In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 1 december 2021, gaat het om de boedelverdeling en de vaststelling van de draagplicht voor een gemeenschappelijke schuld van € 40.000,- na de echtscheiding van partijen. De man en de vrouw, die op 23 maart 2009 zijn gehuwd en op 20 april 2011 zijn gescheiden, hebben samen twee minderjarige kinderen. Na de scheiding zijn zij tot medio 2020 blijven samenwonen. De man vordert dat de vrouw wordt veroordeeld tot betaling van de helft van de gemeenschappelijke schuld en een bedrag van € 5.000,-, terwijl de vrouw in reconventie vordert dat de man de volledige gemeenschappelijke schuld, de Mercedes en het saldo van zijn Turkse bankrekening krijgt toegewezen.
De rechtbank oordeelt dat de vrouw draagplichtig is voor een deel van de gemeenschappelijke schuld ter grootte van € 2.500,- en een percentage van de daaruit voortvloeiende rente en kosten. De vordering van de man tot betaling van de helft van de gemeenschappelijke schuld wordt afgewezen, omdat de vrouw niet voor de helft draagplichtig is. De rechtbank wijst ook de vordering van de man tot betaling van € 5.000,- af, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
In reconventie wordt bepaald dat de man draagplichtig is voor een deel van de gemeenschappelijke schuld van € 37.500,-. De vrouw wordt veroordeeld tot betaling van € 5.750,- aan de man, dat zij moet beheren ten behoeve van hun zoon. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken door mr. W.A.M. Schellekens en is openbaar gemaakt op 1 december 2021.