ECLI:NL:RBROT:2021:11707

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
C/10/620932 / HA ZA 21-543
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzage in bankrekeningen van erflaatster door erfgenamen

In deze zaak, die zich afspeelt in het erfrecht, hebben een broer en zus, beiden erfgenamen van hun overleden moeder, een geschil over de inzage in de bankrekeningen van de erflaatster. De zus, eiser in het incident, heeft de broer aangesproken op zijn verplichting om haar inzage te geven in de financiële administratie van hun moeder, zodat zij kan beoordelen of zij recht heeft op een legitieme portie uit de nalatenschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de artikelen 843a en 843b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet voorzien in het verstrekken van originele stukken, maar wel in inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden. De rechtbank oordeelt dat de zus als erfgenaam recht heeft op informatie over de nalatenschap en dat de broer verplicht is om medewerking te verlenen aan de inzage in de bankrekeningen van de erflaatster. De rechtbank heeft de broer veroordeeld om binnen twee weken na het vonnis zijn medewerking te verlenen aan de inzage, onder oplegging van een dwangsom van € 100,- per dag voor iedere dag dat hij in gebreke blijft. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De hoofdzaak zal worden voortgezet met een mondelinge behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/620932 / HA ZA 21-543
Vonnis in incident van 24 november 2021
in de zaak van
[naam eiser 1], in persoon en in hoedanigheid van erfgenaam en vereffenaar in de nalatenschap van [naam erflaatster] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in conventie in de hoofdzaak,
verweerder in reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. M.C.G. Stut te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde], in persoon en in hoedanigheid van erfgenaam en vereffenaar in de nalatenschap van [naam erflaatster] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. S.J. Kerbusch te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [naam eiser 1] en [naam gedaagde] genoemd worden, omdat hun achternamen niet onderscheidend zijn.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding;
 de akte houdende overlegging producties van [naam eiser 1] ;
 de conclusie van antwoord tevens incidentele vordering tevens eis in reconventie, met producties;
 de conclusie van antwoord in incident, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..Het geschil in het incident

2.1.
Op 31 oktober 2019 is te [plaatsnaam] overleden [naam erflaatster] , geboren op [geboortedatum erflaatster] te [geboorteplaats erflaatster] (hierna: erflaatster). Erflaatster was de moeder van [naam verweerder] en [naam eiser 2] . [naam verweerder] en [naam eiser 2] zijn volgens het testament van erflaatster van 19 juni 1990 samen de erfgenamen van erflaatster.
2.2.
De hoofdzaak ziet met name op de verdeling van de nalatenschap van erflaatster.
2.3.
[naam eiser 2] heeft in het incident gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [naam verweerder] te veroordelen om de volgende stukken aan [naam eiser 2] te verstrekken c.q. de aanwezigheid (van de onder n) te kunnen constateren:
Origineelbewijsstuk van de goederen die na het overlijden door de uitvaartonderneming zijn afgegeven en waarvoor de partner van [naam verweerder] heeft getekend (het formulier “overdracht persoonlijke bezittingen”);
Origineelcodicil;
Dagafschrift van de overboeking van € 25.000,- op 9 juni 2009 waarop alle andere transacties van die dag ook op zijn weergegeven;
Bewijsstukken, bankafschriften van [naam verweerder] en/of erflater waarop de aflossingen van de lening en betaling van de verschuldigde rente blijkt;
Bewijsstukken van welk bedrag is overgemaakt naar RBS, op wiens naam die rekening staat/stond en het hoe verloop van het saldo is geweest;
Bankafschriften van alle rekeningen van erflaatster over de periode zeven jaar voor het overlijden tot heden;
Alle sieraden die [naam verweerder] in bewaring heeft (of zoals [naam verweerder] het noemt: aan hem gegeven zijn op sterfbed),
en wel binnen twee weken na het in deze te wijzen vonnis en onder oplegging van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of dagdeel dat [naam verweerder] daarmee in gebreke blijft;
II. Althans ten aanzien van de hiervoor vermelde sub c t/m f: [naam verweerder] te veroordelen tot medewerking aan inzage in de bankrekeningen van erflaatster zoals verzocht bij brief aan mr. Stut van 29 juni 2021 (productie 27), en wel binnen twee weken na het vonnis en onder oplegging van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of dagdeel dat [naam verweerder] daarmee in gebreke blijft.
2.4.
[naam eiser 2] heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat zij als erfgenaam recht heeft op inzage en afschrift van de administratie van erflaatster en wil bekijken of zij een aanvullend beroep op haar legitieme portie kan doen.
2.5.
[naam verweerder] heeft tot afwijzing van de vordering geconcludeerd. Op de stellingen van zijn verweer wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

3..De beoordeling in het incident

3.1.
De rechtbank begrijpt dat [naam eiser 2] haar vordering heeft gegrond op de artikelen 843a en 843b Rv.
Artikel 843a Rv ziet niet op een algemeen recht op inzage, afschrift of uittreksel. Een vordering op grond van artikel 843a Rv kan slechts worden toegewezen indien degene van wie inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden wordt gevorderd deze bescheiden tot zijn beschikking of onder zijn berusting heeft en daarnaast voldaan is aan alle in het eerste lid van dat artikel genoemde voorwaarden, te weten 1) de eiser of verzoeker dient een rechtmatig belang te hebben, 2) de vordering dient betrekking te hebben op bepaalde bescheiden en 3) bescheiden dienen een rechtsbetrekking te betreffen waarin de eiser of verzoeker of zijn rechtsvoorganger partij is.
Artikel 843b Rv bepaalt dat hij die een bewijsmiddel heeft verloren, van degene die de beschikking heeft over bescheiden die tot bewijs kunnen dienen van enig feit waarop het verloren bewijsmiddel betrekking had, of die zodanige bescheiden onder zijn berusting heeft, kan vorderen daarvan te zijnen behoeve op zijn kosten, voor zover nodig, inzage, afschrift, of uittreksel te verschaffen. Onder bescheiden worden mede verstaan: op een gegevensdrager aangebrachte gegevens.
3.2.
Volgens [naam verweerder] heeft [naam eiser 2] geen rechtmatig belang bij haar vordering. De rechtbank volgt [naam verweerder] daarin niet. [naam eiser 2] is als erfgenaam deelgenoot in de nalatenschap van erflaatster. De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen mee dat zij over en weer recht hebben op informatie over de omvang en samenstelling van de nalatenschap (artikel 3:166 lid 3 BW). Hieruit volgt dat op een erfgenaam de verplichting rust aan zijn mede-erfgenamen inzage te geven in de gegevens die hij onder zich heeft, voor zover die mede-erfgenaam die gegevens nodig heeft voor het bepalen van zijn erfrechtelijke aanspraken. De te verstrekken informatie moet zo ruim mogelijk worden uitgelegd (zie ook Hof ’s-Hertogenbosch, 13 juli 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2192). Het rechtmatig belang is daarom gegeven naar het oordeel van de rechtbank. Hieronder zal echter beoordeeld worden of de gevorderde stukken ook kunnen worden toegewezen.
a.Origineelbewijsstuk van de goederen die na het overlijden door de uitvaartonderneming zijn afgegeven en waarvoor de partner van [naam verweerder] heeft getekend (het formulier “overdracht persoonlijke bezittingen”) en
b.Origineelcodicil
3.3.
[naam eiser 2] wenst het originele formulier van de overdracht persoonlijke bezittingen van [naam uitvaartondernemer] te ontvangen, omdat volgens haar is geknoeid met de kopie die zij heeft ontvangen van [naam verweerder] . De volledige linker kantlijn van het formulier is volgens [naam eiser 2] weggelaten uit de kopie en daarnaast is het niet logisch dat bij een natuurbegrafenis drie ringen en twee armbanden in de kist zijn meegenomen. [naam eiser 2] heeft het vermoeden dat er dingen zijn weggelakt op de kopie en wil daarom graag het originele formulier hebben.
[naam eiser 2] is daarnaast van mening dat [naam verweerder] het originele codicil van 8 mei 1998 heeft waarin erflaatster haar sieraden aan [naam eiser 2] toebedeelt. Erflaatster bewaarde dit codicil in haar secretaire en [naam verweerder] had tot 5 december 2019 als enige de vrije toegang tot de woning, zodat hij het moet hebben meegenomen, aldus [naam eiser 2] .
3.4.
De vordering van [naam eiser 2] ziet op het verstrekken door [naam verweerder] van originele stukken. De artikelen 843a en 843b Rv zien echter op het krijgen van inzage, een afschrift of een uittreksel van bescheiden en niet op het verstrekken van originele stukken. [naam eiser 2] heeft ook niet gesteld op grond van welk artikel [naam verweerder] wel veroordeeld moet worden om deze originele stukken aan [naam eiser 2] af te geven. Op grond van artikel 22 Rv zou de rechtbank [naam verweerder] misschien kunnen veroordelen om originele stukken over te leggen, maar dan moet wel vaststaan dat [naam verweerder] deze stukken tot zijn beschikking heeft. En dit laatste heeft [naam verweerder] gemotiveerd betwist. De rechtbank ziet daarom onvoldoende gronden om [naam verweerder] te veroordelen deze originele bescheiden aan [naam eiser 2] te verstrekken, zodat de verstrekking van de onder a. en b. gevorderde stukken wordt afgewezen.
c. Dagafschrift van de overboeking van € 25.000,- op 9 juni 2009 waarop alle andere transacties van die dag ook op zijn weergegeven en
e. Bewijsstukken van welk bedrag is overgemaakt naar RBS, op wiens naam die rekening staat/stond en het hoe verloop van het saldo is geweest
3.5.
Aan de onder c. en e. gevorderde stukken heeft [naam eiser 2] ten grondslag gelegd dat [naam verweerder] geld heeft geleend van erflaatster zoals uit de geldleningsovereenkomst van 14 mei 2009 volgt. Uit de bankopdracht van 9 juni 2019 blijkt dat € 25.000,- moest worden overgeboekt naar [naam verweerder] en de rest naar RBS. Volgens [naam eiser 2] wordt met RBS bedoeld de Royal Bank of Scotland. Voor zover [naam eiser 2] weet had erflaatster hier geen bankrekening. Zij wil graag uit het bankafschrift van 9 juni 2009 opmaken waar dit restantbedrag naar toe is geboekt.
3.6.
Volgens [naam verweerder] kan RBS ook de afkorting zijn van Rabobankspaarrekening die erflaatster wel bezat. [naam verweerder] heeft ontkend over deze bescheiden te beschikken. Gelet op de datum en de bewaartermijn van de banken is ook het niet aannemelijk dat [naam verweerder] deze bankafschrift(en) nog kan opvragen. Bovendien is de vordering onder e. onvoldoende bepaald, omdat onduidelijk is waarop RBS ziet. Om deze redenen worden de onder c. en e. gevorderde stukken afgewezen.
d. Bewijsstukken, bankafschriften van [naam verweerder] en/of erflater waarop de aflossingen van de lening en betaling van de verschuldigde rente blijkt
3.7.
[naam eiser 2] wil graag weten of [naam verweerder] de geldlening van erflaatster heeft terugbetaald en de verschuldigde rente betaald heeft. De rechtbank is met [naam verweerder] van oordeel dat het op de weg van [naam verweerder] ligt om zijn stelling te bewijzen dat de geldlening is terugbetaald en de rente betaald is. [naam verweerder] heeft in zijn conclusie van antwoord in het incident gesteld dat hij in de hoofdzaak in de conclusie van antwoord in reconventie het bewijs van de (terug)betaling zal overleggen, zodat [naam eiser 2] thans onvoldoende belang heeft bij toewijzing van het onder d. gevorderde.
f. Bankafschriften van alle rekeningen van erflaatster over de periode zeven jaar voor het overlijden tot heden
3.8.
Volgens [naam eiser 2] heeft zij belang bij het verkrijgen van de bankafschriften om te bezien of erflaatster schenkingen heeft gedaan en zij een aanvullend beroep kan doen op haar legitieme portie.
3.9.
[naam verweerder] heeft reeds een groot aantal bankafschriften verstrekt en hij heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet meer bankafschriften tot zijn beschikking heeft en [naam eiser 2] geen belang heeft bij het verstrekken van meer bankafschriften. De rechtbank is van oordeel dat [naam eiser 2] als mede-erfgenaam weldegelijk belang heeft bij de bankafschriften. [naam verweerder] stelt deze echter niet te hebben. Het is de vraag of [naam verweerder] de bankafschriften zelf als erfgenaam kan opvragen, omdat als dat het geval was [naam eiser 2] , immers ook erfgenaam, dat zelf had kunnen doen. Uit de brief met bijlagen die als productie 27 bij de conclusie van antwoord is overgelegd blijkt voldoende dat [naam eiser 2] de bankafschriften niet zelf kan opvragen. Daarnaast is het de vraag of de bankafschriften gelet op de bewaarplicht van zeven jaar nog over de periode van zeven jaar voor het overlijden van erflaatster beschikbaar zijn, want erflaatster is al twee jaar geleden overleden. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de primaire vordering tot afgifte af te wijzen, maar de subsidiaire vordering van [naam eiser 2] toe te wijzen en [naam verweerder] te veroordelen om binnen twee weken na dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan inzage in de bankrekeningen van erflaatster zoals verzocht aan mr. Stut bij brief van 29 juni 2021 (productie 27 bij de conclusie van antwoord). Als er aan deze inzage kosten zijn verbonden, dan dienen deze gelet op artikel 843a Rv voor rekening van [naam eiser 2] te komen. Omdat [naam verweerder] hieraan eerder niet wilde meewerken zal de rechtbank hieraan een dwangsom verbinden van € 100,- per dag voor iedere dag of dagdeel dat [naam verweerder] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 2.000,-.
g. Alle sieraden die [naam verweerder] in bewaring heeft (of zoals [naam verweerder] het noemt: aan hem gegeven zijn op sterfbed)
3.10.
Partijen verschillen van mening over de vraag of het codicil van erflaatster nog bestaat en niet door erflaatster is vernietigd en over de vraag of erflaatster op haar sterfbed een aantal sieraden aan [naam verweerder] en zijn dochters heeft geschonken. De rechtbank begrijpt niet wat [naam eiser 2] met het gevorderde onder g. heeft beoogd. Artikel 843a en 843b Rv zien immers op inzage, afgifte of uittreksel van bescheiden en niet op roerende zaken. Evenmin heeft [naam eiser 2] een andere grondslag gesteld. De vraag welke sieraden tot de nalatenschap behoren en aan wie welke sieraden worden toebedeeld komt in de hoofdzaak aan de orde. Er bestaat derhalve geen grond om het gevorderde onder g. toe te wijzen.
Proceskosten
3.11.
Nu partijen broer en zus zijn, ziet de rechtbank voldoende redenen om de proceskosten in dit incident te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Hoofdzaak
3.12.
De rechtbank zal een mondelinge behandeling gelasten in de hoofdzaak. Partijen worden in de gelegenheid gesteld om daarvoor hun verhinderdata door te geven. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen. [naam eiser 1] mag uiterlijk veertien dagen voor de mondelinge behandeling zijn conclusie van antwoord in reconventie indienen.

4..De beslissing

De rechtbank
in het incident
veroordeelt [naam verweerder] om binnen twee weken na dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan [naam eiser 2] aan de inzage in de bankrekeningen van erflaatster zoals verzocht bij brief van 29 juni 2021 aan mr. Stut (productie 27 bij de conclusie van antwoord), op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag voor iedere dag of dagdeel dat [naam verweerder] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 2.000,-;
verklaart het voorgaande uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in de hoofdzaak
bepaalt dat partijen op een nader te bepalen datum en tijd moeten verschijnen op de mondelinge behandeling ten overstaan van de hierna de noemen rechter. De mondelinge behandeling zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw te Dordrecht aan de Steegoversloot 36;
verwijst de zaak naar de rol van
8 december 2021voor het opgeven van hun verhinderdata voor de dan komende drie maanden;
bepaalt dat indien [naam eiser 1] een conclusie van antwoord in reconventie wenst te nemen, hij deze uiterlijk veertien dagen voor de zitting aan de rechtbank en de wederpartij dient toe te zenden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2021.
3120