ECLI:NL:RBROT:2021:11714

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
ROT 19/6477
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot sluiting van een pand op basis van de Opiumwet en de beoordeling van strafbare voorbereidingshandelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een pand waarin een smartshop is gevestigd, en de burgemeester van Rotterdam, die het pand had gesloten op grond van artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opiumwet. De burgemeester had besloten tot sluiting van het pand voor de duur van zes maanden, omdat er bij een politiecontrole in het pand stoffen en goederen waren aangetroffen die volgens hem bestemd waren voor de (grootschalige) verwerking, het transport en de handel in verdovende middelen. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de aangetroffen stoffen legaal waren en dat hij niet wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat deze stoffen voor illegale doeleinden werden gebruikt.

De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld op 28 september 2021, waarbij zowel eiser als verweerder vertegenwoordigd waren. De rechtbank overwoog dat de burgemeester niet aannemelijk had gemaakt dat de aangetroffen stoffen en voorwerpen daadwerkelijk gebruikt zouden worden voor strafbare voorbereidingshandelingen. De rechtbank verwees naar een eerder arrest van het gerechtshof Den Haag, waarin was geoordeeld dat het enkele aanwezig hebben van grote hoeveelheden stoffen in een smartshop niet automatisch betekent dat deze stoffen voor illegale doeleinden worden gebruikt. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester niet bevoegd was om het pand te sluiten en verklaarde het beroep gegrond. Het bestreden besluit werd vernietigd en het primaire besluit werd herroepen. Eiser kreeg recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de feiten en omstandigheden voordat tot sluiting van een pand wordt overgegaan op basis van de Opiumwet. De rechtbank stelde vast dat de burgemeester onvoldoende bewijs had geleverd voor de veronderstelling dat de aangetroffen stoffen en goederen bestemd waren voor illegale activiteiten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/6477

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.P. van der Eerden),
en

de burgemeester van Rotterdam, verweerder

(gemachtigden: mrs. C.W. de Jong en M.C. Rolle).

Procesverloop

Met het besluit van 22 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de sluiting van het bedrijfspand aan de [adres 1] en [adres 2] in Rotterdam (het pand) bevolen voor de duur van zes maanden.
Met het besluit van 8 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser en verweerder hebben een nadere reactie ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Eiser is eigenaar van het pand waarin [naam bedrijf 1] is gevestigd. Eiser is enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf 2] die enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf 1] is. Uit de bestuurlijke rapportage van 29 april 2019 volgt dat een postorderbedrijf een pakketje, afkomstig van [naam bedrijf 1] , onderweg naar Spanje heeft onderschept. In dit pakketje waren 55 doosjes met een gram hennep per doosje verpakt. De politie heeft vervolgens tijdens een doorzoeking op 5 maart 2019 in het pand (de winkel en opslagruimte) stoffen en goederen aangetroffen, waaronder enkele duizenden gripzakjes, ponypacks en verpakkingen vloeipapier, twee kasten met kleine verpakkingen hennepzaden, twee manshoge koelkasten gevuld met velerlei verpakkingen CBD-olie en CBD-pasta en hennepzaden, diverse verpakkingen met Plagron en Hypro voedingsmiddelen voor hennepteelt, een groot aantal vitrines met waterpijpen, geldtelmachines, verpakkingen levensmiddelen met verborgen ruimtes, een affiche met daarop diverse mogelijkheden tot het kopen van grote persen met krikken, vacuümmachines, lachgaspatronen en bijbehorende ballonnen, nieuwe ponypacks, een groot assortiment aan basepijpjes en overige rookmaterialen. In het kantoorgedeelte van de winkel zijn aangetroffen: 10 verpakkingen van 100 gram Mannitol, 18 verpakkingen van 25 gram Mannitol, 2 verpakkingen Mannitol special, 10 verpakkingen van 100 gram Crystal Mannitol, 9 verpakkingen van 25 gram Inositol, 26 verpakkingen van 100 gram Inositol en 20 verpakkingen van 25 gram cafeïne.
1.2
Bij brief van 20 juni 2019 heeft verweerder eiser laten weten dat hij van plan is gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang door het pand voor een bepaalde periode te sluiten. Eiser heeft zijn zienswijze mondeling kenbaar gemaakt. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen. Volgens verweerder staat vast dat de politie bij een controle in de winkel van eiser een hoeveelheid stoffen en goederen heeft aangetroffen die bedoeld zijn voor het gebruik, de verwerking, bereiding, het transport en de handel van verdovende middelen. Weliswaar zijn de aangetroffen stoffen en goederen afzonderlijk niet strafbaar, maar in onderlinge samenhang bezien kunnen deze stoffen en goederen volgens verweerder slechts dienen tot de (grootschalige) verwerking, het transport en de handel in drugs. Verweerder heeft daarom het pand gesloten voor de duur van zes maanden op grond van artikel 13, eerste lid, onder b, van de Opiumwet.
Inhoud van het bestreden besluit
2. Naar aanleiding van het door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder overweegt dat eiser gezien de aard, de combinatie en hoeveelheid van de aangetroffen stoffen en goederen, en de samenhang daartussen, wist of een ernstige reden kon hebben om te vermoeden dat het aangetroffene in het pand was bestemd voor onder meer het bereiden, bewerken, vervaardigen of het transport van (hard)drugs. Daarmee is volgens verweerder sprake van voorbereidingshandelingen die strafbaar zijn op grond van de artikelen 10a of 11a van de Opiumwet. De belangen van eiser bij het openblijven van het pand kunnen niet opwegen tegen de algemene belangen die zijn gemoeid met het sluiten van het pand, dat een schakel vormt in de productie en distributie van drugs. Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat eisers pand ligt in de wijk Feijenoord. Deze wijk is aangewezen als veiligheidsrisicogebied waar veel geweldsincidenten met gebruik van vuurwapens en drugsdelicten hebben plaatsgevonden. Verder staat het tijdsverloop wat verweerder betreft niet in de weg aan het bestuursrechtelijk optreden. Verweerder ziet geen aanleiding te volstaan met een minder ingrijpende maatregel.
De toepasselijke regels
3. Op deze zaak is een aantal wettelijke bepalingen en regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Rechtsvraag
4. In geschil is of verweerder op grond van artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opiumwet bevoegd was om over te gaan tot sluiting van eisers pand en zo ja, of verweerder in redelijkheid gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid.
Beoordeling door de rechtbank
Was verweerder bevoegd het pand te sluiten?
5.1
Eiser voert in beroep aan dat verweerder niet bevoegd was om het pand te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De goederen en stoffen die in zijn winkel zijn aangetroffen zijn vrij verkrijgbaar in andere winkels. Bovendien volgt uit het arrest van het gerechtshof Den Haag van 13 februari 2018 dat een smartshophouder is vrijgesproken van het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen, terwijl hij 315 kilogram cafeïne, Mannitol en Inositol en een groot aantal verpakkingsmaterialen voorhanden had. De aanwezigheid van deze stoffen in het pand maakt dan ook niet dat van strafbare voorbereidingshandelingen sprake is. Eiser wist niet en had geen ernstige redenen om te vermoeden dat de voorwerpen bestemd waren voor onder meer het verwerken en vervaardigen van drugs. Verweerder heeft verder geen oog gehad voor de context van de verkoop van de goederen in eisers winkel. Eiser verkocht de goederen en stoffen afzonderlijk per consument, bijvoorbeeld als voedingssupplementen, en niet in grote hoeveelheden in zijn winkel.
5.2
Tijdens de zitting van 28 september 2021 is namens verweerder toegelicht dat aan de sluiting van eisers pand overtreding van artikel 10a, eerste lid, onder 3°, van de Opiumwet ten grondslag ligt. Verweerder heeft de sluiting daarmee gestoeld op de strafbare voorbereidingshandelingen ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) van de Opiumwet. De aangetroffen stoffen en goederen die mogelijk in verband met softdrugs kunnen worden gebracht, zullen dan ook buiten beschouwing worden gelaten.
5.3
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 10a, eerste lid, onder 3°, en artikel 10, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang als in een lokaal voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, die op zichzelf bezien legaal zijn, maar waarvan de betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn om opzettelijk in strijd met artikel 2, aanhef en onder A, B, en D, van de Opiumwet te handelen. Vereist is dus dat de betrokkene weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het voorwerp of de stof bestemd is voor onder meer om het telen, bereiden, bewerken, vervaardigen van harddrugs. De situatie moet zodanig zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen (zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:617). Dit vergt een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden, zoals die door de politie zijn vastgesteld. Van belang is of het pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs (Kamerstukken II 2016/17, 34 763, nr. 3, p. 3).
5.4.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de in eisers pand aangetroffen stoffen en voorwerpen zullen worden gebruikt om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen zoals bedoeld in de hiervoor genoemde artikelen. De rechtbank acht hierbij van belang dat de stoffen en voorwerpen in eisers smartshop zijn aangetroffen. Zoals volgt uit het door eiser aangehaalde arrest van het gerechtshof Den Haag van 13 februari 2018 (ECLI:NL:GHDHA:2018:250), staat met het enkele aanwezig hebben van (grote) hoeveelheden van de middelen cafeïne, Mannitol en Inositol en verpakkingsmateriaal in een smartshop op zich niet vast dat hiermee een andere dan een legale bestemming wordt nagestreefd. Van strafbare voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, van de Opiumwet is met het alleen aanwezig hebben van deze stoffen en voorwerpen dus geen sprake. Daarbij merkt de rechtbank op dat het hier gaat om de overtreding van strafrechtelijke bepalingen, zodat aan toepassing van deze bepalingen in het strafrecht, in tegenstelling tot wat verweerder stelt, niet zonder meer voorbij gegaan kan worden. Daarom heeft verweerder de aanwezigheid van deze stoffen en verpakkingsmaterialen, zoals de ponypacks, in het pand van eiser niet aan de sluiting ten grondslag mogen leggen.
5.4.2
Verder kan met de aanwezigheid van de andere goederen, zoals de geldtelmachines, de verpakkingen levensmiddelen met verborgen ruimtes, de vacuümmachines en een affiche met daarop mogelijkheden tot het kopen van grote persen met krikken, evenmin redelijkerwijs worden aangenomen dat eiser wist of ernstige redenen had te vermoeden dat deze gebruikt zouden worden voor plegen van strafbare voorbereidingshandelingen. Niet kan daarom worden gezegd dat de aanwezigheid van deze goederen een illegale bestemming had.
5.5
Gelet hierop was verweerder niet bevoegd om op grond van artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opiumwet tot sluiting van eisers pand over te gaan.
Conclusie
6. Het beroep is hierom al gegrond. Het is niet nodig om de overige beroepsgronden te bespreken. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en herroept het primaire besluit.
Proceskosten7. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald aan hem vergoeden. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet deze betalen. De vergoeding wordt als volgt berekend. Voor de bijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en is naar de zitting op de rechtbank gekomen. Dat zijn twee handelingen met een waarde van € 748,- per handeling. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 1.496,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 174,- dat eiser heeft betaald moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot het betalen van € 1.496,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.T.F. Chocolaad- de Bos, voorzitter, en mr. A.S. Flikweert en mr. E. Lunenberg, leden, in aanwezigheid van N.E.I. van Ballegooij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2021 en geanonimiseerd gepubliceerd op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de
uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage:

Opiumwet
Artikel 2
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
(..)
D. te vervaardigen.
Artikel 10
(…)
4 Hij die opzettelijk handelt in strijd met het in artikel 2 onder B of D, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.
5 Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 2 onder A, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 10 a
1. Hij die om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voor te bereiden of te bevorderen:
(…)
voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 13b
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
(…)
b.een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.