3.1.[persoon A] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [bedrijf B] veroordeelt om binnen veertien dagen, althans een door de rechtbank te bepalen termijn, na het wijzen van het tussenvonnis of eindvonnis afschrift te geven van:
i. Bankafschriften waaruit volgt dat het geld van [persoon A] ad
€ 75.000,- vermeerderd met € 75.000,- van [bedrijf B] aan een derde is overgemaakt door [bedrijf B] aan deze derde;
ii. De (bank)gegevens van deze derde en de volledige naam van deze derde;
iii. Bescheiden waaruit volgt dat voor een bedrag ad € 150.000,- aan bitcoins is gekocht;
iv. Onderbouwing c.q. schriftelijke bescheiden van de mededelingen gedaan
in de Whats App correspondentie tussen [persoon A] en [bedrijf B] (
productie 8);
v. Aangifte van verduistering/diefstal/beroving of van een ander strafbaar feit waaruit het wegnemen van de bitcoins volgt;
vi. Informatie c.q. stukken waaruit de status in het strafdossier blijkt;
vii. Afschrift garantieovereenkomst tussen [bedrijf B] en/of aan haar gelieerde partijen ter uitvoering van de overeenkomst;
viii. De overeenkomsten die [bedrijf B] en/of aan haar gelieerde partijen met derden sloten ter uitvoering van de overeenkomst met [persoon A] (
productie 9);
ix. Correspondentie tussen [bedrijf B] en de door haar ingeschakelde hulppersonen en/of [persoon C] ;
x. Afschriften c.q. stukken van/tussen [bedrijf B] en de door haar ingeschakelde hulppersonen aangaande de (ver)koop van de bitcoins;
xi. Afschriften c.q. stukken van/tussen [bedrijf B] en de door haar ingeschakelde personen aangaande de behaalde rendementen (
productie 8);
xii. Het verloop van het rendement vanaf koop van de bitcoins tot en met de diefstal/verduistering;
xiii. Het huidige rendement;
xiv. Inzage in de bitcoin-stroom (verkoop/aankoop) tussen [bedrijf B] enerzijds en de hulppersonen en derden ter zake van de uitvoering van de overeenkomst met [persoon A] anderzijds vanaf mei 2018 tot en met heden;
2. [bedrijf B] daarbij schriftelijk aan [persoon A] doen (laten) verklaren dat geen stukken en/of informatie is achtergehouden;
3. [bedrijf B] te bevelen om aan [persoon A] een dwangsom te voldoen van
€ 10.000,- voor iedere dag of dagdeel dat [bedrijf B] in gebreke blijft te voldoen aan de hiervoor bedoelde veroordeling of enig gedeelte daarvan, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 2.000.000,00;
4. [persoon B1] en [bedrijf B] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [persoon A] van de proceskosten, beslagkosten en nakosten, onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen veertien dagen na de datum van het vonnis zijn voldaan hierover vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis wettelijke rente is verschuldigd.