op de spaarrekening van [naam minderjarige 1] . Echter, nu de man toegang heeft tot die rekening en het geld zonder overleg met de vrouw van die rekening heeft opgenomen, heeft de vrouw er recht op en belang bij dat het geld aan haar wordt betaald. De vrouw moet het geld dan beheren tot de achttiende verjaardag van [naam minderjarige 1] en het geld vervolgens aan [naam minderjarige 1] ter beschikking stellen. Na de achttiende verjaardag van [naam minderjarige 1] moet de vrouw, indien de man daar om vraagt, stukken aan de man overleggen waaruit blijkt dat zij aan die verplichting heeft voldaan.
Proceskosten
4.17.
Omdat partijen voormalig echtgenoten zijn, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten zal dragen.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
bepaalt dat de vrouw draagplichtig is voor een deel van de gemeenschappelijke schuld van partijen aan ABN Amro Bank ter grootte van € 2.500,- en 2.500/400e deel (= 6,25%) van de op die gemeenschappelijke schuld aangegroeide rente en van de in verband met die schuld verschuldigd geworden incassokosten en proceskosten;
5.2.
compenseert de kosten van de procedure in conventie tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
5.4.
bepaalt dat de man draagplichtig is voor een deel van de gemeenschappelijke schuld van partijen aan ABN Amro Bank ter grootte van € 37.500,- en 37.500/400e deel (= 93,75%) van de op die gemeenschappelijke schuld aangegroeide rente en de in verband met die schuld verschuldigd geworden incassokosten en proceskosten;
5.5.
veroordeelt de man een bedrag van € 5.750,- aan de vrouw te betalen;
5.6.
beveelt de vrouw het door de man ingevolge 5.5 aan haar betaalde bedrag te beheren ten behoeve van de zoon van partijen, [naam minderjarige 1] , en dit bedrag op de achttiende verjaardag van [naam minderjarige 1] ter beschikking te stellen aan [naam minderjarige 1] , waarna zij op eerste verzoek van de man gehouden is bescheiden te overleggen waaruit blijkt dat zij aan die verplichting heeft voldaan;
5.7.
verklaart de beslissing in 5.5 uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
compenseert de kosten van de procedure in reconventie tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.M. Schellekens. Het is ondertekend door de rolrechter en op 1 december 2021 uitgesproken in het openbaar.
3310/638