ECLI:NL:RBROT:2021:11880

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
10/731003-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar veroordeling voor openlijke geweldpleging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling, alsook openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en zware mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij degene was die het slachtoffer had gestoken. Wel heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. De feiten vonden plaats op 11 juni 2020, toen de verdachte betrokken was bij een vechtpartij waarbij het slachtoffer, [naam slachtoffer 1], ernstig letsel opliep, waaronder steekwonden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met een mes in zijn handen de vechtpartij had bemoeilijkt voor het slachtoffer, wat leidde tot een veroordeling voor openlijke geweldpleging. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 150 uren, waarvan 58 uren voorwaardelijk. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich in een situatie had gebracht waarin hij niet kon terugvallen op noodweer, en dat zijn gedrag bijdroeg aan de bedreiging van het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had en positief had meegewerkt aan de jeugdreclassering. De rechtbank besloot het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de leeftijd van de verdachte en de ernst van de feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/731003-20
Datum uitspraak: 30 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. G.E. Toxopeus, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de besloten terechtzitting van 16 november 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.M. Scheer heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde (medeplegen van poging doodslag);
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair (medeplegen van poging zware mishandeling), 2 (plegen van openlijk geweld) en 3 (plegen van openlijk geweld) primair ten laste gelegde;
  • toepassing van het jeugdstrafrecht;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 100 dagen met aftrek
  • met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich moet melden bij de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond en dat de verdachte mee werkt aan een behandeling bij de Waag of een soortgelijke instelling;
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Feiten op 11 juni 2020
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, te weten de poging tot het medeplegen van zware mishandeling, kan worden bewezen. Aangever [naam slachtoffer 1] heeft bij de politie en bij de rechter-commissaris verklaard dat een jongen met een helm op een mes in zijn handen had. De verdachte had tijdens het geweld als enige een helm op. Ook is op de beelden te zien dat de jongen met de helm met een op een mes gelijkend voorwerp in zijn handen loopt. De verdachte heeft verklaard dat hij weliswaar op die beelden staat, maar dat hij geen mes maar zijn telefoon in zijn handen had. De officier van justitie vindt dat deze verklaring wordt weerlegd door de camerabeelden. De aangever heeft volgens zijn eigen verklaring verwondingen die passen bij twee verschillende messen. Er is weliswaar geen verklaring van een arts waaruit blijkt dat er twee verschillende messen zijn gebruikt, maar een getuige heeft verklaard over twee personen die een mes in hun handen hadden. Gelet op het gegeven dat de verdachte een mes bij zich had en met dat mes richting de aangever liep, vindt de officier van justitie dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is om het medeplegen van de poging zware mishandeling te bewijzen. Voor het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde is onvoldoende bewijs voorhanden. Onvoldoende duidelijk is immers dat er sprake is geweest van potentieel dodelijk letsel.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging.
4.1.2.
Beoordeling
Op grond van het dossier kan vastgesteld worden dat op 11 juni 2020 een vechtpartij heeft plaatsgevonden waarbij de aangever letsel heeft opgelopen, waaronder twee steekwonden. De verdachte was hierbij aanwezig en droeg een helm. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte op enige manier aan deze vechtpartij heeft bijgedragen. En als hij heeft iets heeft gedaan, is de vraag of heeft hij zich dan schuldig gemaakt aan een poging doodslag of poging zware mishandeling dan wel aan openlijke geweldpleging.
De aangever heeft verklaard dat hij eerst door een man met een honkbalknuppel is geslagen, dat vervolgens ook een groep jongeren zich ermee bemoeit en hij door hen is geslagen en geschopt. Vrij snel daarna stopte het gevecht en liep iedereen weg. De aangever had toen pas door dat hij was gestoken. De aangever heeft bij een persoon een mes gezien, te weten bij een jongen in het zwart gekleed met een helm op.
In het dossier bevinden zich camerabeelden. Op deze beelden is de vechtpartij zelf niet te zien, maar is wel te zien dat personen richting de vermoedelijke locatie van de vechtpartij lopen en vervolgens na de vechtpartij weglopen of rennen. Zo is ook de verdachte te zien wanneer hij wegrent van de plaats delict. Daarbij is te zien dat dat de verdachte in zijn rechterhand een voorwerp heeft dat sterk lijkt op een mes. Het is een dun, lang voorwerp. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij geen mes, maar zijn telefoon in zijn handen had.
De rechtbank volgt de verdachte niet in die verklaring. De bewegingen die te zien zijn, passen niet bij het in handen hebben van een telefoon. Hij maakt bewegingen met zijn rechterhand in de richting van zijn linkerhand, waarbij het erop lijkt dat de verdachte probeerde met zijn handen deze voorwerpen bijeen te brengen. De afstand tussen de handen wordt niet kleiner dan 20 à 25 centimeter. Op geen enkel moment is ook het dunne, lange voorwerp op die manier te zien dat de vorm van een telefoon daarin te herkennen is. Gelet op de verklaring van de aangever, het proces-verbaal van bevindingen van de politie en de waarneming van de rechtbank op de zitting, vindt de rechtbank de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. De rechtbank stelt vast dat de verdachte op de camerabeelden te zien is met een mes en leidt daaruit ook af dat de verdachte tijdens de vechtpartij een mes bij zich droeg.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is de vraag of de verdachte ook met dit mes heeft gestoken. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet vastgesteld kan worden dat de aangever is gestoken met het mes dat de verdachte bij zich droeg.
De aangever heeft verklaard dat hij in het ziekenhuis heeft gehoord dat de twee steekwonden bij twee verschillende messen passen en hij heeft verklaard dat hij bij de verdachte een mes heeft gezien, maar hij heeft niet gezien of gemerkt dat de verdachte hem daadwerkelijk heeft gestoken. In het dossier bevindt zich geen bewijsmiddel waaruit blijkt dat de verdachte met zijn mes heeft gestoken. Daarnaast heeft de vrouw van de aangever als getuige verklaard dat zij bij twee andere personen dan de jongen met de helm (ook) messen heeft gezien. Niet is uit te sluiten dat er meerdere mensen met een mes bij de vechtpartij betrokken waren en dat de aangever door een ander of anderen is gestoken.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt
dat de verdachte degene is geweest die de aangever heeft gestoken. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich wel schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging, zoals ten laste gelegd onder feit 2. Uit de verklaring van de aangever volgt dat de verdachte zich zo met een mes in zijn handen heeft bemoeid met de vechtpartij, dat de aangever zich genoodzaakt voelde zich op de verdachte en met name op het mes in zijn handen te concentreren. Dat is niet alleen bedreigend maar heeft er wezenlijk aan bijgedragen dat de aangever minder kans had om zich te verweren tegen de klappen en schoppen die hij kreeg.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder 2 ten laste gelegde wordt bewezen verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op 11 juni 2020 te Vlaardingen, op of aan de openbare weg, de [plaats delict 1] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit
- het met een honkbalknuppel slaan tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 1] ,
- het slaan en schoppen tegen het lichaam ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer 1] ten val is gekomen en
- het steken met een mes in een been en een zij van die [naam slachtoffer 1] ;
3.
hij, op 17 juni 2021 te Schiedam,
openlijk, te weten op/aan de [plaats delict 2] , op of aan een openbare weg in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [naam slachtoffer 2] , door
te trekken aan de kleding
van die [naam slachtoffer 2] , ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer 2] ten val is gekomen,
- die [naam slachtoffer 2] vast te houden terwijl die [naam slachtoffer 2] tegen het
hoofd knietjes kreeg,
- tegen het gezicht, hoofd en/of het lichaam van die [naam slachtoffer 2] te
slaan ,
- te schoppen en te slaan tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 2] , terwijl die [naam slachtoffer 2] op de grond lag.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

5.1.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:
2.
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
3. primair
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
5.2.
Strafbaarheid
5.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde feit een beroep gedaan op noodweer. De aangever heeft de verdachte aangevallen met een schaartje en de verdachte heeft hierop gereageerd.
5.2.2.
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweer allereerst moet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed - dan wel een dreigend gevaar daarvoor - waartegen verdediging noodzakelijk was. De rechtbank acht, gelet op de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte.
De aangever is klemgereden door de verdachte en zijn collega, zo heeft de verdachte ook zelf erkend. De medeverdachte is daarop naar de aangever toegelopen en de verdachte is meegelopen. De aangever is vervolgens fysiek bejegend. Door de aangever en door de getuige [naam getuige] is verklaard dat de situatie vervolgens tot rust was gekeerd. De verdachte is toen zelf opnieuw de confrontatie met de aangever aangegaan nadat de aangever terug stapte in zijn bus. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zichzelf in deze situatie heeft gebracht en zich niet in een noodweersituatie bevond waarin hij genoodzaakt was om zich te verdedigen. Het beroep moet om deze redenen worden verworpen. Dat de aangever een nagelschaartje had gepakt om zichzelf te verdedigen, doet niets af aan het gegeven dat de verdachte terug is gelopen en opnieuw de confrontatie is aangegaan.
5.2.3.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestaan van een rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk is geworden. Er zijn ook geen overige feiten of omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat sprake was van noodweerexces.
6.2.
Beoordeling
Van noodweerexces kan sprake zijn als in een noodweersituatie de grenzen van een toelaatbare verdediging worden overschreden als gevolg van een hevige gemoedsbeweging. Zoals hiervoor (onder 5.2.2) is overwogen, was er geen sprake van een noodweersituatie. Daarom moet eveneens het beroep op noodweerexces worden verworpen.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dan ook strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op twee dagen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging.
Het eerste incident was op 11 juni 2020. Eerder die dag was de zoon van de aangever betrokken bij een vechtpartij met een andere jongen, waarbij de bril van die jongen is beschadigd. In de avond heeft de aangever met de moeder geprobeerd deze situatie op te lossen door aan te bieden om de bril te vergoeden. Daarvoor zijn zij naar de parkeerplaats aan de [plaats delict 1] gekomen. De vader van de jongen met de kapotte bril stond echter niet open voor een gesprek. Direct nadat hij met de auto was aangekomen op de parkeerplaats, is hij op de aangever afgelopen en heeft hij met een honkbalknuppel op hem ingeslagen.
Het ontgaat de rechtbank volledig waarom de verdachte het nodig heeft gevonden zich hiermee te moeten bemoeien. In plaats dat de verdachte zich afzijdig heeft gehouden, is de verdachte achter de vader met de honkbalknuppel aangelopen. Hij heeft zich ook bemoeid met het gevecht. Hij had zijn helm opgehouden en had een mes in zijn hand. De aangever is vervolgens door de vader en de aldaar aanwezige groep jongeren in elkaar geslagen en neergestoken. De aangever heeft zich niet goed kunnen verdedigen, mede omdat hij gefocust was op het mes van de verdachte. De aangever heeft daarbij fors letsel opgelopen, waaronder twee steekwonden.
Een jaar later heeft de verdachte zich opnieuw schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. De verdachte zat met een collega in een bedrijfswagen. Onderweg is er een verkeersruzie ontstaan met de aangever en hebben zij de bus van de aangever klemgereden voor een stoplicht. Vervolgens zijn de verdachte en zijn collega uit de auto gestapt en richting de bus van de aangever gelopen. Zij hebben de aangever uit zijn bus getrokken en de aangever geslagen. Dat was echter nog niet genoeg. Toen de aangever weer naar zijn bus was gelopen, is hij opnieuw uit de bus getrokken. De aangever werd toen hij op de grond lag geslagen en geschopt door de verdachte en zijn collega.
De verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangevers. Slachtoffers van dergelijke misdrijven ondervinden vaak nog geruime tijd last van de impact daarvan. Bovendien versterken dergelijke feiten ook in hoge mate gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken. De rechtbank rekent de verdachte deze feiten zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
19 oktober 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
GZ-psycholoog en Kinder- en Jeugdpsycholoog drs. [naam 1] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 28 oktober 2020. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Bij de verdachte is geen sprake van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, kan dit de verdachte volledig worden toegerekend. Het risico op recidive wordt als laag ingeschat bij onveranderde omstandigheden. Er is ook geen sprake van psychopathologie.
De gewetensontwikkeling van de verdachte verloopt adequaat en in emotioneel opzicht is hij in staat zichzelf adequaat te reguleren. Er zijn veel kenmerken van een veerkrachtige persoonlijkheid en een toereikend gezins- en opvoedingsklimaat. Er gaat bescherming uit van de praktische en emotionele ondersteuning die familieleden aan de verdachte geven. Daarnaast werkt hij goed mee met de jeugdreclassering. De verdachte is een first offender en is er nooit eerder hulpverlening nodig geweest hetgeen positief en beschermend te noemen is. De coöperatieve, ontspannen en open houding van de verdachte evenals zijn leergierigheid, medewerking aan het onderzoek en het verloop van de jeugdreclasseringsmaatregel, laten zien dat er sprake is van voldoende beïnvloedingsmogelijkheden. Aangezien er geen sprake is van psychopathologie bij de verdachte wordt er geen interventieadvies geformuleerd. Er is voor de verdachte geen specifieke hulpverlening nodig.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft rapportages over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 april 2021 en 10 november 2021. Het laatste rapport houdt onder meer het volgende in.
Buiten de verdenkingen bestaan er eigenlijk geen zorgen of risicofactoren over de verdachte en zijn omgeving. Indien de verdachte echter schuldig wordt bevonden nemen de risicofactoren op diverse domeinen toe, waaronder op het domein agressie. Het ontstane beeld van de verdachte en zijn omgeving lijkt dan sociaal wenselijk te zijn. De Raad acht een leerstraf (in de vorm van Tact) gericht op zijn agressie dan noodzakelijk. Daarnaast adviseert de Raad, gezien de ernst van het delict en het feit dat de verdachte al enige tijd heeft vast gezeten, een voorwaardelijk en een onvoorwaardelijk strafdeel in de vorm van jeugddetentie. De Raad adviseert om het onvoorwaardelijke deel niet langer te laten zijn dan de reeds doorgebrachte tijd in detentie omdat dit naar verwachting van negatieve invloed
zal zijn op de ontwikkeling van de verdachte en daarmee de kans op herhaling zou kunnen
vergroten. De Raad is van mening dat jeugdreclassering geen meerwaarde heeft op dit moment. De verdachte heeft ruim een jaar begeleiding van de jeugdreclassering gehad. Dit is positief verlopen, waarbij er weinig tot geen doelen voor de jeugdreclassering waren.
Deskundige [naam 2] , werkzaam bij de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat de samenwerking met de verdachte positief is verlopen. Er zijn weinig zorgen over het functioneren van de verdachte. Indien de verdachte echter veroordeeld wordt, acht de deskundige een behandeling bij de Waag voor de agressieregulatie van de verdachte raadzaam, met daaraan gekoppeld begeleiding vanuit de jeugdreclassering.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, kan de rechtbank – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren doch niet die van 23 jaren heeft bereikt – recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte het onder 3 bewezenverklaarde feit heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaren had bereikt. Gelet op de genoemde rapportages, de gegeven adviezen en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte, zal de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het jeugdstrafrecht toepassen.
De rechtbank kijkt bij het bepalen van de straf naar de oriëntatiepunten van het landelijk overleg vakinhoud strafrecht, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Anders dan de officier van justitie, die bij het bepalen van haar vordering uit is gegaan van een bewezenverklaring van feit 1, is de rechtbank van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten een forse taakstraf, bestaande uit een werkstraf, passend en geboden is.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de duur van de taakstraf rekening met de omstandigheden van de gepleegde feiten, waaronder de gevolgen voor de slachtoffers en de impact die openlijk geweld heeft op de veiligheidsbeleving in de samenleving. De verwondingen van aangever [naam slachtoffer 1] zijn heel fors geweest en hij heeft gevreesd voor zijn leven. Aangever [naam slachtoffer 2] heeft, zo blijkt uit zijn slachtofferverklaring, nog veel last van het incident en hij wordt nog steeds in zijn dagelijkse werkzaamheden belemmerd.
Voor geen van de slachtoffers heeft de verdachte compassie getoond.
De rechtbank houdt in het voordeel van de verdachte rekening met het gegeven dat de verdachte gedurende zijn schorsing van de voorlopige hechtenis positief heeft meegewerkt aan de opgelegde voorwaarden.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een taakstraf van 150 uren opleggen met aftrek van voorarrest, waarvan 58 uren voorwaardelijk. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank ziet geen aanleiding om bijzondere voorwaarden op te leggen met daaraan jeugdreclasseringstoezicht gekoppeld. Uit de uitvoerige rapportages komen geen aanknopingspunten naar voren waarvoor reclasseringstoezicht dan wel een behandeling van toegevoegde waarde is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf maatregel passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen machete te onttrekken aan het verkeer.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over de inbeslaggenomen machete.
8.3.
Beoordeling
De in beslag genomen machete zal worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet of het algemeen belang.

9..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde feit.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 7.322,76 aan materiële schade en een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van de benadeelde partij de vordering aangepast, in die zin dat hij vordert dat de vordering wordt gewijzigd zoals deze is toegewezen in de zaak van de medeverdachte. De benadeelde partij vordert dan ook een vergoeding van € 5.303,94 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de gewijzigde vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak.
9.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering worden toegewezen.
Ook is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 3.000,-.
Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente. Bij het bepalen van de datum vanaf welke de rente is verschuldigd, overweegt de rechtbank dat de verschillende schadeposten op verschillende momenten opeisbaar worden of zijn geworden. Uit pragmatisch oogpunt stelt de rechtbank de datum vast op 16 juni 2021 vanaf welke de wettelijke rente is verschuldigd.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 8.303,94, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jonge leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften,

Gelet is op de artikelen 36f, 77a, 77c, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uur, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
58 (achtenvijftig) uurte verrichten werkstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
29 (negenentwintig) dagen;
bepaalt dat
deze taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde;
stelt de proeftijd vast op 2 jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer: 1.00 STK Mes, Machete 1991, [beslagnummer] ;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 8.303,94 (zegge: achtduizenddriehonderddrie euro en vierennegentig eurocent), bestaande uit € 5.303,94 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 8.303,94 (zegge: achtduizenddriehonderddrie euro en vierennegentig eurocent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. M. van Kuilenburg en T. van den Akker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 november 2021.
De oudste en de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 11 juni 2020 te Vlaardingen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet
meermalen
- met een honkbalknuppel heeft geslagen tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 1] ,
- heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt tegen het lichaam
tengevolge waarvan die [naam slachtoffer 1] ten val is gekomen en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken in een
been en/of een zij, althans het lichaam van die [naam slachtoffer 1]
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 11 juni 2020 te Vlaardingen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [naam slachtoffer 1] met een honkbalknuppel tegen het lichaam heeft geslagen,
- die [naam slachtoffer 1] tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt
en/of getrapt, tengevolge waarvan die [naam slachtoffer 1] ten val is gekomen, en/of
- die [naam slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft
gestoken in een been en/of een zij, althans het lichaam
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 11 juni 2020 te Vlaardingen,
op of aan de openbare weg, de [plaats delict 1] , in elk geval op of aan een openbare
weg, openlijk in vereniging
geweld heeft gepleegd
tegen [naam slachtoffer 1] ,
welk geweld bestond uit
- het met een honkbalknuppel slaan tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 1] ,
- het slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen tegen het lichaam
tengevolge waarvan die [naam slachtoffer 1] ten val is gekomen en/of
- het steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in een been
en/of een zij, althans het lichaam van die [naam slachtoffer 1] ;
3.
hij, op of omstreeks 17 juni 2021 te Schiedam,
openlijk, te weten op/aan de [plaats delict 2] , in elk geval op of aan een openbare
weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [naam slachtoffer 2] ,
door
- naar/op die [naam slachtoffer 2] te spugen,
- meermalen te duwen tegen en/of te trekken aan het lichaam en/of de kleding
van die [naam slachtoffer 2] , ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer 2] ten val is gekomen,
- die [naam slachtoffer 2] vast te houden terwijl die [naam slachtoffer 2] door
vaneen ander tegen het
hoofd en/of lichaam werd gestompt en/of knietjes kreeg,
- meermalen tegen het gezicht, hoofd en/of het lichaam van die [naam slachtoffer 2] te
slaan en/of stompen,
- meermalen te schoppen en/of knietjes te geven tegen het hoofd en/of tegen
het lichaam van die [naam slachtoffer 2] en/of
- meermalen te schoppen
en teslaan en/of stompen tegen het lichaam van die
[naam slachtoffer 2] , terwijl die [naam slachtoffer 2] op de grond lag;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 17 juni 2021 te Schiedam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[naam slachtoffer 2] heeft mishandeld
door
- naar/op die [naam slachtoffer 2] te spugen,
- meermalen te duwen tegen en/of te trekken aan het lichaam en/of de kleding
van die [naam slachtoffer 2] , ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer 2] ten val is gekomen,
- die [naam slachtoffer 2] vast te houden terwijl die [naam slachtoffer 2] door een ander tegen het
hoofd en/of lichaam werd gestompt en/of knietjes kreeg,
- meermalen tegen het gezicht, hoofd en/of het lichaam van die [naam slachtoffer 2] te
slaan en/of stompen,
- meermalen te schoppen en/of knietjes te geven tegen het hoofd en/of tegen
het lichaam van die [naam slachtoffer 2] en/of
- meermalen te schoppen, slaan en/of stompen tegen het lichaam van die
[naam slachtoffer 2] , terwijl die [naam slachtoffer 2] op de grond lag;